Skip to main content

nr3 • 2019 • In gesprek met prof. dr. H.W. de Knijff

33e jaargang nr. 3 (jan. 2019)
thema: Zorg voor de schepping

J. van Noppen
‘We leggen ons veel te gemakkelijk bij het probleem neer’
In gesprek met prof. dr. H.W. de Knijff

‘Het verdwijnen van de mensheid is een onafwendbaar gebeuren’, zei de Wageningse hoogleraar E.H. Adema in zijn afscheidscollege in april 1992. De ‘traditionele trend van denken en doen’ zag hij niet zo gauw doorbroken, laat staan dat het ooit zou komen tot een duurzame ontwikkeling. Kunnen we ons niet beter concentreren op adequate stervensbegeleiding, op weg naar een zachte dood?

Prof. dr. H.W. de Knijff, destijds hoogleraar Dogmatiek in Utrecht, koos de defaitistische rede enkele jaren daarna als vertrekpunt voor zijn betoog in het boek Tussen woning en woestijn; milieuzorg als aspect van christelijke cultuur. De ontwikkelingen in de afgelopen kwart eeuw lijken het gelijk van Adema te bevestigen. Hoe beoordeelt De Knijff dat? We spreken elkaar in zijn woonplaats Groningen. Onderweg lees ik in de Volkskrant de voorbeschouwingen over ‘Katowice’. Wereldwijd moet de inzet van regeringen om de opwarming van de aarde tegen te gaan worden verdrievoudigd, liever zelfs vervijfvoudigd. Maar die alarmerende boodschappen worden sleets. Dus is de verwachting van de top in Polen omgekeerd evenredig aan de urgentie. ‘Telkens weer hebben we wetenschappelijke wake-upcalls gekregen, en elke keer hebben we de snoozeknop ingedrukt. Als we daarmee doorgaan, zal klimaatverandering niet langer meer een probleem zijn. Want iets een probleem noemen veronderstelt dat er een oplossing is’, aldus het cynische citaat van de Amerikaanse klimaatactivist Bill McKibben in de krant.

Het roept in herinnering wat De Knijff al in 1995 schreef. ‘De omvang van het milieuprobleem is psychisch verpletterend en ethisch ontmoedigend’. Indertijd was er sprake van een wijdverbreid en diepgeworteld doemdenken, zegt hij in zijn appartement aan de rand van de Groningse binnenstad. ‘Een gevoel dat de dreigende ondergang van de wereld onafwendbaar of tenminste hoogstwaarschijnlijk was. Na het rapport Zorgen voor Morgen en twee keer een Nationaal Milieubeleidsplan (NMP) was langzamerhand wel duidelijk dat de politiek weinig grond gaf om de toekomst van een leefbare aarde met vertrouwen tegemoet te zien. In de kerk hadden we net het conciliair proces achter de rug, ook dat had niet de beweging op gang gebracht die men had gehoopt. Tegenover het heersende pessimisme – en de situatie wás objectief gezien ook dramatisch – vond ik dat je vanuit de theologie wel nog iets anders kon zeggen. Geloof in de God van de Bijbel betekent: moed voor de wereld. We geloven in de Schepper ‘die niet laat varen het werk dat zijn hand begon’. Het blijft een inhoudsloze kwestie als je je bij voorbaat neerlegt bij je onvermogen. Hoe ernstig de zaak ook is, we zijn niet lamgeslagen. De mens is niet veroordeeld tot zwartgalligheid. Dat sombere mensbeeld heeft ook wel een grond, maar het is in de Bijbel niet het een en al. De mens leeft in de vrijheid die God hem schenkt en heeft de capaciteiten gekregen om te handelen. Een roeping ook, zeker. Ik vond dat men zich er in de kerk in het algemeen veel te gemakkelijk van afmaakte. Dat mensen er niet op aangesproken werden, hing samen met het pessimistische mensbeeld ten aanzien van de mogelijkheden van de mens in het geloof. Ik was ervan overtuigd dat een veel frissere aanpak mogelijk was. Je kunt dingen dóen en láten.’

‘Veelal wordt de rol van de individuele mens voor het oplossen van grote ethische vragen van deze tijd als onbelangrijk beschouwd, omdat persoonlijke ethische keuzen daarop nauwelijks invloed kunnen uitoefenen. Wij menen dat een eigen benadering in de personaal-ethische zin, naast andere, gewenst is. Want allereerst is er sprake van de noodzaak van mentaliteitsverandering als voorwaarde voor meer structurele regelgeving, en vervolgens wordt het milieuvraagstuk onvermijdelijk psychologisch als zo bedreigend en ontmoedigend ervaren, dat men in een milieu-ethiek de vraag naar de mens en zijn innerlijke huishouding niet kan ontlopen’ (Tussen woning en woestijn, 35).

Uw boek Tussen woning en woestijn werd lovend besproken. ‘Een knap boek’ (Velema), ‘een uiterst rijk geschrift’ (Maasland), ‘een medicijn tegen het cynisme’. Ondanks dat positieve ontvangst heeft het veel minder een kring getrokken dan andere publicaties van uw hand.
‘Ja , dat is wel zo. Het was meer een bepaalde selectie die interesse toonde in dit boek; mensen die toch al geïnteresseerd waren in milieuzorg. Het is ook maar een minderheid die de gedachtegang volgt dat we niet vastzitten in een antropologie van verdorvenheid. Ondanks alle slavernij staat de mens in de vrijheid om te handelen. Maar in de kerk legt men zich veel te gemakkelijk bij het probleem neer.
Anders dan andere boeken, kwam Tussen woning en woestijn voort uit een jarenlange passie voor het thema. Ik was opgegroeid in Den Helder, bij de duinen, in de natuur. De Waddeneilanden lagen bij wijze van spreken om de hoek. Als scholier was ik actief lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. Daar stak je veel van op, dat loog er niet om. Daar is de basis gelegd.’

Uw boek verscheen bijna vijfentwintig jaar geleden. Het is een open deur om te zeggen dat de ernst en de omvang van het milieuprobleem alleen maar is toegenomen.
‘Er heeft geen wezenlijke verandering plaatsgevonden. Ik pleitte destijds voor niet al te grote woorden. Je kunt iets doen, in het persoonlijk handelen, en door in discussie te gaan over de inrichting van de wereld. In de kerk is het een onbenoemd probleem. Ik zag wel mogelijkheden tot een vorm van kerk-zijn, waarbij je – zonder iets op te geven van het geloofskarakter – veel meer zou kunnen inzetten voor de schepping en het welzijn van de samenleving. Om te beginnen door middel van een academische en ook kerkelijke discussie over deze vraagstukken, waardoor mensen gaan nadenken over de relatie tussen het geloof en de zorg voor de schepping, over de consequenties daarvan in het dagelijks leven. Je dóet bepaalde dingen eenvoudigweg niet, als christen. Hoe bewaar je in onze cultuur je zelfstandigheid? Hoe kun je als kerk een licht zijn door in dagelijkse keuzes te laten zien dat je niet mee hoeft te gaan in de slavernij van onze moderne maatschappij? Die discussie is helaas niet op gang gekomen; of we moeten constateren dat ze beperkt is gebleven tot individuen.
Het milieubewustzijn dat de kerk had kunnen dienen, óók voor haar boodschap, is er niet. Ook de geloofshouding die je nodig hebt om het vol te houden ontbreekt. Het is heen en weer praten gebleven. Ik heb naar aanleiding van het boek wel op gemeenteavonden gesproken. Als we dan na mijn verhaal in gesprek gingen over deze thematiek, dan ging het vaak zo, dat de aanwezigen zich mooier voordeden dan ze in werkelijkheid waren. Ze hadden de neiging om hun milieubewustzijn wat op te poetsen. Maar als je doorpraatte, bleek het in de praktijk wel tegen te vallen. Ook de mate waarin de milieubeweging steun vond in de kerk was veelzeggend.’

De moed tot handelen voor het milieuprobleem ontleent u in uw boek aan de eschatologie. Terwijl die nu juist zo vaak impliciet of expliciet wordt gebruikt om maar niets te hoeven doen.
‘Eschatologie wordt misbruikt als een escape. Men heeft allerlei theorieën om maar niets te hoeven doen, om de christelijke vrijheid de nek om te draaien: de mens als zondaar, de mens als veroordeelde. God heeft de mens de vrijheid gegeven om dingen te realiseren waarin iets van het Koninkrijk van God op aarde zichtbaar wordt. Vonkjes.
Mijn hoop was dat er door dat boek meer kringen zouden ontstaan, in gemeenten, om praktisch aan de gang te gaan. Dan moet je ook in detail durven gaan, keuzes maken, andere wegen inslaan, als het gaat om mobiliteit, energievoorziening, etc. Stel je nu eens voor dat er in de kerk een beweging was ontstaan, vergelijkbaar met de gemeenteopbouw van na de oorlog. Dan hadden we kunnen werken aan een beter, humaner, menselijker Nederland dan we nu hebben. Daarmee zouden we nog niet meteen het Koninkrijk Gods oprichten, maar toch…
De zorg voor de schepping, de toekomst van de aarde – of hoe je het ook maar noemen wilt – staat met stip bovenaan de lijst prioriteiten. Maar sla de agenda van de synodevergaderingen van de laatste jaren er eens op na; hoe vaak is het daar gegaan over dit thema? Ik zie ook niet meteen een grote kring klaarstaan om nu eens flink de trom te roeren over dit thema.
Als ik nu predikant zou zijn, in de kracht van mijn leven, dan wist ik het wel. Ik zou werken aan een gemeenteleven dat op het gebied van milieu heel andere keuzes maakt dan het nu doet, ten aanzien van autogebruik, vliegen, vakantiebestemmingen, etc. Mijn inzet zou erop gericht zijn om samen te komen tot een werkelijk ascetisch leven, in de goede zin des woords, met het oog op het gemeenschappelijke welzijn van alle mensen op aarde. Dat bewustzijn zou ik de gemeente indragen. Dat zal niet zonder debat gaan, maar dat zij dan maar zo. Ik zie überhaupt weinig debat in gemeenten om gezamenlijk tot een standpuntbepaling te komen. Liever laat men elkaar vrij. Ik herinner me andere tijden in de kerk, waarin je via heftige discussies tot een standpunt kwam. Mijn ouders gingen het gesprek niet uit de weg. Laat het maar eens knetteren, laat men elkaar maar eens in de haren vliegen. Het is niet allemaal om het even. Vergeet niet dat er vandaag nogal wat op het spel staat. Maar we staan voor mijn gevoel nog helemaal aan het begin van dat gesprek.’

Waar haalt u de moed vandaan om te hopen?
‘Dat is nogal een penetrante vraag. Die stel ik me ook wel. Over de grote zaken wordt niet gediscussieerd. De gemeente onderscheidt zich nauwelijks, doordat er geen keuzes worden gemaakt die breed worden gedragen. In de politiek worden evenmin knopen doorgehakt. Maar in de kerk wordt tenminste nog aangetekend dat je een roeping hebt, op dit punt. Op grond van onze geloofspapieren hebben we de opdracht iets te doen.
Maar: de worteltjes zitten wel in de grond! Het besef zit allemaal in onze traditie, in de theologie. Het kan opeens opbloeien. Een gefundeerde visie raap je ook niet zomaar op. Moeten we er uiteindelijk op hopen dat God er het beste van maakt? Dat vind ik ook zo makkelijk. Mijn vrouw zegt: ik zie niet zo snel een toekomst voor mijn kleinkinderen. Ik hoop dat ze ongelijk heeft. Als God ons niet redt, waar blijven we dan?’

Koos van Noppen is hoofd communicatie bij de IZB. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.


  • Hits: 2787