Skip to main content

nr2 • 2018 • Geloofsverantwoording in een tijd van Fake News

33e jaargang nr. 2 (nov. 2018)
thema: Geloofsverantwoording

B. van den Toren
Geloofsverantwoording in een tijd van Fake News

In zijn recent opnieuw uitgezonden documentaire ‘Louis and the Nazis’ (2003) slaagt Louis Theroux er door zijn heel eigen nieuwsgierigheid en kwetsbaarheid in dicht bij deze groep mensen te komen. Zo zien we een schokkend en tegelijkertijd ontluisterend beeld van de Amerikaanse white supremacists. Ze kunnen zich handhaven doordat zelfs een leider als Tom Metzger lastige vragen over tegenstrijdigheden in zijn levensstijl negeert of pijnlijk weglacht en doordat April, moeder van het meisjes-duo Prussian Blue, thuis lesgeeft om hen weg te houden van ieder die hun vooroordelen kan ondergraven.

Ik heb de indruk dat veel mensen in Nederland op dezelfde manier tegen christenen aankijken. Ze zijn gelukkig meestal niet zo extreem, maar kunnen hun levenswijze en overtuigingen alleen in stand houden voor zover ze zich afsluiten voor lastige vragen van buiten en hun gemeenschap stevig socialiseren – of indoctrineren. De claims van deze gemeenschapen te staan voor de waarheid en voor het goede zijn zelf verdacht. Onder invloed van de masters of suspicion Freud, Marx en Nietzsche worden waarheidsaanspraken zelf gezien als uitingen van iets anders: het zijn wapens om onze innerlijke kwetsbaarheid af te schermen, om onze economische belangen te verdedigen, om macht uit te oefenen over anderen, of om in ieder geval de identiteit van onze eigen groep te bewaken.

Waarheid en macht
Hiermee zitten we mijns inziens midden in een belangrijk cluster van vragen die aandacht dienen te krijgen in de christelijke geloofsverantwoording. Deze kritiek is natuurlijk extra problematisch voor de christelijke geloofsverantwoording, omdat ze de onderneming zelf wantrouwt: elke waarheidsclaim is immers verdacht omdat ze uiting is van een verborgen machtsagenda en tegelijkertijd een poging om die agenda zelf verborgen te houden. De maatschappelijke vragen over de samenhang tussen religie en geweld staan zo gezien niet op zichzelf, maar hebben te maken met een bredere vraag of elke waarheidsaanspraak geen poging is anderen naar je hand te zetten.

Deze bijdrage wil het belang en de uitdagingen van geloofsverantwoording aan de orde stellen door te focussen op deze relatie tussen waarheid en macht en op het diepgaande wantrouwen tegen apologetiek dat hierdoor wordt gevoed. In de eerste plaats wil ik laten zien hoe de analyses van de zogenaamde postkoloniale theologie een behulpzaam analyse-instrument kunnen zijn om machtsmisbruik in het intellectuele discours te ontmaskeren. Daarbij gaat het zowel om een oneigenlijk gebruik van macht in de apologetiek en bredere missionaire praktijk, maar ook in de manier waarop de dominante cultuur haar waarheid doorzet. Tegelijk zal blijken dat postkoloniale analyses de terechte problemen die ze aanwijzen zelf niet kunnen oplossen. Vervolgens wil ik in enkele stippellijnen voorstellen doen hoe de postkoloniale kritiek kan helpen om vanuit een marginale positie in alle kwetsbaarheid de vraag naar de waarheid van het evangelie aan de orde te stellen en zo ook te laten zien dat waarheid, goedheid en schoonheid juist in een wereld van fake news van groot belang zijn.

Postkoloniale analyses
Interculturele theologie maakt momenteel veel gebruik van postkoloniale analyses. Uitgerust met het instrumentarium van Nietzsche’s leerling Foucault gaan postkoloniale denkers op zoek naar de wijze waarop koloniale mogendheden in de geschiedenis niet alleen militaire en economische macht inzetten, maar ook een visie op de werkelijkheid die uitging van de culturele superioriteit van Europa, die de koloniale overheersing legitimeerde. We zien hetzelfde bewustzijn van de wijze waarop macht zichzelf zoekt te legitimeren in de uitspraak van Jezus: ‘Vorsten oefenen heerschappij uit over de aan hen onderworpen volken, en wie macht heeft laat zich weldoener noemen.’ (Lucas 22:25) In Nederland zien we dat concreet worden in de idee die we ook bij Abraham Kuyper tegenkomen dat Nederland een goddelijk mandaat had haar koloniën in de Indonesische archipel als ‘pleegkind […] zedelijk op te voeden’[1]. Postkoloniale denkers zien zending daarbij vaak als verlengstuk van de koloniale politiek als een middel om niet alleen de politieke structuren, maar ook de geest van de gekoloniseerde volken te onderwerpen. Daarbij worden pijnlijke schaduwkanten van de zendingsgeschiedenis blootgelegd, maar tegelijkertijd is het beeld dat postkoloniale denkers van de zendingsgeschiedenis hebben vaak eenzijdig. Het doet onvoldoende recht aan het feit dat zendingsorganisaties vanuit een geheel eigen motivatie werkten en vaak in een gespannen relatie tot de koloniale overheden stonden.

Ondertussen blijven postkoloniale analyses onmisbaar om nog steeds voortdurende scheve machtsverhoudingen in de wereldkerk, binnen missionaire samenwerkingsverbanden, maar ook in missionaire praktijken bloot te leggen. Waarom voelt de kerk zich in haar haar zendingstaak overzee en in het missionaire werk in Nederland zozeer aangetrokken tot gemarginaliseerde groepen? Daarbij zal het vaak gaan om een bewuste keuze voor het zwakke en om een evangelische bewogenheid met de nood van de naaste. Toch krijg ik ook weleens het gevoel dat het komt omdat we ons ook als christenen vaak het prettigst voelen in relaties waarbij wij de sterkere partij zijn. We vinden het lastiger zelf vanuit marginale posities het evangelie te delen. Daarmee blijkt tegelijk dat postkoloniale analyses niet alleen van belang zijn voor internationale relaties, maar ook voor het missionaire werk in onze eigen context.
Een cruciaal probleem van dergelijke postkoloniale analyses is echter dat ze misbruik van macht scherp waarnemen, maar dat ze geen uitweg wijzen. Daarom kunnen hun eigen analyses zelfs misbruikt worden voor nieuwe machtspolitiek. Zo gebruikt de seculiere hindoe journalist Arun Shourie kritische studies over de rol van de zending in India in zijn boek Missionaries in India.[2] Visies als die van Shourie worden nu – niet geheel in tegenspraak met sympathieën van de auteur zelf – ingezet door de hindutvabeweging die strijdt voor een hindoeïstisch India waarbij christelijk geloof en islam worden weggezet als vreemde invloeden en koloniale overblijfsels.

Het ondergraven van het vertrouwen in het publieke debat is niet alleen een probleem in landen die al generaties lang bezig zijn met een dekolonisatieproces. Het gebruik van het label ‘fake news’ door de huidige president van de Verenigde Staten laat zien hoe wantrouwen kan worden aangewakkerd en gemanipuleerd. Een serieus gesprek over de meest belangrijke vragen wordt bemoeilijkt wanneer in toenemende mate wordt geaccepteerd en wellicht zelfs verwacht dat mensen de feiten verdraaien voor hun eigen politiek of economisch belang.
Postkoloniale denkers bevinden zich veelal niet aan de kant van Trump en de hindutvabeweging. Maar als er geen ruimte gezocht wordt voor een eerlijk en open gesprek over waarheid en goedheid kunnen postkoloniale analyses geen alternatief bieden voor het misbruik dat ze zo scherp onder de aandacht brengen. Wat wellicht erger is, ze laden de verdenking op zich dat hun eigen programma evenzeer de belangen van een bepaalde groep op het oog heeft. De seculiere academie en kritische journalistiek moeten inderdaad zelf ook kritisch worden gewogen. De hoeders van het seculiere domein hebben er zelf belang bij religie op een bepaalde manier te framen waarbij deze achter de voordeur thuishoort en geen publieke erkenning behoeft. Ik heb daarom wel enige sympathie voor de moeder van Lynx en Lamb, het duo Prussian Blue, die ervoor kiest haar kinderen thuis les te geven, net als ik sympathie heb voor de behoefte aan reformatorisch en evangelisch onderwijs: het vraagt in de huidige maatschappelijke constellatie een hechte gemeenschap om een alternatief te bieden voor de veronderstelde neutraliteit van de dominante kaders waarin het publieke debat wordt geframed.

Als we echter alleen maar kiezen voor isolatie als alternatief voor assimilatie, dan hebben we als christenen zelf ook geen antwoord op het verwijt dat het beroep op de oude waarheid niet anders is dan een misleidende opwaardering van het beschermen van de identiteit van onze eigen gemeenschap. Het is mijn stelling dat geloofsverantwoording juist in deze context van groot belang is, niet alleen om de waarheid van het christelijk geloof aan de orde te stellen, maar ook om het verwijt te weerleggen dat ook christenen gewoon meedoen in de strijd om culturele invloed – zij het dat we daarbij zullen moeten erkennen dat we aan de verliezende kant staan.

Weerloze geloofsverantwoording
Christenen zouden er natuurlijk voor kunnen kiezen om de universele waarheidsaanspraak te laten varen. We zouden het geloof zelf kunnen zien als een mooie en goede manier om het leven van de christelijke gemeenschap vorm te geven, maar zonder daar universele pretenties aan te verbinden. Wim Dekker laat in zijn nieuwe studie Verbonden en vervreemd echter zien dat Paulus op de Areopagus wel degelijk de pretentie heeft dat de God die hij verkondigt de Schepper van alle mensen is en dat de opstanding van de Heer ieder aangaat.[3] Dit is niet zomaar een overblijfsel van een verouderd waarheidsbegrip van Paulus dat we in een postmoderne wereld achter ons moeten laten. Het was op de Areopagus veeleer een nieuw waarheidsbegrip dat nauw verbonden is met de geheel eigen inhoud van het christelijk geloof: dat de wereld niet is overgeleverd aan de chaotische werkelijkheid van strijdende machten, maar dat de ene God boven alles en allen uitstijgt. Deze God laat in Jezus Christus bovendien een nieuwe werkelijkheid aanbreken die elk menselijk cultureel en sociaal project overstijgt omdat hier de dood en de zonde is overwonnen.

Die waarheidsaanspraak hoort niet alleen bij het evangelie zelf, maar is ook cruciaal als we niet één van de stemmen willen worden die simpelweg strijden voor de invloed van onze eigen gemeenschap. Daarbij is het dan wel cruciaal dat we dat op een goede manier doen. Het zal moeten gaan om een nederige geloofsverantwoording, waarbij de houding van de apologeet zelf het verwijt dat elke waarheidsclaim onverteerbaar arrogant is wellicht niet weerlegt, maar in ieder geval wel onder kritiek stelt. Het zal moeten gaan om een kwetsbare geloofsverantwoording, zoals Dekker die belichaamd ziet in Paulus op de Areopagus:
‘We stellen vast dat Paulus zijn pretentie zonder enig machtsmiddel naar voren brengt. Hij staat daar volkomen kwetsbaar en weerloos. Als ze hem hadden uitgejouwd, als ze hem de stad uit hadden willen gooien of hem in woede hadden willen doden, had er geen haan naar gekraaid.’[4]
Wat dat betreft hebben apologeten in de Bijbelse onderbouwing van hun onderneming in het verleden wellicht te weinig gelet op de sociale setting van de locus classicus: ‘Vraagt iemand u waarop de hoop die in u leeft gebaseerd is, wees dan steeds bereid om u te verantwoorden. Doe dat dan vooral zachtmoedig en met respect.’ (1 Petrus 3:15v)

De grond van die hoop is voor Petrus de opstanding van Christus, waardoor we zijn ‘wedergeboren […] tot een levende hoop’ (1 Petrus 1:3, NBG). Juist die opstanding laat zien dat het hier niet kan gaan om een hoop die vooral wat zegt over de christelijke gemeenschap. Daarvoor is de hoop van de vroegchristelijke gemeenschap te groot – opstanding van het lichaam en een nieuwe schepping! – en daarvoor is de gemeenschap zelf te kwetsbaar. Maar juist zij worden opgeroepen om in alle kwetsbaarheid blij verantwoording af te leggen van de hoop die in hen is. Die weerloosheid betekent overigens niet dat ze machteloos waren. Anders dan veel postkoloniale denkers heeft de Bijbel geen uitsluitend negatief beeld van macht. Juist in hun weerloosheid weet de gemeente zich geborgen bij de opgestane Heer en gesteund door de kracht van de Geest.
Als we naar de rest van het Nieuwe Testament kijken, mogen we aannemen dat de verantwoording van die hoop zeker ook argumentatieve trekken heeft gehad. De evangelisten die de opstanding van Jezus beschrijven gaan er in hun beschrijving vanuit dat het geloof in de opstanding niet zomaar aangenomen zal worden. We zien hetzelfde bij Paulus (1 Korintiërs 15:1-7). Ze onderstrepen daarom de betrouwbaarheid van het getuigenis en van de getuigen. Ze gaan in op tegenverhalen en alternatieve interpretaties die de ronde deden: hadden de discipelen zelf het lichaam niet gestolen? Gaat het niet om een geestelijke opstanding? Tegelijkertijd is het geen verhaal dat zorgvuldig door spindoctors is voorbereid met het oog op maximale impact. Allerlei elementen laten zien dat de leerlingen de gebeurtenissen en ontmoetingen zelf niet zomaar konden inpassen in hun bestaande denkkaders: wat moet je met een opgestane Heer die door gesloten deuren binnenkomt, maar ook weer zo concreet is dat Hij te eten vraagt?

De kwetsbaarheid van de gemeente waaraan Petrus schrijft en de weerloosheid van Paulus op de Areopagus kunnen een inspiratie vormen voor nieuwe vormen van geloofsverantwoording voor onze tijd. Juist door die kwetsbare verantwoording worden de machten uitgedaagd die menen dat ze vanuit hun schijnbaar onaantastbare positie zelf wel kunnen vaststellen wat hun waarheid is. Daarbij is het apologetisch aspect van dit getuigenis cruciaal. De machtsdynamiek wordt niet bestreden door nog meer machtsvertoon, maar juist door te laten zien dat macht kan worden uitgedaagd door waarheid, liefde en goedheid.

Daarvoor is het misschien wel nodig dat de christelijke gemeente zelf meer van het vreugdevolle vertrouwen hervindt dat aan de oorsprong van het Nieuwe Testament zelf ligt: de Heer is waarlijk opgestaan! Wij zijn zelf ook diepgaand beïnvloed door de masters of suspicion. Gaat het uiteindelijk niet om een verhaal dat voortkomt uit de pijn van de discipelen die de dood van hun bron van hoop niet konden accepteren? Heeft het verhaal het niet zolang vol kunnen houden juist omdat het ondanks de opkomst van de moderniteit nog steeds een machtig instituut achter zich had? Als de christelijke gemeenschap dergelijke kritiek ontmoet, helpt het niet om dergelijke vragen te overschreeuwen, maar hoeven we ook niet in onze schulp te kruipen. Juist de lange traditie van christelijke apologetische reflectie en getuigenis helpt ons deze vragen eerlijk onder ogen te zien. Dit geloof heeft wel degelijk een stevig fundament omdat de eerste leerlingen zich niet voor de gek hielden, maar als betrouwbare getuigen met reden en vertrouwen verkondigden dat deze Heer de wereld overwon. Misschien is de huidige marginaliteit van de kerk in Nederland wel een goede plek om de vreugde en het vertrouwen van die eerste groep discipelen te hervinden. Zo kunnen we hopelijk ook een gemeenschap zijn die hecht genoeg is om een tegenwicht te vormen tegen de culturele machten om ons heen, echter niet door defensieve muren op te trekken maar door diep te putten uit de geheel eigensoortige kracht van het evangelie.

Dr. Benno van den Toren is hoogleraar interculturele theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit te Groningen. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken..

 

[1] Abraham Kuyper, Ons program, Hilversum, Pretoria 1907, 332.
[2] Arun Shourie, Missionaries in India. Continuities, Changes, Dilemmas, New Delhi 1994.
[3] Wim Dekker, Verbonden en vervreemd. Over de God van Paulus op de Areopagus, Zoetermeer 2018, 19.
[4] Dekker, Verbonden en vervreemd, 19.

 

 


  • Hits: 2041