Skip to main content

nr5 • 2018 • Laatst geboekt

32e jaargang nr. 5 (mei 2018)
Thema: Schuld

M.E. Brak
Laatst Geboekt
Over bomen en mensen

Een boek is mij nooit dik genoeg, maar nu lag er op de stapel vorig jaar gelezen boeken een pil die zelfs mij bijna te machtig was. Niet door de omvang, maar doordat er zo ontzettend veel over je uitgestort wordt. ‘Ter compensatie’ is het tweede boek dat ik koos gemakkelijker kost, maar daarin moet je wel tussen de regels door lezen.

‘Schorshuiden’ (een niet bestaand Nederlands woord, letterlijke vertaling van de oorspronkelijke titel Barkskins) is een drie eeuwen omvattende geschiedenis van ontbossing. Verpakt in romanvorm. Het is het verhaal van de uit Frankrijk afkomstige Charles Duquet en René Sel, op zoek naar een beter bestaan. In 1693 komen ze aan, berooid en analfabeet. Er is werk plenty in de onafzienbare wouden van de kolonie Nieuw-Frankrijk – het tegenwoordige Canada – voor deze mannen uit de Morvan, waar ze geleerd hebben hoe ze bomen met een bijl te lijf moeten gaan. Al snel verliezen zij elkaar uit het oog, maar als lezer heb je het gevoel boven hen te vliegen en al hun nakomelingen te zien in hun goede en slechte dagen en daden.  Meer slechte dan goede als het om daden gaat. Dat is fascinerend, maar ook vermoeiend want je moet ‘de kop erbij houden’.

Een omvangrijk pamflet
Auteur Annie Proulx was aanvankelijk journalist en kocht later een groot stuk land in Wyoming, in de Rocky Mountains, waar ze een huis liet bouwen. Een inspirerende omgeving voor het schrijven van boeken, want ze houdt zich daarin vooral bezig met de ruige natuur. ‘Ik houd meer van plaatsen en dingen dan van mensen’, zei ze in een interview met Trouw. Dat merk je als lezer al snel: Bij Annie geen inkijkjes in de ziel van haar personages en al helemaal geen teerhartigheid in haar beschrijvingen. Haar vroegere beroep verloochent ze niet, want ze heeft voor dit boek onderzoek moeten doen op tal van terreinen: immigratie, pelshandel, houtkap, houthandel, werktuigen, in- en export, zeereizen, een kapiteinsfamilie in Amsterdam, handel met China, en nog veel meer. Ze zal ook veel gereisd hebben, want ze wil altijd alles zelf gezien hebben. Intussen moet ze in het boek ook de complexe familieverbanden nog kloppend houden. (Een advies: houd pen en papier bij de hand om ieder personage meteen in een soort stamboom te zetten, want die biedt het boek niet en je raakt snel de draad kwijt zonder zo’n houvast.)
Niet mensen zijn de hoofdpersonen in dit boek: het gaat allemaal om het bos. ‘We zijn hier om het bos te ontginnen, om deze duivelse wildernis te temmen’, zei monsieur Trépagny. ‘Ik zie geen bomen’, zei hij, ‘ik zie de kool. Ik zie de wijngaarden.’ Op zichzelf niet verkeerd, maar al snel kwamen er anderen, die geen kool of wijngaarden zagen, maar geld roken. En de indianen, voor wie het bos was om te jagen en geneeskrachtige kruiden te vinden, worden ingezet om hun leefwereld om te hakken. Of in hun eigen woorden: ‘Al deze wouden, ooit van ons,’ zei hij, ‘waar we onbekommerd konden gaan en staan waar we wilden. Die tijd is voorbij. Maar ik wil jullie vertellen dat wij Mi’kmaqs voor ons voortbestaan constant het beeld van de Mi’kmaq manier van leven voor ogen moeten houden. Anders houden we het niet vol.’ De schrijfster voegt eraan toe: Maar al terwijl de oude Sosep deze woorden sprak, besefte hij heel goed dat veel Mi’kmaqs de gewoonten van de Fransen verwelkomden, hun kleren, hun solide boten, hun groenten en gebraden varkensvlees, het ijzeren gereedschap, de glazen versieringen en rollen stof, hun bedwelmende dranken en felgekleurde vlaggen en zelfs hun o zo bleke, hete, naakte lijven. En als schakel naar de spirituele wereld als voormalige sagmaw, besefte hij dat de priesters hen en de wijze oude mannen van vroeger al vervangen hadden.
Priesters… ja, er komen ook missieposten voor in het boek. Helaas niet altijd gunstig, nogal eens overheersen daar minachting voor de oorspronkelijke bewoners en dienstbaarheid aan de kolonisten. De immigranten Charles Duquet en René Sel worden de stamvaders van de telgen die wij de eeuwen door volgen. Charles is hard en zakelijk en wordt de grondlegger van Duke & Sons, de firma die fortuin vergadert uit het hout. René trouwt met een indiaanse en zo ontstaat een andere verhaallijn: de indiaanse levenswijze met zijn afwisseling van verzet en aanpassing, van geloof in de oude levensstijl en het meewerken aan de ontbossing om te overleven. Nazaten van de beide immigranten raken ook weer aan elkaar verwant en dat zal een paar generaties verder bij het zoeken naar wettige erfgenamen van de familie Duke nog tot verrassingen leiden.
Proulx houdt het tempo erin en haar personages vallen om als bomen, niet zelden door een gruwelijke dood, door haar met één pennenstreek beschreven. Geen tijd voor weekhartigheid, zij heeft een missie: een wereldomspannend verhaal over ontbossing schrijven. De mens is bezig de tak waarop hij zit af te zagen. Dat is haar boodschap. Ze wilde eerst een boek schrijven over klimaatverandering, vertelde ze in Trouw, maar dat onderwerp was te ongrijpbaar voor een roman. Het kappen van het bos is een onderdeel ervan, aanvankelijk ontstaan uit ondernemingszin en hebzucht, zonder een idee van de gevolgen op langere termijn. Inmiddels weten we beter. Maar Proulx eindigt niet in hopeloosheid. In de 21ste eeuw aangekomen, toont de nieuwe generatie in haar boek milieubesef. Een groepje milieuactivisten maakt plannen om het zwaar beschadigde ecosysteem van Amerika’s bossen weer op te bouwen. Je zag dit hoopvolle eind niet aankomen en ik vond het een beetje gezocht. Wie aan dit boek begint, moet daar eerst de juiste omstandigheden voor creëren: een week vrij in een omgeving waar je alles al gezien hebt en met mensen om je heen met wie je volkomen uitgepraat bent. Zoiets. Want dit boek neemt je helemaal in beslag. En het rare is: Ik houd niet eens van bos en niet van natuurbeschrijvingen. Maar Proulx kreeg me in haar greep met als gevolg een belabberd gevoel over de mens als mislukte rentmeester van Gods schepping. Toch maar doorsukkelen met mijn gekrabbel in de marge van de duurzaamheid.

Gevlucht in eigen land
Boeken over het platteland zijn populair. In Nederland speelt dan niet zelden het (losgelaten) geloof, dat daar voorheen het leven stempelde, een rol. Zoiets als: hoera, die zwarigheid en narigheid – voor velen synoniem met calvinisme – zijn we voorbij. Ik wacht nog steeds op het boek van de vrolijke calvinist, voor wie het geloof niet opgeefbaar is, en dat tot de literatuur gerekend mag worden. ‘Het oude land’ komt uit Duitsland: daar speelt een andere thematiek. Het verwerken van het oorlogsverleden en ook de meermalen verschoven landsgrenzen waardoor mensen ontheemd raakten. De hoofdpersonen zijn geen vreemdelingen uit verre landen; zij verschillen in taal, geloof en cultuur weinig of niet van degenen bij wie zij aankloppen.
Dörte Hansen schildert het leven op het platteland net buiten Hamburg. Das Alte Land: met rivier,  akkers en boomgaarden. De oudere generatie fruittelers houdt er vast aan oude productiemethodes, compleet met gif spuiten, de jongere generatie lift mee op de trend van gezond eten: biologische teelt. Wat de gebouwen betreft: In de jaren zeventig van de vorige eeuw werden de oude boerderijen door de oorspronkelijke bewoners gemoderniseerd en verloren hun vakwerkstructuur. Vervolgens werden ze opgekocht door stedelingen die ze voor veel geld terug restaureren. Het is allemaal een beetje sneu: Ze verlieten de stad, op zoek naar een idyllisch landleven dat grotendeels verdwenen is, om dan pesticiden spuitende boeren op hun pad te vinden die moeten vechten om te overleven. En allemaal aan het gelei maken van de oude appelsoorten of schapen aanschaffen om kaas te maken.
In dit streekverhaal verwerkt Hansen een verhaal over vluchtelingen – drie generaties – én beschadigingen. De eerste is Hildegard, een gravin, die begin 1945 uit Oost-Pruisen vlucht met haar dochtertje Vera voor het oprukkende Russische leger. Later duiken flarden van die vlucht op in de herinnering van Vera (de hond die werd doodgeschoten voordat ze hun huis achterlieten, een dood broertje in de kinderwagen achtergelaten langs de kant van de weg). Moeder en kind kloppen aan bij boerin Ida, die ze liefdeloos onderdak biedt. Ze heeft genoeg aan haar eigen verdriet: haar zoon Karl keert zwaar getraumatiseerd uit de oorlog terug. Als Vera 14 jaar is, vertrekt haar moeder naar een welgestelde man van wie ze zwanger is en laat Vera bij Karl op de boerderij achter.
Vrijwel alle personages in dit boek zijn op een of andere manier beschadigd en hebben moeite om te zeggen wat ze werkelijk voelen of willen. Ze praten ‘Alsof iedereen maar een kleine voorraad woorden had waarmee je het tot aan je dood moest doen’. De dorpsbewoners zijn sowieso mensen van weinig woorden. Wijze woorden, dat wel. Als Vera bij het graf van Karl staat, die met haar hulp uit zijn lijden verlost is, zegt de buurman: ‘He het dat achter sik. Mooi dat de Platduitse uitdrukkingen in dit boek niet vertaald zijn, want dan zou er veel verloren gegaan zijn.
Vera keert na haar studie voor tandarts terug naar de hoeve, die ze als geadopteerd vluchtelingenkind geërfd heeft. Het grote huis is een last en ’s nachts meent ze het gejammer van de overleden Ida en Karl te horen. Ze verwaarloost de boerderij tot nichtje Anne, bedrogen door haar partner, met haar zoontje haar toevlucht bij haar zoekt. De geschiedenis herhaalt zich. Herkenbaar en humoristisch is hoe de Hamburgse hyperouders – waartoe Anne met haar zoontje tegen wil en dank behoorde – met hun (veronderstelde) bijzondere kinderen worden beschreven. Vera en Anne: de trotse zelfgekozen eenzaamheid van beide vrouwen wordt gerespecteerd in het dorp. De buren laten zich er niet door afschrikken. En de afstandelijke vrouwen komen elkaar uiteindelijk toch nader. In een recensie van het boek las ik de typering van de drie gevluchte vrouwen: Hildegard (oorlogsvluchteling), Vera (Seelenflüchtling) en Anne (urban vluchteling). In dit boek geen afrekening met ‘de godsdienst van vroeger’. God blijft onbesproken. Tot er opeens een hoofdstuk is – niet het slot! –  dat ‘Opstanding’ als titel heeft. Vera en Anna gaan op Goede Vrijdag naar de kerk. Daar zitten ook twee van die jam makende stedelingen die in het dorp zijn komen wonen, fietshelm op schoot. Als er onzekere noten van het kerkkoor klinken, stoten zij elkaar aan en grinniken. Ik citeer: Twee mensen die geen idee hadden. Die niet begrepen dat die liederen precies zo moesten klinken zoals het kleine, bange kerkkoor ze zong: Brich mein Herz, von Seufzen, Sehnen. Evenals haar personages heeft de auteur soms weinig woorden nodig om je te ontroeren.

Naar aanleiding van:
Annie Proulx, Schorshuiden (vert. Regina Willemse), Amsterdam 2017, 795 blz.;
Dörte Hansen, Het oude land (vert. Lucienne Pruijs), Amsterdam 2016, 286 blz.

Marja Brak is oud-(eind)redacteur van Kontekstueel. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 


  • Hits: 2212