Skip to main content

nr5 • 2018 • Als het over zonde en schuld gaat?

32e jaargang nr. 5 (mei 2018)
Thema: Schuld

H. de Leede
Als het over zonde en schuld gaat?
Goed dat er een God is en wat een zegen dat er een kerk is

Als het over zonde en schuld gaat, dan hebben we het over ons leven coram deo en over ons leven ad hominem in een herkenbare koinoonia: de kerk als het Lichaam van Christus. Zonder een tegenover dat ons aanspreekt, ons roept, ons een doel stelt, en betekenis geeft aan ons leven in deze wereld, kunnen we niet spreken over zonde.

We zondigen tegen iemand, van wiens gebod we ons niets aantrekken, wiens roep we negeren en aan wiens doel we niet beantwoorden. Zonde veronderstelt dus iets dat of iemand die groter is dan wij zijn. Zonder het bestaan daarvan en de erkenning van het bestaan daarvan is het onzinnig om te spreken over zonde wanneer het gaat over kwaad dat wij mensen doen. Het zal niemand ontgaan dat er veel kwaad is in de wereld, dat mensen overkomt, dat mensen elkaar aandoen, of bij wegkijken. Maar in dat verband van zonde spreken veronderstelt dat er een gekwalificeerd en gekend tegenover is. God dus. ‘Toch goed dat er een God is’, schreef Gerard Reve in een gedicht over zuster Immaculata, die haar hele leven zieken verzorgt en wast: een God die ziet en in Zijn hart bewaart wat deze non in een dienstbaar leven heeft gedaan. Vergelijkbaars geldt van het kwaad. Goed dat er een God is, anders zouden we niet weten wat zonde is, en zou het kwaad van alle betekenis beroofd zijn. We zouden ook niet weten wat vergeving is.
Goed dat er een God is. Maar daarmee zijn we er natuurlijk niet. Over wélke g/God hebben we het? Dat bepaalt hoe we doorspreken over zonde. Hebben we het over déze God, de God van Israël, die in Jezus Christus zich volkomen heeft uitgesproken? Of hebben we het over een Opperwezen, of over Allah, of over de Staat met zijn ideologie? Wie we tegenover ons hebben, bepaalt wat zonde is en hoe er geoordeeld wordt.
We kunnen in christelijke zin alleen over zonde spreken wanneer er sprake is van een godsdienstige betrekking tussen de (gelovige) mens en God, Vader, Zoon en Heilige Geest, Schepper, Verlosser, en Voleinder. Ik zou immers niet weten wat begeerte is, wanneer ik niet van déze God gehoord had: ‘Gij zult niet begeren’. Omdat Christus heeft laten zien dat ‘liefde de vervulling van de wet en van elk gebod is, en dat liefde de naaste geen kwaad doet’, besef ik waarom het gebod ‘Gij zult niet echtbreken’ mij zegt dat ik zondig tegen God en mijn naaste, wanneer ik als getrouwde man op het werk een mooie vrouw aanzie om haar te begeren. In de betrekking tot deze God leren wij wat zonde is, en dat we er bij deze God niet zijn, wanneer we ons maar aan de regels houden.
Dit alles leren en oefenen wij in het geleefde leven coram deo en ad hominem, in een herkenbare gemeenschap. In de gekwalificeerde gemeenschap van het verbond (Israël), de gemeente als het Lichaam van Christus, krijgt zonde betekenis. Daar worden concrete daden ons tot zonde.

We hoeven immers niemand uit te leggen dat wij mensen de aarde uitputten. Uitstekende programma’s van de VPRO informeren ons onontkoombaar. Dat er de meest vreselijke dingen gebeuren tussen mensen, stammen, klassen behoeft geen uitleg. De beelden liegen er niet om. Dat de toenemende kloof tussen arm en rijk een schande is, en zich ooit tegen ons mensen zal keren, hoeft geen nadere uitleg. Dat de wereldwijde praktijk van uitbuiting van vrouwen en kinderen, in vrouwenhandel en kinderprostitutie een schande is, vindt iedereen. Dat het veel machtige mannen en vrouwen ontbreekt aan een moreel kompas, hoeft ook geen toelichting. De goede cabaretiers en toneelschrijvers confronteren hen door hun seculiere preken. Maar in de gemeente spreken we in het verband van al dit kwaad over zonde en schuld, en maakt het daarmee anders. En eerlijk gezegd: een stuk spannender. Goed dat er een God is: deze God, bij Wie het gaat over zonde en schuld. Er is tenminste Iemand bij Wie je er niet mee wegkomt. En er is tenminste Iemand die weet van vergeving en herkansing, bij Wie je mag horen: ‘Ik veroordeel u niet’. Kom daar maar eens om in het publieke domein. Goed dat er een God is, en wat een zegen dat er een kerk is.

Bijbels-theologische notities
De redactie vroeg mij een aantal bijbels-theologische lijnen te noteren over zonde en schuld. Welnu, het bijbels-theologische gelijk van wat we tot nog toe opschreven, lijkt mij evident. Zonde en schuld, en dus vergeving en verzoening, functioneren in de godsdienstige context van Israël en de gemeente.

  • Het zijn in Israël vooral de profeten die het hebben over zonde, schuld, berouw en bekering, uitredding en verzoening. Hun woorden functioneren in het kader van het verbond. Dat is de werkelijkheid van Israël: het verbond van God met zijn volk, van de koning met het volk, van het volk met de vreemdeling, de wees en de weduwe. Al die verbindingen zijn gereguleerd door de Thora. Daarbinnen krijgen zonde, vergeving en verzoening betekenis en komen concrete zonden aan het licht.
  • Dat alles vraagt wel steeds om herijking. Bij uitstek in en door de ballingschap moet Israël leren waar het in de offers en de tempeldienst ten diepste om gaat: de offers van gerechtigheid, barmhartigheid – geestelijke offeranden dus – de besnijdenis van het hart en de ontvangst van een nieuwe geest. Dat moet de ‘rest die terugkeert uit de ballingschap’ leren. We zien ook een personalisering van de zonde. Na Ezechiël 18 worden de kinderen van een nieuwe Achan niet meer gestenigd om de zonden van hun vader.
  • Die lijn zien we verder doorgetrokken in de komst van Christus. We komen niet bij Jezus zonder bij Johannes de Doper langs te gaan, en de doop van de bekering tot vergeving van de zonden te ondergaan. Het wordt geen kerstfeest zonder advent. ‘Bereid de weg des Heren’. Het gaat niet zonder boetedoening, berouw, reiniging, hernieuwde toewending tot God en concrete levensverandering. Thora en profeten worden bij Johannes opnieuw profetisch toegespitst. Hij is niet voor niets de laatste en de grootste onder de profeten. Wat bij hem ook opvalt: boete gaat niet zonder als soldaat, gegoede burger, belastingambtenaar in een omgeving vol corruptie, de vraag te stellen ‘En wij, wat moeten wij doen?’
  • We zien die lijn doorgetrokken in onze doop. Wij worden en zijn gedoopt in Christus, in diens dood en in diens opstanding. Zijn doop is niet minder, maar meer nog dan die van Johannes de Doper een doorgang door de dood heen naar het leven. Het wordt geen Pasen zonder Goede Vrijdag en Stille Zaterdag. Je komt niet bij Christus, zonder gedoopt te worden. Wij worden geen deel van het Lichaam van Christus, zonder het afleggen van de oude mens en het aandoen van de nieuwe mens, Christus. Dat krijgt in het bijzonder gestalte aan de Maaltijd des Heren. Zonde, boetedoening, bekering, herstel van de gemeenschap concentreren zich rond de eucharistie. Daar gaat de hemel open, wordt het nieuwe van het Rijk zichtbaar. Daar komen ook de zonden openbaar: scheuringen, verdeeldheid, uitsluitingen, onoprechtheid, huichelarij, enzovoorts. Nogal wat passages in de brieven van Paulus refereren aan de Maaltijd, wanneer het over zonde en schuld gaat. 1 Korintiërs 11: 17vv staat daarvoor model. Wanneer je al gegeten en gedronken hebt, terwijl je broeders en zusters nog zwoegen, is dat niet de viering van de Maaltijd van Christus. Dan kun je je er beter van onthouden, en eerst het noodzakelijke doen, namelijk de verootmoediging en boetedoening. Dit kun je doortrekken naar alle zonden waar Paulus over spreekt in de zondencatalogi. Hebzucht, vraatzucht, jaloezie, haat, nijd, geldzucht of afgoderij: het is allemaal terug te brengen tot leven zonder verbinding met de ander: met God en de naaste. Daarmee breek je de gemeenschap van het Lichaam van Christus, en dat is zonde.

Geen biecht en censura morum meer?
Het is een veeg teken dat in de gereformeerd-protestantse traditie de biecht als sacramentele handeling is afgeschaft, en bij de censura morum – waar die nog gehouden wordt – vrijwel nooit iemand komt. En als er iemand komt, is het of een querulant, of iemand die zijn of haar gelijk komt halen. De vraag hoe deze klassieke noties weer een plaats kunnen krijgen in de liturgie en in de geloofsbeleving van de christelijke gemeente, moeten we hier laten liggen. We volstaan met de constatering dat de censura morum een rudiment blijkt geworden van een besef dat voorbij is. Daarmee hangt ook de boeteprediking in de lucht.
Samenvattend, de gemeenschap in Handelingen 2 en 4, het Lichaam van Christus in de brieven van Paulus, het ‘met’ en ‘in’ Christus bij Johannes en bij Paulus, en de centrale betekenis van ‘de liefde als kenmerk van kennen en gekend worden’ in de johanneïsche geschriften, dat is het semantisch kader waarbinnen betekenisvol gesproken wordt over zonde, schuld, vergeving, verzoening, boetedoening en absolutie. Wij zondigen in het gewone leven waar wij eten, drinken, werken, vrijen, handel drijven, bankieren, wonen, kinderen opvoeden, met vervelende buren omgaan, bidden, vieren, dienen, heersen, leiding geven, elkaar zien, de vreemdeling zien of ons eraan ergeren, rijk zijn of Jan Modaal, en verkeerde dingen zeggen over moslims. Dit gewone leven wordt in het licht gesteld van het oordeel van de goddelijke gerechtigheid. In dat licht komt niemand ermee weg, maar is er een weg ter ontkoming. Daarom:

Een zegen dat er een kerk is
‘Waar moeten we met onze schuld naartoe als ons land niets meer met Jezus heeft?’, vraagt  Arnon Grunberg onlangs in een column in de Volkskrant over het manco dat onze samenleving niet meer weet wat vergeving is. Een relevante vraag, dat laten discussies rond #metoo wel zien. Vooropgesteld, ook wij christenen – die wel wat met Jezus hebben – wisten vaak niet wat vergeving is. Dat vergeving bijvoorbeeld echt iets anders is dan ‘onder het vloerkleed vegen’ of ‘zand erover’. Dat poetsen we niet weg. Maar dat gezegd, zouden we in alle vrijmoedigheid willen vaststellen dat het een zegen is dat er in onze seculiere wereld een kerk is. De kerk als ‘ruimte’ – zo mogelijk een herkenbaar gebouw – waar mensen welkom zijn, om te bidden, te mediteren, een priester of predikant te ontmoeten, te biechten, voorbede te vragen en hun zonden te belijden. De kerk als gemeenschap, waar mensen met mensen verkeren, van mening verschillen, eenheid zoeken, elkaar verdragen en leren elkaar te vergeven. De kerk als een plaats van berouw waar een Woord van de andere kant komt, en je je zonden en ellende leert kennen, en vergeving en genezing vindt. Kortom, de kerk als sacramentele ruimte van de presentie van Christus. Een zegen dat er die kerk is. Een zegen voor wie erbij hoort en voor wie er binnen loopt, met zijn ziel onder zijn armen of met een last op haar rug.
Die kerk is een zegen, ook voor de samenleving. Niet een kerk die zegt hoe het hoort. Die kerk is voorbij, daar wordt niet meer naar geluisterd. Te vaak liep die kerk immers achter de feiten aan, of zei wat iedereen al vond. Zo’n kerk is overbodig. Een kerk van de algemene deugden, niets mis mee, maar overbodig. Een nationale kerk met een traditie, een voorname cultuur, mooi, maar als het daarbij blijft, niet meer dan ‘cultureel erfgoed’. Wat wel nodig is, is de kerk die zegt hoe het zit, die een Verhaal heeft en dat vertelt. Het Evangelie van deze God, die anders kijkt en met andere ogen doet kijken, die barmhartig is in Zijn gerechtigheid, en opkomt voor het recht der armen. Dus inderdaad een kerk die dit Verhaal aangaande Jezus Christus vertelt, en vertolkt in het concrete publieke leven, door de dingen terug te brengen tot hun essentie. Dat is de kracht van het publieke optreden van paus Franciscus: hij brengt grote problemen terug tot hun essentie. Niet met oplossingen, maar door een Weg ten leven te vertellen en te wijzen.

Gelijk én ongelijk van Ger Groot
Wanneer schuld losraakt van concrete zonden, kan het twee kanten op. Of schuld wordt verinnerlijkt schuldgevoel, ziekelijk, verziekend of exorbitant (I feel so guilty). Dat ziet Groot gebeuren in onze seculiere westerse samenleving. In de door Anselmus gestempelde godsdienstige traditie ontwikkelde zich dit tot een oneindig schuldbewustzijn voor God, dat in zekere zin ook disproportioneel werd, en waarin Christus in de plaatsvervanging tot een onpersoonlijk ruilmiddel kon worden. Hoewel kort door de bocht, heeft Groot hier een punt. De zondeleer heeft vaak zo gefunctioneerd, of beter niet gefunctioneerd. In elk geval raakte de prediking van zonde en vergeving zo los van het geleefde leven, dat mensen buiten maar ook binnen de kerk er zich niets meer bij voor kunnen stellen. Beide kanten op komen we – geestelijk – op dood spoor. Zonde en schuld, verzoening en vergeving zijn geleefde werkelijkheid wanneer wij in een betrekking staan. In de betrekking tot de drie-enige God, die gesproken heeft door de profeten, en die zich geopenbaard heeft in Jezus Christus.
Het ongelijk van Ger Groot is dat hij zich erbij neerlegt dat de economisering van het moderne bestaan amoreel is geworden, dat wil zeggen, los van schuldbewustzijn. Het is aan de kerk om te betuigen in prediking, catechese, liturgie en biechtpraktijk dat ook de moderne, economische systemen godsdienst zijn. Dat wij op allerlei momenten afgoden dienen, die wij moeten afzweren bij het doopvont, waar wij neen zeggen tegen de duivel, de wereld en de zonde. Zonder een zondencatalogus anno 2018 kunnen we toch eigenlijk geen avondmaal vieren, omdat er dan niets te onderscheiden valt, aangaande het Lichaam van Christus.

Zondencatalogus?
Hoe ziet die zondencatalogus er dan uit? Een aanvullend lijstje bij wat in het oude formulier staat? Over bonussen, computersites, pesten op het werk, zelfverrijking, en ongehuwd samenwonen? Zo niet. Niet nodig. Galaten 5, over de werken van het vlees en de vrucht van de Geest, is voldoende. Het gaat erom deze zo vanuit Christus te betuigen, dat de CEO op zijn niveau, de werknemer op zijn niveau, de soldaat, de brave burger, de uitgaande jongere, de wethouder met de aanbesteding van een vriendje van de Rotary voor zijn neus, voelt op het moment dat de eucharistie gevierd wordt, de voorbeden gedaan worden, de boetedoening vertolkt wordt, dat hij zich bekeren moet van de afgoden en heel goed weet welke dat zijn.
Maar een kerk kan dat alleen vertolken wanneer zij dan ook een plaats is van berouw, een thuis voor arme zondaren. Dan hebben we het over een sacramentele kerk en haar liturgie.

Dr. Bert de Leede Bert is emerituspredikant te Amersfoort, was na zijn studie o.a. gemeentepredikant en van 1994 tot 2015 betrokken bij de opleiding en nascholing van predikanten in de PKN. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 


  • Hits: 2268