Skip to main content

nr4 • 2015 • Niet bedoeld als kleine dogmatiek

29e jaargang nr. 4 (mrt. 2015)
thema: Brandpunten van de verkondiging

Niet bedoeld als kleine dogmatiek
Ds. G. van de Pol

In november 2014 besprak de synode van de Protestantse Kerk Brandpunten in de Verkondiging. Theologische handreiking aan predikanten, kerkenraden en gemeenten van de Protestantse Kerk in Nederland. Krantenkoppen noemden in de aanloop naar de bespreking de notitie een ‘pleidooi voor helder preken’ of pikten op dat ‘de dopeling kopje onder moet’. Maar waar gaat het in deze notitie om en wat kwam er tijdens de bespreking aan de orde? 

 
In de visienota Hartslag van het leven (2012) werd de noodzaak en het verlangen onderkend om de allergie voor waarheid en overtuiging voorbij te komen. Dat is nodig, omdat we uitgedaagd worden om helder te verantwoorden wat de kerk gelooft. En het is geboden ‘omdat we geroepen zijn om te getuigen van wat ons door God geschonken is en bedoeld is voor alle mensen’. Brandpunten in de Verkondiging werd op verzoek van het moderamen geschreven om synode en kerk te helpen bij de bezinning op de inhoud van het geloof. 
 
Aanzet tot gesprek
Het gaat beslist niet alleen om de preek, benadrukte de scriba van de synode, dr. Arjan Plaisier, voorafgaande aan de bespreking: Als we het over de verkondiging hebben, dan hebben we het over de hele eredienst, het pastoraat, het kerkelijk handelen. 
De hoogleraren Gijsbert van den Brink en Kees van der Kooi aanvaardden de uitnodiging om de theologische handreiking te schrijven. Hun Christelijke dogmatiek (2012) telde 722 pagina’s, nu hadden ze aan 22 pagina’s genoeg. Maar hun notitie heeft dan ook een heel ander doel, zoals Van der Kooi op de vergadering in zijn inleiding onderstreepte. Die is niet bedoeld als kleine dogmatiek. Het gaat om een aanzet tot gesprek en bezinning over de vraag: Waar komt het in de verkondiging in onze tijd op aan?
Hun antwoord op die vraag vatten de auteurs samen in de titels van de vier belangrijkste paragrafen. Zij spreken in die titels bewust telkens met twee woorden: naast een ‘inhoud-woord’ (de inhoud van de verkondiging) steeds een ‘houding-woord’ (de houding die daarmee gepaard gaat).  Zo willen ze laten zien dat het christelijk geloof niet slechts een kwestie is van het erop nahouden van een aantal opvattingen, maar dat het om levend geloof gaat dat beoefening met zich meebrengt. Dat brengt hen tot de volgende begrippenparen: schepping en eerbied (1), kwaad en hoop (2), openbaring en vertrouwen (3), gemeenschap en transformatie (4). In elk van deze paragrafen proberen zij vanuit het hart van het belijden bovendien antwoord en weerwoord te geven op tendensen die onze cultuur stempelen: naturalisme (1), cynisme (2), agnosticisme (3) en individualisme (4). Want het gaat er om wat er hier en nu (in de huidige cultuur) gezegd moet worden.
 
1. Schepping en eerbied
Het verhaal van God vertelt ons dat ons bestaan is geworteld in de scheppingswil van God. In onze tijd staat dat verhaal lijnrecht tegenover dat van het naturalisme. Het naturalisme leert immers dat al het bestaande uit natuurlijke oorzaken verklaard moet worden, dat we in een zwijgend en wreed universum leven en dat de zin van het bestaan nergens uit tevoorschijn kan komen dan uit onszelf. Het naturalisme bevordert het materialisme en ongebreideld consumentisme.
De Bijbel biedt met het getuigenis van een persoonlijke God een tegenverhaal: Hij is niet alleen onze Schepper, maar spreekt en bemoeit zich met deze wereld, omdat het zijn wereld is. De doop betrekt ons in dit verhaal, ‘dompelt ons in in de Naam van de Vader, de Zoon en de Geest, vaak nog voordat we van toeten of blazen wisten’. Zin en goedheid worden ons aangereikt, we hebben in God een adres waar we met onze dankbaarheid, maar ook met onze vragen, twijfels en boosheid terecht kunnen. Het geloof in een persoonlijke scheppende God correspondeert met ‘de ongelooflijke manier waarop het universum en het leven in elkaar zit’, maar ook ‘met het feit dat wij vragende en antwoordende, op communicatie aangelegde wezens zijn’. Dit geloof gaat gepaard met een houding van verwondering en eerbied. We zijn schepselen en geen God - het komt er voor mensen dus op aan om God God te laten zijn. We zijn geen eigenaars van wat ons wordt gegeven - we leven van wat een geschenk is en blijft. Zonder het geloof in een persoonlijk God ‘die schept en onderhoudt, luistert en zich bemoeit’ heeft het gebed of roepen tot God geen zin en is de mens in dit heelal in feite doodeenzaam met zichzelf.
Vanzelfsprekend is dit geloof overigens allerminst: je moet er oog voor krijgen en het leren zien. Dat is in de Bijbel (denk bijvoorbeeld aan het boek Ruth) niet anders dan bij ons.
 
2. Kwaad en hoop
Als het om God gaat, zitten mensen met de vragen rond het kwaad en het lijden in deze wereld. De verkondiging van de kerk kan gemakkelijk te glad en te mooi worden, waarbij de rauwe werkelijkheid buiten de deur gehouden wordt (het docetisme – de gedachte dat het kwaad uiteindelijk slechts schijn is). De beste remedie daartegen is: de Bijbel lezen. Want de Bijbel is een buitengewoon realistisch boek, waarin het kwaad plastischer getekend wordt dan wij als welvarende mensen in dit deel van de wereld wel willen (zien). De kritische vragen over het kwaad in de wereld in relatie tot het geloof in God zijn niet alleen de vragen van kritische buitenstaanders, maar vaak net zo goed die van ons. De Bijbel biedt ook hier een tegendraads verhaal, dat ons niet toestaat om de rol van neutrale toeschouwer in te nemen: op de een of andere manier staan wij allen midden in het kwaad. Terwijl wij ons vooral afvragen hoe (het geloof in) God gered kan worden als we geconfronteerd worden met het kwaad in de wereld, doordringt de Bijbel ons vooral van de noodzaak dat wij uit de greep van het kwaad gered worden.
De Bijbel leert ons oog te hebben voor de slachtoffers van kwaad, voor hen op te komen, dat kwaad te benoemen en te veroordelen. Maar meer dan ons lief is, confronteert de Bijbel ons er ook mee dat we daders zijn: verantwoordelijk voor veel kwaad dat we anderen aandoen. Het komt erop aan om ‘vanuit de afstandelijk gestelde theodiceevraag door te stoten naar een realistische zondeleer’. ‘Voor verreweg het meeste lijden op aarde blijken wij mensen zelf linksom of rechtsom verantwoordelijk’.
Aan het kruis balt al het kwaad van de wereld zich samen – het kruis is van een walgelijkheid die nauwelijks meer tot ons doordringt. En juist in deze weg overwint God het kwaad op een onpeilbare maar beslissende manier. Het kruis betekent ultieme verzoening met God. ‘Als God dit kwaad van Jezus’ kruisiging niet alleen aankon, maar zelfs ten goede kon keren, dan kan Hij dat uiteindelijk met alle kwaad.’
God redt door de dood heen, we worden gered uit dood en verlorenheid - dat wordt duidelijk in de doop. Daarmee is het verhaal van kruis en opstanding een verhaal van hoop. Onze vragen worden niet opgelost, maar ons bestaan wordt verlost. Het cynisme dat overal rondwaart weet wel van de gruwelijkheid van het kwaad, maar kent geen hoop. Het tegenverhaal van de Bijbel is het verhaal van de hoop: de zonde en het kwaad worden realistisch onder ogen gezien en diep gepeild, maar God stelt het kwaad een grens.
 
3. Openbaring en vertrouwen
Tegen de achtergrond van een ervaren ‘afwezigheid van God’ verkondigt de kerk dat God zich heeft geopenbaard. God laat zich zó kennen, dat mensen Hem leren vertrouwen. We zijn (met onze emoties, ervaringen, voorkeuren, constructies, verlangens) niet de bron, de herkomst van wat we in de kerk doen in liturgie en verkondiging. Het diepste in doop, preek en pastoraat is wat Gód daarin doet: de doop is geen geboortefeest, maar een handeling waarin Gods trouw wordt uitgesproken. De preek is naast uitleg Woord van God dat vertolkt en toegespitst wordt. In het pastoraat komt het leven van deze mens onder het licht van Gods Woord en belofte.
De kennis dat Jezus Heer is, verandert alles en is de grond van het geloofsvertrouwen. Tegen agnosticisme en relativisme (het gevoel dat er 'natuurlijk' geen zinnig woord te zeggen valt over hoe het nu echt zit met God en geloof) spreekt de Bijbel ervan dat God zich aan ons heeft geopenbaard: wat we met al ons denken en zoeken niet op het spoor komen, gaan we zien omdat God in Jezus het achterste van zijn tong laat zien.
‘Aan óns is het geopenbaard' - dat is niet de taal van de arrogantie, maar van de verrassing, de verwondering die leidt tot vertrouwen.’ Het vertrouwen in wat Gods ons openbaart is werk van de Heilige Geest, die er niet op uit is om de twijfel te voeden, maar juist warmte, vreugde, zekerheid en vertrouwen te geven. We leven niet zonder aanvechting en twijfel, maar die hebben niet het laatste woord.
‘Juist in dit agnostische tijdsgewricht komt het aan op een tegenstem: God heeft zich geheel en al laten kennen en zich helemaal gegeven in die ene persoon van vlees en bloed uit het begin van onze jaartelling, de jood Jezus van Nazareth.’
 
4. Gemeenschap en transformatie
Als vierde en laatste brandpunt noemen de auteurs ‘het belang van de geloofsgemeenschap met het oog op onze voortdurende transformatie naar het beeld van Jezus Christus’. Je kunt ook andere woorden dan transformatie gebruiken, maar het gaat er in elk geval om dat het evangelie zichtbare en tastbare gevolgen heeft voor ons leven, voor ons doen en laten. De geschiedenis van kruis en opstanding zet ons bestaan immers in een nieuw licht. Het komt er op aan te leven in de nieuwe werkelijkheid waarin we gezet zijn. 
Bij die transformatie gaat het niet alleen en zelfs niet allereerst om persoonlijke heiliging, maar om het leven van de gemeente als christelijke gemeenschap. We willen het individualisme van onze tijd niet zomaar afwijzen, maar juist dan is de christelijke gemeente meer dan ooit tegengemeenschap. Daarvoor helpt het wellicht als we oude instrumenten, die het gehalte van de eigen gemeenschap op peil willen houden, in ere herstellen: censura morum (voorafgaande aan de avondmaalsviering) en visitatie. We ‘hebben middelen op de plank liggen die de samenleving weer aan het uitvinden is’. Deze transformatie reikt echter verder: naar de samenleving. Het komt er op aan onze leefomgeving te kennen en niet alleen oog en hart te hebben voor wie zwak, kwetsbaar en in nood is, maar ook voor mensen die grote maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen.
Net als bij de vorige drie brandpunten trekken de auteurs een lijn naar de doop: we ontvangen in de doop een nieuwe identiteit en een nieuw bestaan, worden erin geroepen de goden af te zweren. Dat de doop geen kleinigheid is, mag uit alles blijken, bijvoorbeeld door niet met een paar druppels te dopen (‘een historische misser’), maar terug te gaan naar de doop door onderdompeling. Zoals Israël door de Schelfzee: ternauwernood gered.
 
Bespreking in de synode
Bij de bespreking was er waardering: we zijn bezig met de vragen die er toe doen, met de uitdaging waar de kerk vandaag voor staat. De notitie is helder, intelligent en prikkelend geschreven, de verbinding tussen geloofsinhoud en de geloofspraktijk is sterk. Daarnaast klonk er uiteraard ook voorzichtige of stevige kritiek. De belangrijkste vat ik samen:
  1. De waardering van de cultuur: die is te negatief. Is de cultuur waarin wij leven (zijn ook de belangrijkste tendensen in onze cultuur zoals de notitie die aanwijst) niet méér vrucht van het evangelie dan de notitie ons wil doen geloven? Van der Kooi had in zijn inleiding onderstreept dat de krachtige tendensen in de cultuur (naturalisme, cynisme, agnosticisme en individualisme) ook in ons eigen hart leven, maar diverse synodeleden bleken moeite te hebben met de antithetische toon en inhoud, met de geest van strijdvaardigheid, de massieve veroordeling van de genoemde tendensen in onze cultuur. 
2. Twijfel en zekerheid. Kritiek was er ook op de stellige toon. Als het in de notitie niet gaat om kernen van belijden, maar om de verkondiging – dan moet de twijfelende en zoekende mens volop in beeld komen, zo verwoordde prof. Gerrit Immink (PThU) het.
3. De toon die soms wordt aangeslagen. Een aantal synodeleden wees op passages waarin de toon volgens hen badinerend werd, bijvoorbeeld in wat geschreven wordt over mensen met een agnostische levenshouding.
4. Er is te weinig oog voor het kwaad dat mensen treft zonder dat er een dader is aan te wijzen (aardbevingen, ebola), terwijl daar grote vragen liggen.
5. De notitie kiest voor het klasssiek-gereformeerde paradigma (schepping – val – verlossing – voltooiing). Dat is een heldere keuze, maar die maakt niet iedereen in de kerk mee. Vraagt onze tijd niet om een ander paradigma? En dan ook: hoe gaan we in de kerk om met de verscheidenheid? Suggereert deze notitie niet teveel dat de kerk één visie heeft als het gaat om ‘brandpunten in de verkondiging’?
6. Diverse synodeleden uitten hun moeite met de passages over censura morum (‘gedateerd’), visitatie (teveel vanuit repressie gedacht), of de doop door onderdompeling (‘hebben we het dan altijd verkeerd gedaan?’).
 
Besluitvorming
De notitie wordt stevig herschreven, ‘in een solidaire dialoog met de tijd, met onszelf, met wat er in onszelf leeft’. Opener, meer verbindend. De auteurs en het moderamen hebben de kritiek gehoord en willen daaraan recht doen. De commissie van rapport (die ook een kritische reactie gaf) zal meelezen. Het tegenvoorstel, om van de notitie een staalkaart te maken van de uiteenlopende visies binnen de kerk op dit thema, haalde het niet. Wel komt er een vervolg waarbij de synode bijvoorbeeld aan de hand van bijdragen van synodeleden het gesprek voortzet.
 
Ten slotte
Van den Brink merkte na de lange rij van sprekers terecht op, dat niemand had ingebracht dat de echte brandpunten onbenoemd waren gebleven. De genoemde tendensen in onze cultuur (naturalisme, cynisme, agnosticisme en individualisme) worden herkend en in de verkondiging van de kerk komt het erop aan om daarop in te gaan. 
Meer dan eens hoorde ik zeggen dat er in de kerk ook andere visies leven, maar ze werden zelden concreet gemaakt. Kwam het in de synode tot een echt gesprek? Nog niet, was mijn indruk. In zo’n gesprek zouden we moeten delen hoe we de geschetste tendensen in onze cultuur, in de kerk en in ons hart herkennen. Welke aanvechting brengt dat mee? En welke hoop ontspringt er dan aan het geloof dat Christus Heer is? Hoe helpt het evangelie ons verder, wat troost ons in het Woord dat de Bron van onze verkondiging is? Het zou winst zijn als dat gesprek op de synode, in de werkgemeenschappen en op veel andere plaatsen gevoerd gaat worden.
 
Ds. Gert van de Pol is predikant (PKN) in Rotterdam-Lombardijen en lid van de generale synode van de Protestantse Kerk.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
 

Om dit nummer te bestellen, klik hier

 

  • Hits: 7594