Skip to main content

nr2 • 2014 • Al lezend de Bijbel kwijt raken?

29e jaargang nr. 2 (nov. 2014)
thema: Gereformeerde hermeneutiek. Heeft de Bijbel het voor het zeggen?

Al lezend de Bijbel kwijt raken?
G.C. den Hertog

Hoe goed is eigenlijk al die aandacht voor hermeneutiek? Brengt het ons echt bij de Bijbel of is het een reële mogelijkheid dat we met alle aandacht voor de lezer en het verstaansproces de Bijbel zelf buiten spel zetten en zelfs het zwijgen opleggen? Als we in de Bijbel lezen over ‘verduisterd zijn’ in het verstand en over een actief pogen de waarheid in ongerechtigheid ten onder te houden, laat zich dat niet op voorhand uitsluiten.

We hoeven alleen maar lid geweest te zijn van een jeugdvereniging of een bijbelkring om te weten hoe dat werkt: de bijbeltekst net zo lang draaien en keren tot het voor ons lastige er uit is en we met de nodige opluchting of verbetenheid vaststelden dat wat hier staat ‘natuurlijk’ niet meer voor ons geldt. God zal toch niet iets van ons vragen dat ‘niet van deze tijd is’?!

Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk, dat anderen ervoor pleiten dat we ons maar ‘eenvoudig’ moeten houden aan wat de Bijbel zegt. Is het niet veel veiliger om dan maar een beperkt aantal lastige gedachten en voorschriften in acht te blijven nemen, dan het risico te lopen dat je in een hermeneutisch proces onderweg zonder het te willen het gebod van God buiten spel zet?

Het gaat om gehoorzaamheid

De Engelse theoloog Oliver O’Donovan heeft er in verschillende publicaties de nadruk op gelegd dat het in het hermeneutisch bezig zijn altijd moet gaan om de vraag: hoe komt het tot levende gehoorzaamheid aan God? ‘A discipline of biblical “hermeneutics,” i.e., of interpretation, has no point unless we are resolved to be obedient.’1Dat lijkt me de spijker op de kop en het zal dan ook de rode draad door dit artikel heen zijn. Als we het Nieuwe Testament opslaan, komen we meteen al mensen tegen die uitstekend wisten te vertellen wat er allemaal in de Schriften stond en door de profeten was voorzegd, maar er niet over peinsden om een paar kilometer verderop te gaan kijken of de Messias inderdaad geboren was (Mt. 2:1-12). Echte gehoorzaamheid is dus geen kwestie van alleen maar de Bijbel letterlijk nemen, wat dat ook mag zijn. Het is een zaak van het hart, dat het centrum van mijn bestaan is. Daar vallen de echte beslissingen.

In het Nieuwe Testament zelf en ook in de kerkgeschiedenis komen we mensen tegen die de Bijbeltekst herinterpreteren en tot een nieuw verstaan komen. En opmerkelijk genoeg heeft dat nieuwe verstaan een evidentie, vanuit het hart van het evangelie van Jezus Christus. Dat blijkt ook wel als anderen bevrijd en opgetogen reageren: ‘Het is duidelijk: als je de Schriften leest vanuit en met het oog op Jezus Christus en de gehoorzaamheid aan Hem, kom je inderdaad vandaag hier uit.’ Ook een consensus dus, net als op de jeugdvereniging en de bijbelkring, maar dan zonder dat knagende gevoel of het wel helemaal goed gegaan is. Nee, mensen worden in ruimte gesteld en kunnen vrij ademhalen, onder een open hemel.

Ik loop in het vervolg van dit artikel de verschillende elementen in het citaat van O’Donovan langs en probeer zo een weg te vinden. Maar ik begin met een element dat er niet in staat en waar het in deze bijdrage over moet gaan: de nadruk op het concrete gezag van het bijbelwoord.

Gods concrete gebod

Dat de verwijzing naar het concrete gebod van God in het citaat van O’Donovan ontbreekt, is dat niet meteen al een teken aan de wand? Als we denken aan hoe Christus in de woestijn de boze heeft weerstaan door zich terug te trekken op woorden uit de Schrift, komt het dáár dan niet op aan?

Nu, het is nog maar de vraag of Christus de aanval van de boze afslaat met het ‘wapen’ van de parate bijbelkennis. Wie eens goed kijkt, beseft al gauw dat dat een te simpele voorstelling van zaken is. Als Christus op de verleiding van de boze om uit stenen brood te maken (Mt. 4:3v; Lc. 4:3v) naar Deuteronomium 8:3 verwijst, kan Hij dat alleen doen omdat Hij de Schriften in hun diepste betekenis en zeggingskracht verstaat. In dat vers wordt Israël eraan herinnerd dat God zélf hen in de woestijn honger deed lijden om hen te doen beseffen dat de mens niet van brood alleen leeft, maar van alle Woord dat van Gods mond uitgaat. Christus heeft dus doorzien dat de boze Hem van God poogde los te wrikken en heeft het niet laten gebeuren. Hij heeft zich laten terugwerpen op het Woord van God en gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij heeft geleden (Hebr. 5:8). Het was dus niet ‘klaar’ met parate bijbelkennis, het was geen ‘invuloefening’, maar een ervaring die dwars door Hem heen ging en zijn eigen vrije antwoord was. Dát is wat God ook ons geeft en bij ons wil zien: het in vrijheid gegeven antwoord van ge-hoor-zaamheid.

De redactie verwijst in haar uitnodiging om dit artikel te schrijven naar Dietrich Bonhoeffer, die de christenheid, óók en allereerst de Bekennende Kirche, in zijn boek Nachfolge naar de weg van de ‘eenvoudige gehoorzaamheid’ verwees. In 1932 – dus vlak voor de machtsovername door de nationaalsocialisten – zei hij op een conferentie het volgende:

‘Is niet in alles wat wij hier met elkaar besproken hebben op schrikbarende wijze duidelijk geworden, dat wij niet meer gehoorzaam zijn aan de Bijbel? We zijn meer gehecht aan onze eigen gedachten dan aan de gedachten van de Bijbel. We lezen de Bijbel niet meer serieus, we lezen ’m niet meer tégen ons, maar alleen nog maar naar ons toe.’2

Dat lijkt me inderdaad de vraag die vóór alle andere vragen uitgaat. Wat betekent het gezag van de Bijbel voor ons? Lezen we de Bijbel nog ‘serieus’, dat wil zeggen: laten we ons tegenspreken, zoeken we de waarheid die we niet al (menen te) weten, maar die alléén ons kan bevrijden en ons ook altijd weer geschonken moet worden? Of plooien we de tekst tot die ons niet meer verontrust en hanteren we voor onszelf misschien een kleine eigen Bijbel? Naar mijn overtuiging is dit de vraag die voorop moet gaan.

Hete hangijzers

Ik illustreer dit aan de hand van twee thema’s, die we gerust ‘hete hangijzers’ mogen noemen, namelijk de vragen rond de plaats van de vrouw in de christelijke gemeente en die rond (homo)seksualiteit. In beide gevallen zien we kerken en christenen wereldwijd en in eigen land uiteengaan. Grof en ongenuanceerd aangeduid, zien we aan de ene kant een manier van denken waarin het in de westerse wereld levende morele basisgevoel als doorwerking van het bijbelse spreken over liefde gezien wordt en tot min of meer zelfstandig criterium verheven. Dat het – zoals we O’Donovan hoorden zeggen – erom gaat dat we ‘vastbesloten’ tot gehoorzaamheid dienen te zijn is buiten beeld geraakt. Dat een vrouw in kerk en samenleving niet alles zou mogen doen wat een man mag, wordt intuïtief als moreel onbestaanbaar ervaren. En dat mensen met een affectieve gerichtheid op mensen van het eigen geslacht het recht ontzegd zou worden om in liefde een bestaan met de partner van zijn of haar keuze op te bouwen – inclusief de beleving van de seksualiteit – gaat tegen alle morele besef in. Als er sprake is van de christelijke liefde, dan is de gedachte veelal dat die inmiddels als het ware in onze cultuur zit ingebakken en als een zelfstandig criterium gehanteerd kan worden. Aan de andere kant echter leven in orthodox-gereformeerde kring – om me daartoe maar te beperken – de nodige weerstanden om in deze manier van denken mee te gaan. Die zijn er niet omdat er daar sprake is van vermeende mannelijke superioriteit of van notoire homohaat, maar omdat er bijbelteksten zijn die het lastig maken om het huidige levensgevoel bij te vallen. Men zou wel anders willen, gráág zelfs, als de bijbeltekst maar niet in de weg stond.

Wat in de discussie nauwelijks een rol speelt, is de vraag wat er in het huidige levensgevoel aan de orde is en welk antwoord het Woord van God op de vragen van vandaag in zich bergt. Dat is niet van vandaag of gisteren. In de afgelopen eeuw – om me daartoe maar te beperken – hebben we kunnen waarnemen hoe orthodox-gereformeerde kerken en organisaties geleidelijk anders zijn gaan denken over allerlei maatschappelijke vragen. Maar in hoeverre was het op basis van een nieuw verstaan van de Schriften? Wil men een illustratie, dan zijn de ontwikkelingen rond de vrouw in de SGP een sprekend voorbeeld. Het kan aan mij liggen, maar ik heb niet veel gezien van nieuwe bezinning op het bijbels spreken en evenmin van een eerlijke confrontatie van wat er in de samenleving op dit punt speelt met het eigen gedachtegoed, om te komen tot echte, vrije gehoorzaamheid aan wat de Schrift zegt. Ik zie vooral veel min of meer geruisloze aanpassing aan de tijdgeest, ook om niet helemaal buitenspel te komen staan. Niettemin laten de veranderingen die zich op dit punt gedurende de afgelopen eeuw ook in de orthodox-gereformeerde wereld hebben voltrokken zich niet ontkennen! Was het een eeuw geleden nog zo dat vergaderingen van vrouwenverenigingen geopend en gesloten dienden te worden door een ambtsdrager, vandaag wordt de kerkelijke praktijk zó opgerekt dat vrouwen bijna alle taken in de gemeente mogen vervullen, behalve dan die ene: het ambt vervullen. En ook dan kun je nog de grenzen opzoeken en die oprekken. Maar dat heeft iets onwaarachtigs, met name naar de vrouwen toe. En beseffen we wel dat we daarmee het signaal afgeven dat je er met de Bijbel toch niet uitkomt?! We zullen onze huidige situatie – neem alleen het gegeven dat ook vanuit reformatorische kring meer vrouwen dan mannen een academische graad behalen en dienovereenkomstige leidinggevende posities gaan innemen – serieus tegen het licht van de Schrift moeten houden.

Wat homoseksualiteit betreft, er is veel begrip gekomen voor de moeiten waarmee mensen zich geconfronteerd zien als ze bij zichzelf een affectieve gerichtheid op iemand van hetzelfde geslacht ervaren, maar het is geen begaanbare weg om te zeggen dat het gebod van God duidelijk is en het pastoraat er is om de scherpe kanten ervan af te halen. De vraag is: wat kun je echt zeggen tegen iemand die in zijn leven de overrompelende ervaring van liefde voor die ander voelt, het ervaart als een geschenk van God, en tegelijk teksten uit de Bijbel leest waarin het seksueel gestalte geven aan die liefde scherp, maar met nauwelijks argumentatie wordt afgewezen?

Vastbesloten

Als O’Donovan nadrukkelijk stelt dat het erom gaat vastbesloten te zijn tot gehoorzaamheid aan God, is het niet gedaan met een beroep op enkele bijbelteksten. Onze gehoorzaamheid moet weloverwogen gehoorzaamheid zijn, als het tenminste ge-hoor-zaamheid wil zijn.

We dienen door te stoten tot de vraag, wat er in en achter het gebod van God ligt, wat het ons laat zien van Gods bedoeling met mens en wereld. Dan komen we uit bij wat de Bijbel zonde noemt, bij de verduistering van ons verstand en de teloorgang van ons zicht op wat goed en heilzaam is. In het boekje dat O’Donovan naar aanleiding van de discussie over homoseksualiteit in de anglicaanse gemeenschap schrijft zet hij in met de vraag wat de drijfveren zijn in de wereldwijde gay movement.3 Het is zijn zorg dat er een opvatting over ethiek beheersend gaat worden, waarin alles in het teken van zelfontplooiing staat. Als het onderliggende oogmerk is een nieuwe moraal ingang te doen vinden, die naadloos past bij een neo-liberaal denkpatroon, is er voor de vraag wat concrete gehoorzaamheid aan God is geen ruimte meer.

Hoe kan en moet het dan wel? Nu, bijbelse hermeneutiek of bijbelinterpretatie vraagt van ons een radicale vernieuwing van ons denken, zoals Romeinen 12:2 zegt, die gestalte krijgt in een ‘redelijke eredienst’. Daarin gaat het er óók om de vragen van de eigen tijd werkelijk tot ons door te laten dringen, vanuit het hart van wat ware gehoorzaamheid mag heten. Dan komen we niet uit bij een traditionele verdeling van de ‘rollen’ van man en vrouw, maar evenmin bij een gelijkheidsdenken dat een eind maakt aan alle vragen naar de onvervreemdbare eigenheid van man en vrouw. Nee, de vraag wordt dan wat vanuit het evangelie gezien in onze wereld op het punt van de verhouding van man en vrouw aan de orde is. Hoe komen man én vrouw in de complexe moderne samenleving tot hun recht in het licht van Gods bedoeling met hun leven? Op welke punten gaat het erom nieuwe levensvormen te vinden, nieuwe invullingen van het ‘elkáár onderdanig zijn in de vreze van Christus’ (Ef. 5:21), en dat in een samenleving die naar vrijheid hunkert de vernieuwende kracht van de Geest te laten zien?

En: waar is een positieve en aansprekende visie op seksualiteit, die ons niet uitlevert aan de druk daarin je diepste identiteit, jezelf dus, te zoeken, maar elkaar te ‘dienen door de liefde’ (Gal. 5:13)? Alleen als we de vragen rond homoseksualiteit in deze bredere samenhang overwegen mogen we hopen op een Woord van God waaronder de aarde zich verandert en vernieuwt.4 Het zal een weg zijn, die voor iedereen betekent dat men zichzelf van harte voegt onder de tucht van Christus.

t Zal om onszelve gaan

Ging het in deze bijdrage eigenlijk over waar het om zou moeten gaan? Eerlijk is eerlijk: over de eigen zeggingskracht van de Bijbeltekst is weinig gezegd. Ik kan alleen maar hopen dat duidelijk is waarom. Wie een beetje kennis neemt van de geschiedenis van de uitleg van de Bijbel, komt er al gauw achter dat wat wij vandaag een vanzelfsprekende uitleg en toepassing van een bijbeltekst vinden in vroeger tijden helemaal niet als zodanig werd gezien en ervaren. Daaruit blijkt nog maar weer eens: we zitten er bij het bijbellezen altijd zelf tussen. En niet alleen wij, gelukkig óók de Heilige Geest die naar Christus’ belofte de kerk tot de waarheid leidt (Joh. 16:13).

Waar de Heilige Geest de Schriften vertolkt en zo zaken doet, wordt de waarheid in het hart geschreven. ’t Zal om onszelve gaan, maar dan als mensen die zich door Woord en Geest, Geest en Woord in de waarheid laten leiden. Wat we nodig hebben zijn mensen – theologen maar ook anderen in de christelijke gemeente – die gelovig durven denken, dichtbij Christus blijven, en dan dingen kunnen zeggen die de gemeente van harte (h)erkent, omdat ze in de Schriften de stem van de Goede Herder horen.

Prof. dr. Gerard den Hertog doceert systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

1 Oliver O’Donovan, A Conversation Waiting to Begin. The Churches and the Gay Controversy, Norwich 2009, 69.
2 D. Bonhoeffer, ‘Ansprache auf der internationalen Jugendkonferenz in Gland am 29. August 1932’, in: D. Bonhoeffer, Ökumene, Universität, Pfarramt 1931-1932. Herausgegeben von Eberhard Amelung und Christoph Strohm, DBW Bd. 11, Gütersloh 19941, 353.
3 Vgl. mijn ‘Een gesprek dat nodig op gang moet komen. Oliver O’Donovan over homoseksualiteit en ethiek’, Soteria 27 (2010) nr. 4, 17-29.
4 Vgl. de gedachten bij de doop van Dietrich Bethge in: D. Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung. Briefe und Aufzeichnungen aus der Haft. Herausgegeben von Christian Gremmels, Eberhard Bethge und Renate Bethge, in Zusammenarbeit mit Ilse Tödt, DBW Bd. 8, Gütersloh 1998, 436.

 

Om dit nummer te bestellen, klik hier