Skip to main content

nr4 • 2014 • Wegwerpartikel of exportartikel?

28e jaargang nr. 4 (maart 2014)
thema: Hoe (on)gelovig is de kerkganger?

H. van den Belt
Wegwerpartikel of exportartikel?

De toe-eigening van het heil speelt in grote delen van de rooms-katholieke traditie en in de liberale theologie nauwelijks een rol, maar heeft in het orthodox-gereformeerde protestantisme juist een enorm (over)gewicht gekregen, aldus Van den Brink en Van der Kooi (Christelijke dogmatiek, 580). Kan dit aspect van de gereformeerde spiritualiteit gemakkelijk gemist worden of is dit nu juist iets waar andere christenen van kunnen leren? Moeten we het relativeren of exporteren?

Om deze vraag te beantwoorden wil ik eerst ingaan op enkele ontwikkelingen die de visie op de toe-eigening heeft doorgemaakt in de overgang van de pre-moderne naar de moderne context. In de Institutie van Johannes Calvijn is de toe-eigening van het heil 1) het werk van de Geest die de christen met Christus verenigt, 2) door de geloofskennis van Gods genade en 3) overeenkomstig de verborgen raad van God.
‘En dan moeten we het in de eerste plaats ervoor houden dat alles wat Christus voor de zaligheid van het menselijk geslacht geleden en gedaan heeft, nutteloos voor ons is en van geen enkel belang, zolang Hij buiten ons is en wij van Hem gescheiden zijn. […] Nu is het waar dat wij dit door het geloof verkrijgen. Toch zien wij dat niet allen zonder onderscheid de gemeenschap met Christus aangrijpen die ons in het Evangelie aangeboden wordt. De rede zelf leert ons dus dieper op de zaak in te gaan en een onderzoek in te stellen naar de verborgen werking van de Geest, die er voor zorgt dat wij Christus en al Zijn goederen genieten.’ (Calvijn, Institutie 3.1.1).

Deze inzet van het gereformeerde protestantisme bij het vernieuwende werk van de Geest in de vereniging met Christus, verklaart waarom het orthodox-gereformeerde protestantisme veel meer aandacht aan deze locus besteedt dan het rooms-katholicisme of de oosterse orthodoxie, waar de Geest zich bindt aan kerk en sacramenten.
De protestantse reformatie is één in de belijdenis dat de Geest soeverein werkt door het Woord. ‘De Heilige Geest geeft en schept het geloof waar Hij wil in ons hart als we het evangelie of de woorden van Christus horen,’ aldus Luther en Zwingli in de slotverklaring van het godsdienstgesprek in Marburg (1529). De onderlinge verschillen komen later aan het licht als de Lutheranen de rol van het uiterlijke woord en de sacramenten en de gereformeerden het werk van de Geest accentueren. Het geloof verenigt met Christus, maar waar komt dat geloof vandaan?
De gereformeerde theologie kiest voor een perspectief vanuit God, die op een verborgen wijze werkt. ‘Het komt in hoofdzaak hierop neer dat de Heilige Geest de band is waarmee Christus ons metterdaad aan zich verbindt.’ (Calvijn, Institutie 3.1.1). Calvijn gebruikt voor het werk van de Geest de woorden 'verborgen' (arcanus) en 'innerlijk' (internus). Het is verleidelijk voor moderne mensen om dat meteen op het eigen innerlijk te betrekken. De Geest werkt in het hart.
Dat is echter toch een misverstand. De oorspronkelijke tegenstelling tussen extern en intern loopt eerder parallel met die tussen zichtbaar en onzichtbaar. Er is een publiek en openbaar forum externum en er is daarnaast een geheim beraad, het forum internum. Als Calvijn spreekt over het innerlijke werk van de Heilige Geest, dan bedoelt hij daarmee de ‘achterkamertjespolitiek’ waardoor de Heilige Geest het hart inwint voor overtuigingskracht van het gepredikte Woord. ‘Leraren zouden zonder resultaat hun stem verheffen indien Christus niet zelf als de innerlijke leermeester met Zijn Geest hen tot zich trekken zou die Hem de door de Vader gegeven zijn.’ (Institutie 1.3.4)

Ontvouwing
In de ontwikkeling van de gereformeerde theologie heeft volgens Van den Brink en Van der Kooi wel een ‘subjectivering en psychologisering van de geloofsinhoud’ plaatsgevonden (582). Dat is een terechte constatering. Wie maar even een paar citaten van de vroege reformatie over de geloofszekerheid op zich in laat werken, voelt wel aan dat het niet zo simpel is om in een moderne of postmoderne context dat zomaar na te zeggen.
Neem Calvijn: ‘Als [God] ons iets beloofd heeft, laten wij het met vast geloof aannemen, en niet als rietstengels naar deze of die kant golven op alle wind van leer, […] Want dat is de zekerheid van het geloof die alle gelovigen noodzakelijk moeten hebben.’ (Commentaar op 1 Samuël 28:17) ‘Inderdaad, ontheiligen wij slechts de naam van God wanneer wij bidden zonder zekerheid van het geloof…’ (Commentaar op 2 Samuel 7:25-29).
Toen een collega van Caspar Olevianus (1536-1587) hem op zijn sterfbed vroeg: ‘Lieve broeder, je bent ongetwijfeld zeker van je zaligheid, zoals je dit aan anderen steeds geleerd hebt?’ antwoordde Olevianus: ‘Certissimus’.
Het is niet zo moeilijk om de latere ontwikkeling van het gereformeerde protestantisme als een ontaarding van de Reformatie te bekritiseren. Werpen het puritanisme en de Nadere Reformatie de mens niet helemaal op zichzelf? Er is verschil, maar de latere ontwikkeling is op zijn minst ook een ontvouwing van wat er van meet af aan in de gereformeerde theologie zit. Spannender dan een vergelijking – waarbij de latere ontwikkeling het altijd af moet leggen tegen de normatieve Reformatie – is een duiding van de ontwikkeling in het licht van de overgang van de premoderne naar de moderne tijd.
De nadruk van de puriteinen en in Nederland van de Nadere Reformatie op het zelfonderzoek en op de levensheiliging is geen ontaarding van de gereformeerde Reformatie, maar een ontvouwing van wat er van meet af aan al in zit. Het accent verschuift echter wel van het werk van de Geest in de unio cum Christo via de analyse van het geloof steeds meer naar de persoonlijke heiliging en geloofservaring, waardoor de zekerheid van het heil een zaak van introspectie wordt. Deze ontwikkeling loopt parallel met de opkomst van de Verlichting.

Moderne context
Met betrekking tot de toe-eigening van het heil zijn verschillende ontwikkelingen in de moderniteit die de gereformeerde theologie beïnvloed hebben of vice versa. Ik noem er drie.
De eerste ontwikkeling is de wending naar het subject, de zogenaamde epistemological turn, die de zekerheid van onze kennis uiteindelijk grondt in het zelfbewustzijn. Symbool voor deze wending staat het citaat van René Descartes ‘Ik denk, dus ik ben.’ Je kunt de wending naar het subject niet aan dat enkele citaat ophangen; filosofie is geen oorzaak voor, maar symptoom van culturele verschuivingen. Toch markeert en typeert Descartes’ nieuwe filosofie de wending naar de mens als maatstaf van alle kennis. De moderne wending in de epistemologie leidt tot een objectivering van de waarheid en een subjectivering van de zekerheid.
Hoewel de gereformeerde orthodoxie zich fel tegen het Cartesianisme verzet heeft, zie je wat betreft de toe-eigening van het heil eenzelfde verschuiving. De heilszekerheid is niet meer ongecompliceerd verbonden aan het vaste vertrouwen op de beloften van het evangelie, maar richt zich op de vraag hoe ik kan weten of die beloften ook voor mij gelden.
De moderne scheiding tussen object en subject compliceert de zekerheid aangaande de verborgen raad van God. Hoe weet ik of ik uitverkoren ben? Calvijn zou zeggen: door het geloof in de beloften en als extraatje door de heiliging. De latere gereformeerde theologie zegt: door de wedergeboorte en haar vruchten in de bevinding en heiliging. Aangezien die altijd gebrekkig en onvolkomen zijn, behoort de heilszekerheid tot het welwezen en niet meer tot het wezen van het geloof. De Nadere Reformatie is een typisch moderne variant van de gereformeerde theologie of een gereformeerde variant van de moderne theologie.

Ongodisterij
Naast de subject-object dichotomie compliceert ook de moderne scheiding tussen weten en geloven de vraag naar de toe-eigening van Christus en de zekerheid van het heil. Immanuël Kant bracht uiteindelijk deze scheiding definitief op formule bracht en zag het als zijn taak om ‘het weten op te heffen om plaats te maken voor het geloof…’.
In de vroegmoderne context is er ook een verschuiving van het geloof van het intellect naar de wil. De puritein William Ames stelt bijvoorbeeld al dat het geloof in essentie geen zaak is van het verstand, maar van de wil, geen kennis maar vertrouwen. De zekerheid van het heil is bij hem een vrucht van het geloof; ook zonder deze overtuiging kan er van oprecht geloof sprake zijn. Het ‘niet alleen stellig weten, maar ook vast vertrouwen’ van de Heidelbergse Catechismus is uiteindelijk geworden tot ‘geen stellig weten, maar alleen een vertrouwen.’.
Deze moderne verschuiving werkt ook door in het pastoraat, waar kwetsbare en soms beschadigde mensen het heel moeilijk vinden om zich toe te vertrouwen aan een ander en dus ook aan de Ander, omdat hun vertrouwen zo beschaamd is en ze zich daarover extra schuldig voelen, omdat zij dat gebrek aan vertrouwen als ongeloof typeren.
Een derde kenmerk van de moderniteit is het gesloten wereldbeeld dat in de nu gezaghebbende analyse van de Verlichting uiteindelijk terug te voeren is op de radicale ideeën van Baruch de Spinoza, die God en de natuur vereenzelvigt. Het moderne materialisme is een vrucht van zijn pantheïsme. Het is opvallend dat deze vereenzelviging leidt tot een strikt determinisme: volgens Spinoza handelt ‘dit eeuwige en oneindige Zijnde dat wij God of Natuur noemen vanuit dezelfde noodzakelijkheid, als waardoor het bestaat.’.
Uiteraard verzet de gereformeerde theologie zich principieel tegen pantheïsme en materialisme, maar het is toch opvallend dat de gereformeerde leer van de vrije en verkiezende genade van God in de zeventiende eeuw steeds meer als een gesloten deterministisch systeem wordt verstaan. De onbewuste invloed van het gesloten wereldbeeld is veel groter dan je op het eerste gezicht denkt. Als God de Schepper geen relatie heeft met zijn schepping, dan ligt alles onveranderlijk vast en dan verwordt de belijdenis van Gods vaderlijke zorg over alle dingen gemakkelijk tot een fatalistische aanvaarding ‘dat het wel zo zal hebben moeten wezen…’.
Vanaf ongeveer 1700 geven de pastorale geschriften ook opeens opvallend veel aandacht aan de aanvechting van de atheïsterij of ongodisterij. Het is een verzoeking van de duivel die je met kracht moet bestrijden en waarover je volgens Wilhelmus Schortinghuis en Wilhelmus à Brakel niet met andere twijfelaars moet praten omdat het dan alleen maar erger wordt. Bij de reformatoren vind je allerlei aanvechtingen, maar toch niet de reële verzoeking om te denken dat je gelooft in een God die niet bestaat.

Duiding
Rest nog de vraag wat de toegevoegde waarde van de gereformeerde traditie kan zijn. Is de toe-eigening mede onder invloed van de Verlichting niet allemaal veel te ingewikkeld geworden en moeten we niet eenvoudig terug naar de Reformatie? Dat is in de geschiedenis van het gereformeerde protestantisme vaak genoeg bepleit, maar het is de vraag of dat zomaar kan. Soms is dat geprobeerd met als gevolg een objectivering en intellectualisering van het geloof als het aannemen van de waarheid in plaats van het aannemen van de persoon en het werk van Christus. De bevindelijke stroming in de gereformeerde gezindte heeft in haar subcultuur misschien beter dan de meer objectieve en verbondsmatige stroming, aangevoeld waar de moderne en postmoderne schoen wringt. Het is bij de herijking van de traditie in ieder geval belangrijk om je rekenschap te geven van de totaal verschillende contexten van de premoderne tijd van de Reformatie en de huidige seculiere cultuur.
In plaats van het repeteren van de Reformatie zouden de fundamentele denklijnen van de gereformeerde spiritualiteit opnieuw vruchtbaar gemaakt moeten worden. Ik denk dan concreet aan de genoemde drie aspecten: 1) de vereniging van de christen met Christus door de Geest, 2) het geloof als doorleefde kennis van Gods genade en 3) de troost van de alles overkoepelende, maar voor ons verborgen, raad van God.
In de internationale theologie is een herwaardering van de katholieke gedachte van de participatie in Christus. De gereformeerde theologie kan juist in die herwaardering een vruchtbare inbreng hebben vanuit de puriteinse en piëtistische traditie, die de vereniging met Christus vanuit de vernieuwing van het hart betrekt op het hele leven. De gereformeerde heilsleer – anders dan de rooms-katholieke en oosters-orthodoxe soteriologieën – is op een geheel eigen manier door de Verlichting heengegaan. Misschien is de toe-eigening niet helemaal ongehavend uit de centrifuge gekomen, maar toch… Als we de subjectivering vooral verstaan als een expressie van de persoonlijke betekenis van het heil, de wending naar het vertrouwen zien als een oproep tot commitment en ondanks of juist vanwege het gesloten wereldbeeld vasthouden aan de notie dat de vereniging met Christus nooit van onze prestatie of inspanning afhangt, omdat de Geest toe-eigent wat we in Christus hebben, dan kunnen we vanuit de bronnen van de Reformatie de latere ontwikkeling in positieve zin meenemen, in plaats van krampachtig te repeteren wat Luther en Calvijn gezegd hebben.

Juist in een wereldwijde context waarin allerlei vormen van protestantisme opbloeien die zich maar weinig rekenschap lijken te geven van de moderne vragen en problemen, kan het nuttig zijn om voor de pastorale psychologie eens bij de gereformeerde traditie te rade te gaan. Wonderlijk genoeg gebeurt dat ook. Ik denk aan charismatische groepen in Brazilië waar Portugese vertalingen van puriteinen en van de Engelse vertaling van Herman Bavincks Gereformeerde Dogmatiek in een behoefte voorzien – over export gesproken. In de context waar een oppervlakkig welvaartsevangelie de kerk bedreigt, kan de gereformeerde traditie een welkom tegenwicht bieden door de nadruk op de persoonlijke doorleving van het geloof en de algehele doorwerking van het geloof in de vernieuwing van het hele leven. Die erfenis is te mooi om te verkwanselen of zelfs maar in de zweetdoek van een subcultuur te bewaren. Breng het talent naar de wisselaars. 

De gereformeerde visie op de toe-eigening van het heil is een mede door de vragen van de Verlichting gekleurde, verbijzondering van de katholieke gedachte van de participatie, van de unio cum Christo door de Heilige Geest. Het innerlijk werk van de Geest is geen subjectieve ervaring, maar het verborgen werk van Christus door Woord en sacrament. Die notie is zelfs opgewassen tegen het materialistische en pantheïstische gesloten wereldbeeld.

Prof. dr. Henk van den Belt is bijzonder hoogleraar in de gereformeerde godgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. 

 

Voor losse nummers, klik hier