Skip to main content

nr2 • 2013 • Om de eenheid van de prediking

28e jaargang nr. 2 (nov. 2013)

Om de eenheid van de prediking - toen en nu
P.A. Verbaan

Toen Maarten Luther in het jaar 1529 met zijn catechismus kwam – en hij schreef er direct twee dat jaar, de Grote en de Kleine Catechismus – was het hem om één ding begonnen: om de eenheid van verkondiging en catechese. De kerkhervormer was op zijn visitaties in den lande geschrokken van de diversiteit en de kwaliteit van de prediking en het onderricht – hij noemt de predikers lui en nalatig, 'um ihres Bauches willen Pfarrer oder Prediger'.

Volgens de openingszin van het voorwoord is het doel van de grote Catechismus: 'Predigtunterweisung'. Catechismusprediking kende Luther overigens nog niet. Hij hield zich doorgaans aan het reeds in de Middeleeuwen gebruikte Missale Romanum - reden waarom de Lutherse kerken tot op de dag van vandaag het leesrooster strikt volgen. Wel was Luther ervan overtuigd dat het Woord alleen de leidraad vormt en dat wanneer men kennis nam van de catechismus, dan via prediking en catechese de gelovigen zelf zouden gaan ontdekken wat de lengte en breedte, hoogte en diepte van de liefde van Christus zou zijn. Luther spreekt in zijn voorwoord nergens van een nieuwe leer of van een nieuwe benadering, maar wil slechts die elementen bespreken die 'von altersher in der Christenheit sich erhalten haben'.

Catechismusprediking

Niet lang na Luther ontstaat het fenomeen catechismusprediking. Als mijn bronnen kloppen was het de hervormer van Zürich, Leo Judae, die de catechismusprediking introduceerde zoals wij die kennen. Leo Judae schreef in 1534 een eigen catechismus en gebruikte die in de zondagse middagdiensten in zijn gemeente. Op dezelfde wijze zou ook de Heidelberger, die al in haar eerste jaar (1563) haar indeling in 52 zondagen kreeg, spoedig worden gebruikt. In Nederland werd, nadat Petrus Datheen de catechismus vertaalde in het Nederlands, de eerste catechismuspreek gehouden in 1566 in Amsterdam door Petrus Gabriel en reeds in de jaren zeventig en tachtig van die zestiende eeuw schreven provinciale (Alkmaar, Schoonhoven) en nationale synodes (Dordrecht, Middelburg, Den Haag) catechismusprediking voor.

Het is niet te overschatten, hoe vormend deze catechismusprediking – zondag in, zondag uit, jaar in, jaar uit, eeuw in, eeuw uit – was én is geweest voor het geloof der eeuwen en in welke mate dit gebruik van het leerboek de eenheid van prediking en catechese heeft bewaard. En dat niet alleen onder de hoorders, maar ook onder de predikers!

Drie eeuwen later, op de synode van Franeker in 1863, laat de synode de invulling van de middagdienst over aan het 'eigen oordeel van de predikanten, die daarbij te rade gaan met de behoefte van de gemeente'. Het is dan in de Vaderlandse Kerk de tijd dat de geesten scheiden en modaliteiten opkomen: de Groninger Richting, de Afscheiding, de Confessionele Vereniging en de Doleantie. De eeuwenlange eenheid van prediking en catechese komt nu onder spanning te staan. Het wel of niet doen aan catechismusprediking, het al of niet onderschrijven van de drie formulieren van enigheid, het al of niet bekritiseren van bepaalde zondagen uit de Heidelberger gold daarbij in de kerk dikwijls als meetlat bij uitstek.

Elders in dit nummer wordt ingegaan op de voors en tegens van de catechismus(-prediking) en op de ervaring van de Heidelberger als jas die gaandeweg tot harnas kon worden en voor velen is geworden. In deze bijdrage is het ons te doen om wat de catechismi, met die van Luther voorop, vooral wilde bewerken: namelijk de eenheid van prediking en catechese in kerk en gemeenten. Hoe is het daarmee verder gegaan? Gingen predikanten, gedekt door het synodebesluit van Franeker, steeds meer hun eigen weg? De een bleef trouw aan het ritme van de catechismusprediking – er zijn nog altijd collega’s die je kunnen vertellen dat ze de catechismus al vier keer 'doorgepreekt' hebben. Een ander vertrouwt je echter toe dat hij het weer eens over de Tien Woorden wil gaan hebben – want ja, die horen de mensen nooit meer: Exodus 20 staat niet op de leesroosters en middagdiensten zijn er allang niet meer...

Dat zulke uiteenlopende geluiden overigens niet pas van vandaag of gisteren zijn of alleen het gevolg van het postmoderne tijdsgewricht, kan blijken uit het voorwoord van het synodale geschrift Fundamenten en Perspectieven van Belijden uit 1946. In hun inleiding stelden de opstellers toen al dat er 'in een verdeelde en door het individualisme aangevreten Kerk niets nodiger is dan eenheid van geloof en prediking!'

Leesrooster

Nu kun je in de kerk van vandaag mensen horen verdedigen dat er een nieuwe eenheid aan het groeien is: eerst vooral in de oecumenisch-protestantse stroming, maar ook steeds meer in klassiek-gereformeerde kring: namelijk de eenheid van het leesrooster. Het Missale Romanum uit 1570 stelde al een geordende lezing van de Schriften in de eredienst voor. De oecumenische beweging bracht die in de tweede helft van de twintigste eeuw opnieuw voor het voetlicht. Calvijn voerde een pleidooi voor de lectio continua, zelfs tot op de feestdagen toe. Dit alles pleit tegen 'vrije tekstkeuze'. Hoe vrij is namelijk vrij? Is zo'n individuele tekstkeuze wel te prefereren? Laten wij ons, positief of negatief, raken door een tekst of gaan wij feitelijk toch met onze ideeën bij een tekstwoord aan de haal? Onderzoek heeft uitgewezen dat de zogenaamde 'vrije tekstkeuze' in de praktijk betekent dat de prediker, ook waar het tota scriptura met de mond wordt beleden, beperkt kiest, voornamelijk uit de bijbelboeken Genesis, de Psalmen, Jesaja, de evangeliën en uit een enkele apostolische brief. Al met al uit nog geen 40 procent van de hoofdstukken in de Bijbel. Daarbij kost het kiezen van een tekst doorgaans de nodige tijd die niet aan de tekst zelf, maar aan de tekstkeuze wordt besteed. En last but not least, het hoofdbezwaar tegen de leesroosters, dat ze bepaalde bijbelboeken steeds weer en andere in het geheel niet aanreiken, doet geen recht aan de veranderingen die er de afgelopen jaren juist op dit gebied zijn aangebracht (het meersporenbeleid, de alternatieve lezingen, de A-,B- en C-jaren).

Het is in menige gemeente een onderwerp van gesprek, die tekstkeuze. Ik herinner me de vraag van een lid van een beroepingscommissie nog goed: preekt u volgens het rooster, of 'vrije stof'? Nog voordat ik goed en wel kon antwoorden, belandden we in een gesprek over de voors en tegens van het leesrooster en van de advents-, paas- (en tegenwoordig ook al Pinkster-) projecten. Eén van de leden van de commissie vond het prachtig, dat we op één zondag in alle kerken in de leeftijd van vier tot negentigplus en van Appingedam tot Vaals – en je kunt stellen overal op aarde waar men zich in de confessionele families aansluit bij het oecumenisch leesrooster – over één en hetzelfde gedeelte uit de Bijbel nadenken. Een ander zat veel te lang naar zijn smaak in II Samuël of hoorde weer dezelfde bekende passages uit een evangelie. De dominee moet toch door wat hij hoort en leest, door wat hij opvangt en wat hem benauwt zelf tot een tekstkeuze kunnen komen? Nog een ander miste vooral de brieven van Paulus en, eerlijk is eerlijk, ook de catechismuspreken – dat was nog eens onderricht in plaats van uitsluitend verhalende stof.

De vraag bij dit alles is: wat zegt deze aandacht voor de uitwendige, wat formele eenheid van het leesrooster nu feitelijk over de eenheid ín de prediking? Staan we – nu we ons weer meer houden aan voorgeschreven perikopen net als in de dagen van Luther – er anders en beter voor dan de collegae die Luther trof op zijn visitaties in den lande? Of is, terwijl er een schat aan wijsheid in de beschikbare catechismi ligt, Predigtunterweisung opnieuw nodiger dan ooit? Wie zijn oren spitst, beluistert allerlei signalen die aangeven dat de eenheid van geloof en prediking vandaag de dag opnieuw ernstig gevaar loopt. Eén van de genoemde leden van de beroepingscommissie benoemde feitelijk de tegenstelling heel adequaat: het gaat om het verschil tussen dogmatisch (Catechismus?!) en narratief (verhalend) preken. Op allerlei plaatsen en onder verschillende noemers wordt er inmiddels aan deze thematiek aandacht besteed.1

Dogmatisch of narratief

De catechismusprediking bepaalde de hoorders sterk bij een dogmatische vraagstelling, waarbij nogal eens ter illustratie een tekst werd gezocht. Velen zagen het daarom als een heilzame en noodzakelijke correctie dat, bij de keuze voor leesrooster of lectio continua, het Woord het primaat opnieuw kreeg. Het ging, al betrof het natuurlijk wel veelal middagdiensten, in die verkondiging misschien inderdaad wel veel over de leer in plaats van over het leven - om het te zeggen met de tegenstelling die me in Friesland steeds werd voorgehouden door mensen die gepokt en gemazeld waren in de strijd tussen rechtzinnigheid en vrijzinnigheid. In de afgelopen vijftig jaar kreeg het begrip 'dogmatisch' mede daardoor een uiterst negatieve klank.

Van de weeromstuit dreigt er nu echter een ander gevaar en misschien is dat wel veel groter, omdat het minder onderkend wordt. Zal het kerugma niet verkruimelen wanneer we van de regen van dogmatische preken nu zijn beland in de drup van narratieve prediking, zeker waar die uitmondt in vrijblijvende, associatieve tekstverklaring? Lopen we, bij alle rake, persoonlijke verhalen en beeldende vergelijkingen die er in de preken van vandaag ten beste worden gegeven, niet het gevaar door de bomen het bos niet meer te zien? Alsof er niet zoiets als een geloofsmatige eenheid van verkondiging in het getuigenis van profeten en apostelen ís en ook dient te zijn in de kerk van Christus, ook wanneer die eenheid soms achter de woorden van de tekst van een bepaalde zondag verscholen ligt.

Ik moet denken aan een opmerking van Geert Cohen Stuart. Hij stelde in een lezing eens dat een preek in een kerk wat anders is dan een drasja in een synagoge. De drasja is een gesprek met de traditie over de interpretatie en toepasbaarheid van een tekst. Het gaat echter bij de prediking in de christelijke gemeente om wezenlijk iets meer en iets anders. Met woorden van K.H. Miskotte: 'In de heilige Schrift van Oude en Nieuwe Testament is prediken: het heil aanwijzen als een voltooide wereld, de vrede afkondigen, de vergeving verzekeren, de toekomst uitroepen, het heden der weldaden vieren' (Om het Levende Woord, 238).

Hoe treffend deze woorden van de dogmaticus Miskotte ook zijn, ze worden hier bij alle instemming niet opgenomen om af te rekenen met de narratieve insteek en die uit te spelen tegen een dogmatische benadering. Daarvoor is er teveel goeds en waars in gelegen. De openbaring, die ook ervaring van God is en waarvan de bijbel de neerslag is, heeft zelf een narratief karakter. God heeft, zoals dat zo mooi in het Engels heet, een 'storied relation' met ons en waar het levensverhaal van mensen verbonden is met het Verhaal van de Levende, spreken we van geloof. Het narratieve is dus meer dan een methode of vorm, het is met én in de geschiedenis van God en mensen zelf gegeven. En dat het evangelie, daar waar dit verhaal van God en mensen in aansprekende life options wordt vertolkt, een grote zeggingskracht heeft, kunnen we teruglezen bij alle grote predikers uit de kerk der eeuwen.

Alleen.....op allerlei manieren lijkt dat narratieve vandaag de dag het een en het al geworden ten koste van het dogma. Alsof er in het dogma niet juist een loflied klinkt, alsof het er helemaal niet toe doet dat met het verhaal van God en mensen ook de historie gemoeid is en alsof het in de levensverhalen van mensen niet meer toe doet wélke God met ons, op dood en leven, in Christus een geschiedenis is aangegaan!

Voor mij is de Heidelberger, dat oude leerboek waarover ik in mijn jeugd nooit catechismuspreken hoorde, zelf ook op sommige plaatsen een toonbeeld van zo'n integrerend, de tegenstelling narratief-dogmatisch overstijgend perspectief. Ligt het aan mij, dat ik juist die teksten voor de kerk van vandaag ook het meest waardevol vind? Ik noem, naast zondag één, die de lezers wel zullen kennen, hier expliciet vraag en antwoord 58 (Welke troost put je uit het geloofsartikel van het eeuwige leven? Ik voel nu al in mijn hart het begin van de eeuwige vreugde en dat is een voorproefje van wat me te wachten staat: de heerlijkheid die komt, die geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en die in geen mensenhart is opgekomen) en vraag en antwoord 103 (Wat leert het sabbatsgebod? Dat ik al de dagen van mijn leven mijn slechte werken nalaat, de Heer door zijn Geest in mij laat werken, en zo de eeuwige sabbat in dit leven begin). Hier zijn voorbeelden te vinden van hoe Gods 'storied relation' hier en nu inwerkt op mensen, de tegenstelling dogmatisch of narratief voorbij. Als ik Luthers drive achter zijn catechismi goed begrijp, was het hem om die eenheid van geloof en leven, van prediking en catechese ook begonnen.

Het moet worden
opgeschreven
voor wie het nog niet heeft gehoord,
dat je zeven dagen
kunt leven
van een uitgesproken
woord.
Als die zeven dagen
voorbij zijn,
kun je binnengaan
in een huis,
waar weer woorden
voor jou en voor mij zijn
en een van die woorden
is kruis.
En een ander woord
is verrijzen.
Er zijn er nog
heel wat meer.
Maar die twee gaan
voorop en verwijzen
naar de toekomst
met Jezus,
de Heer.
(Geert Boogaard)

Dr. Peter Verbaan is predikant (PKN) te Ermelo en redacteur van Kontekstueel.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

1Zie H. T. Kroesbergen, De relatie tussen systematische theologie en gewone geloofstaal (2012), Prof. N. Schuman Mijn jaren van geloven. Voorgoed verleden, blijvend visioen (2012) en Kerk en Theologie 64.3 (Juli 2013) waar prof. M. Sarot middels een gefingeerd gesprek tussen N. ter Linden en A. Knevel de twee typen van dogmatisch en narratief geloven schetst. Prof. H. de Knijff verwoordde deze tegenstelling als 'doe-religie' versus 'verlossingsreligie' in het interview in het vorige nummer van Kontekstueel (28/1, september 2013).