Skip to main content

nr1 • 2013 • Boekbespreking

28e jaargang nr. 1 (sept. 2013)

Boekbespreking
Overvloed en Overgave

H. de Leede

‘Waar de Thora over de werkelijkheid gaat, richt deze zich op’1

Arjan Plaisier heeft een prachtig boek geschreven. Ik heb de neiging het verkleinwoord te gebruiken: boekje. Ondanks de bijna 200 bladzijden voelt het als een kleinood. Met dit boekje zoek je een rustig hoekje in de kamer of in het park en laat je je verrijken.

Het is een boek dat je snel kunt lezen – de toegankelijke transparante, beeldende taal en de zeer originele opzet nodigen daartoe uit – maar dat verdient om een tweede keer langzaam te lezen. Dat is de kracht van de taal van Plaisier in dit boek. Die is open, meerlagig, en nodigt uit tot verwijlen, door-mijmeren. Voor wie nadenkend leeft, gelovig of zoekend, en verder ook wel eens een boek leest, is het boek nergens moeilijk of ingewikkeld. ‘Het boek is een kruising tussen een theologisch betoog, een preek, een meditatie, een pastoraal gesprek en (soms) een filosofisch essay’, schrijft Plaisier zelf (10). Dat klopt. Maar de theologisch geschoolde lezer ontgaat niet dat het boek tegelijk de vrucht is van een doorleefde en doordachte theologische ontwikkeling. Dit caleidoscopisch geloofsboek, deze inkijk met telkens andere opstelling van spiegels en weerspiegeld materiaal, met als gevolg steeds verrassende vergezichten, is zeer consistent in de onderliggende theologische inzichten. Dat is naar mijn inzicht de kracht van het boek. Bij het verspringen van de beelden, word ik als lezer niet gestoord door onbegrijpelijke sprongen of inhoudelijke tegenstrijdigheden. Dat is knap. Nog een laatste loftuiting – er staat geen woord teveel in. De taal is gecondenseerd. Het boek is een geloofsbrief van de scriba van de Protestantse Kerk voor zijn tweede termijn (9). We kijken hem op elke bladzijde in zijn hart en proeven zijn gedrevenheid, maar die loopt nergens over in een woordenstroom. Het gaat de schrijver immers niet om de overvloed van Plaisier, maar om de overvloed van God en Christus. Kortom, je kunt het boekje met een gerust hart aan gelovige en ongelovige vrienden geven. Zeg er dan wel bij: ‘Ik hoop dat je het leest en als je het leest, lees het dan helemaal. Dan hebben we het erover’. Ik hoop dat het zo zijn weg vind ook bij ‘die Gebildeten unter den Verächtern’ van het christelijk geloof.

Ik geef een inhoudelijke impressie en een evaluatieve slotopmerking.

Overvloed

Er is verkeer tussen hemel en aarde. Druk verkeer. Dat is de grote geloofsvooronderstelling van het boek. Vanuit de hemel is er volop beweging. God is overvloed, een voortdurende stromende bron van goed. God is, God werkt, op vele en velerlei wijzen, scheppend, onderhoudend, verlossend, niet aflatend. Het boek is een uitnodiging aan de lezer om zich voor die overvloed van God te openen. Dat is geloof. Daar begint geloof. Wanneer je je opent voor de Schrift, opent zich het grote verhaal – epos – van Gods openbaring, waarvan in diezelfde Schrift gezongen wordt, dankend, biddend, klagend, tegen alles in (lyriek). In die Schrift leest het geloof ook de ontstellende drama’s van het menselijk bestaan en hoe God zelf daarin ingaat, dat deelt en draagt in Jezus Christus. Wanneer je je opent voor deze diversiteit van de Schrift – epiek, lyriek en dramatiek – en ook wilt leren uit het onderwijs van de Schrift – de didactiek – opent zich die overvloed van God ook voor jou. Je gaat er steeds meer van zien. Dat is deel I.

Dat gaat niet vanzelf en niet altijd op dezelfde manier, zo weet ook ieder gelovige, zoeker en vinder. Het geloof kent zijn gestalten en zijn tijden. Plaisier verbeeldt in Deel II die gestalten van geloof in de vier jaargetijden. Het geloof kent de gestalte van de onstuimig ontluikende lente, de gestalte van de zomer wanneer de vruchten rijpen, maar de dagen ook zwaar en heet kunnen zijn. Het kan herfst-tij worden met enerzijds oogst, anderzijds verlies van veel blad in de stormen. Soms is het lang winter-tijd in ons leven, de gestalte van het geloof is roerloos als een kale boom in de winter, ogenschijnlijk dood en koud. Het sterke van het beeld van de seizoenen is dat Plaisier niet spreekt in termen van ‘beter’ of ‘slechter’, laat staan van: ‘fout’. Ze staan alle vier in het kader van dat God is, werkt, overvloedig. Maar soms is het genieten, soms wachten, soms uithouden en schuilen.

In die verschillende gestalten van geloof moet de gelovige in de kerk zich thuis weten. Daarom in Deel III over de kerk in vier verrassende beelden, die hun betekenis direct meenemen: ziekenhuis, theater, parlement en tempel. Ze staan voor verschillende vormen en intensiteit van participatie.

Overgave

De kant van de aarde, de mens, komt onder dit kernwoord aan de orde: overgave. Geloof is een daadwerkelijk je openen voor die andere werkelijkheid die op ons toekomt. Dat is een constante lijn door het hele boek heen. Wie ingaat op de uitnodiging om in die caleidoscoop te kijken, zich te verwonderen over de verschillende kleurspelingen; wie zich overgeeft aan de ontluikende kracht van de lentezon en zich overgeeft aan de warmte en de levenskracht die openbarst; wie het uithoudt in de gure wind van de naderende winter, of in de doodse stilte van de koude winternacht van het geloof, erop vertrouwend dat ook daar God is, God van overvloed; wie niet terugschrikt voor de kerk als ziekenhuis, waar je kwalen benoemd worden en genezing te vinden is; wie zich uit laat nodigen om mee te vieren in de tempel en geen toeschouwer meer te blijven; wie zo zich opent, bereid tot overgave, die bemerkt dat de werkelijkheid, het leven zelf, zich opent. Die diepe overtuiging draagt het hele boek. Wie zich niet opent, doet zichzelf te kort. De Schepping is aangelegd op de verlossing. Naast de droefheid over ‘paradise lost’ op de bodem van de menselijke ziel, is er ook een weten van ‘paradise regained’. God dwingt de mens niet zich te openen voor die trekking van de liefde, voor het heil in de Heer die op ons toekomt, die ons vlees en bloed heeft aangenomen. De mens heeft de ontzaglijke vrijheid om zich toe te sluiten. En dat kan de mens op vele manieren doen. In onze tijd met een hard gesloten materialistisch wereldbeeld, zit die mens wel heel erg op slot.

Als in de muziekstukken van Bach, horen we deze grondtoon steeds doorklinken in elke paragraaf. De grondtoon die theologisch door Augustinus is gezet en waar Plato al een vermoeden van had. En hoe kan het ook anders, want deze grondtoon resoneert het algemeen menselijk verlangen en zoeken, in het schepsel door de Schepper gelegd. De menswording van God in Christus is niet alleen antwoord op de zonde, dat allereerst, maar daarin ook antwoord op het menselijk verlangen naar zijn bestemming en dus naar de stilling van zijn onrust. Toegang tot een wereld die voor hem opengaat. Plaisier beweegt zich met dit alles in de theologische traditie van in ons land de ethische theologie en herkent die noties in de spiritualiteit van Engelse dichters, die diep beïnvloed zijn door de incarnatorische theologie van de Anglicaanse Kerk.

Waarheid – goedheid – schoonheid

In het slotgedeelte IV van zijn boek legt Plaisier deze theologische papieren expliciet op tafel, voor de liefhebber die daar meer van wil weten. Ik heb dat deel – naast deel II over de seizoenen van het geloofsleven en met name het stuk over de winter – het meest geboeid gelezen. Plaisier blijft in dit hoofdstuk trouw aan de stijl van het hele boekje en schiet niet opeens in de taal van de abstractie of systematisch-theologisch jargon. Maar juist door de eenvoud van de taal maakt hij des te helderder hoe hij in de werkelijkheid staat, hij nodigt de lezer daartoe uit en legt uit hoe diep dat theologisch, antropologisch, christologisch verankerd is. De werkelijkheid is aangelegd op waarheid, het ware, de Ware. We kunnen relativeren op de wijze van Pilatus met zijn beruchte vraag. We kunnen de waarheid ontlopen, ontduiken, omkeren in de leugen. Daardoorheen zet God de waarheid door, in de Persoon van Christus die op ons toekomt. Deze Waarheid maakt vrij. Uiteindelijk kom je er het verste mee, met waarheid, en diepweg weten we dat. Het vergelijkbare spoor trekt Plaisier bij de twee andere van het drietal, goedheid en schoonheid. Er is veel goedheid, onverwachte, wilde goedheid, er is verlangen naar het goede, ook verschrikkelijke slechtheid en verwoestend kwaad. Idem geldt van de schoonheid. Ondanks zoveel lelijkheid om ons heen, is er een diep-verankerd verlangen in mensen naar wat mooi, puur, schoon is en zelfs een kleine glimp daarvan ‘doet ons iets’, geeft troost. De natuurpoëzie van de Romantici, de kunst in schoonheid en aanklacht getuigen ervan. Verlangen dat de lelijkheid het niet wint.

Het waardevolle en overtuigende van dit hoofdstuk is, dat Plaisier waakt tegen idealisme dat de hardheid van de materie in de val en de nood niet echt recht doet en daarmee de pijn waarmee de mensen mensen zijn altijd min of meer negeert. En hij blijft ver van een flirt met esthetiek, wanneer het gaat over verlangen naar en tekenen van schoonheid. Verlangen naar waarheid, goedheid en schoonheid? Ja! Een plat-materialistische, naturalistische of nihilistische cultuur doet zichzelf ernstig tekort door dit verlangen te negeren, of cynisch te relativeren. Maar! Het ware, goede en schone moeten wel bevochten worden, uiteindelijk op het Kruis. Christus is de Schoonheid zelve, zegt Plaisier Augustinus na.

Kom ik al lezende uit bij de PKN?

Plaisier schrijft het boek, zo zei hij bij de aanbieding, in de hoop dat ook deze of gene ‘Gebildete unter den Verächtern’ van het christelijk geloof het in handen krijgt en leest. Dat wensen we met hem. Maar – wanneer die belangstellende en nadenkende tijdgenoot zich dan opent in ontvankelijkheid, leidt het boek hem of haar dan naar de Protestantse Kerk, de kerk waarvan de auteur de scriba is. Met die wat pikante vraag wil ik afsluiten. Ik heb mij dat al lezende zitten afvragen. Een vraag die nog versterkt werd toen ik in de vakantie Zo vader, zo zoon las met de gesprekken tussen Henk van Os, voorheen directeur van het Rijksmuseum met zijn zoon Pieter, journalist bij de NRC. Gesprekken over geloof, zoeken, verlangen en zich niet kunnen overgeven. Vader Van Os zoekt zijn heil als zoekende in de Roomskatholieke kerk, zoals Willem Barnard destijds in de Oud-Katholieke Kerk, Willem Jan Otten bij de Romana, anderen bij de Anglicanen, of men vindt het vooral in het klooster. Bij lezing van het boek van Plaisier snap ik dat opnieuw heel goed.

Maar ik zou de vraag positief willen oppakken. Ik zie het boek als een uitnodiging, en dan wel een dringende, aan de Protestantse kerk en de andere protestantse kerken om het eigen kerkelijk leven – en dan met name de kerkdiensten, de liturgische vormgeving van de spiritualiteit en de viering van de Sacramenten – tegen het licht te houden van wat dit boek schetst met betrekking tot de godsdienstige levensweg van een bepaald type zoekers en vinders. Anders gezegd: om de vormgeving van het geloof, inclusief de geloofsopvoeding en de vormgeving van de kerkdiensten te beluisteren op die grondtoon van verlangen naar waarheid, goedheid en schoonheid. Heeft ons kerkelijk leven dat caleidoscopische, en daarmee een speelsheid en veelkleurigheid, of is het eentonig, eenvormig, óf altijd lente (onstuimig gericht op groei), óf nooit met mij in de lange winter van het geloof (uithouden, aanvechting), altijd lyriek (lofprijzing) en nooit drama (of andersom).

Het geloof alleen voor fijn-gevoeligen?

Dat is een tweede vraag die mij bezig houdt na lezing. Het boek is niet moeilijk, is geen literaire flirt en is niet elitair. Het boek veronderstelt wél dat geloof begint met verwondering, verlangen, openheid en veronderstelt het vermogen daartoe van mensen. Theologisch verankerd in het werk van Christus en de Geest. Dat is een heldere en gelukkige inzet. De beperking is wel dat we de cultuur hierin enorm tegen hebben.2 Het fysicalisme in de wetenschap en de overheersing daardoor van onze hele leefwereld, zitten danig in de weg. En dat raakt ook de kerkelijke werkelijkheid. Nu heeft het voor velen in de kerk ook nooit zo gewerkt. Hun geloven begon niet bij verwondering, verlangen, maar bij socialisatie en het horen bij de groep. Bij velen bleef het daar ook bij. En het is de vraag of dat erg was/is. Maar nu die volkskerkelijke gestalte wegvalt, zullen wie erbij blijven en zeker wie toetreden grofweg drie typen zijn: nog altijd de sterk gesocialiseerden in gemeente/familie/groep (maar die groep wordt kleiner), dan de mensen die sterk geraakt zijn door de ethiek van het discipelschap, de toegewijden; en dan zij die vooral deze weg van het boek van Plaisier zullen herkennen. Van die tweede en derde ‘types’ zal de kerk van de toekomst het menselijkerwijze moeten hebben.

Daarom is het zo belangrijk dat dit boek er is en dat het doorwerkt in catechese, liturgie en gestalten van kerk-zijn.

N.a.v. Arjan Plaisier, Overvloed en Overgave. Een caleidoscopisch geloofsboek, Zoetermeer 2013, 196 blz., € 16,90.

Dr. Bert de Leede is universitair docent Praktische Theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

1 Geciteerd uit een toespraak Wessel Verdonk, overl. 1986.

2 Zie in dit nummer ook het interview met H.W. de Knijff naar aanleiding van zijn boek Tegenwoordigheid van geest als Europese uitdaging.