nr5 • 2013 • Het einde van het ancien regime
27e jaargang nr. 5 (mei 2013)
Dopen in een seculiere tijd
Het einde van het ancien régime
Exegetische notities bij de klassiek-gereformeerde doopleer
S. Janse
In de gereformeerde traditie wordt de doop primair getypeerd als de afwassing van de zonden. Daarbij wordt de kinderdoop verdedigd met een andere notie: God heeft één verbond met twee bedelingen. Teken van dit heil voor het oudtestamentische Israël is de besnijdenis en voor de nieuwtestamentische gemeente is dat de doop. Recente exegese zet hier vraagtekens.
Is de centrale notie van de doop niet meer ‘vernieuwing’ dan ‘vergeving’? Is het verband tussen doop en verbond wel zo sterk? En is de interpretatie van de doop als vervanging van de besnijdenis niet een symptoom van een bedenkelijke vervangingstheologie?
In dit artikel kan niet alles uitvoerig aan de orde komen. Ik richt me op drie punten. Centraal staat een exegetische verkenning van Romeinen 6:1-11, een (de?) centrale ‘dooptekst’ van het Nieuwe Testament. Vervolgens ga ik na of, en zo ja hoe, in deze en andere teksten de vergeving van zonden aan de orde komt. Ten derde wijd ik een paar woorden aan de eventuele verhouding van doop en verbond in het Nieuwe Testament. Als toegift zeg ik van hieruit nog iets over één van de vragen die de aanleiding zijn geweest voor dit themanummer: mag men onmondige kinderen dopen?
Een centrale ‘dooptekst’: Romeinen 6:1-11
Weten jullie niet, vraagt de apostel in Romeinen 6:3, ‘dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn?’1 Exegeten zijn het er niet over eens of hij hier al spreekt over het water-ritueel dat de Romeinse christenen ongetwijfeld kenden, of dat het woord ‘gedoopt worden’ in eerste instantie metaforisch gebruikt wordt, zoals dat ook in Marcus10:38 en 1 Korintiërs10:2 het geval is. Dan betekent de zin zoveel als: wij zijn in Christus ondergedompeld, ons bestaan wordt vanaf dat moment gekwalificeerd door zijn bestaan. Ons leven wordt bepaald door zijn leven, preciezer nog, door zijn dood. Dat wij in Christus ondergedompeld zijn, betekent namelijk dat wij ondergedompeld zijn in zijn dood.
Hoe het ook zij, de metaforische benadering spoort met de betekenis van het ritueel. Het kan zijn dat Paulus in vers 3 nog niet direct aan het waterbad denkt (en dus niet zozeer over het teken, dan wel over de betekenende zaak spreekt), maar in vers 4 is het niet te ontkennen dat hij het ‘uiterlijke waterbad’ erbij betrekt: ‘Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood…’
In deze context betekent de doop de dood voor de zonde. Paulus gaat hier nog een stap verder. Hij zegt niet dat wij door de doop gestorven zijn, maar begraven zijn. Het oude leven is weg. De geliefde dubbelzijdige metafoor van de doop als ondergaan in en opkomen uit het water, verwijzend naar het sterven en opstaan met Christus, is niet uit Romeinen 6:4 te halen (vgl. Kol. 2:12). Alle nadruk valt op het oude dat is voorbijgaan. De doop is het einde van het ancien régime van zonde en dood (vs.9). Hoe zullen we dan nog onder het oude schrikbewind leven? vraagt Paulus zich af (vs. 2). Het is zoiets als terug willen naar de vleespotten van Egypte. Het is terugverlangen naar de tijd van de oude, afgezette tiran die sinds mensenheugenis huishield.
De opkomende beweging van de dopeling mag dan niet expliciet met de opstanding verbonden worden, het einde van het oude bewind roept wel de vraag op wat daarvoor in de plaats komt. Antwoord: de regering van de opgestane Heer. Hier vallen de kernwoorden ‘opstanding’ en ‘leven’ (resp. vss. 4,5 en 8,11). Een nieuwe heerschappij wordt geproclameerd, een nieuw bestaan wordt toegezegd. Christus is Heer. Dat is ook niet toevallig de oude doopbelijdenis.
Wat moeten we ons bij dit nieuwe bestaan voorstellen gezien de verkondiging van de Schrift (van deze perikoop in het bijzonder) en onze eigen (on)geloofservaring? De sacramentele benadering alsof de doop zelf door middel van het ritueel iets in de dopeling verandert, omzet, bewerkt, lijkt me geen recht te doen aan Paulus’ woorden, en wel om redenen die hieronder genoemd worden.
Paulus in Romeinen 6:1-11 over het nieuwe leven
Op welke manier wordt in deze perikoop over het nieuwe leven gesproken? De volgende theologische en grammaticale spreekwijzen vallen op.
1. Paulus gebruikt geloofscategorieën om de nieuwe werkelijkheid aan te duiden. ‘Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven’ (vs. 8). Zo ook in vs.11: ‘…houd het ervoor dat u wel voor de zonde dood bent maar in Christus Jezus voor God leeft’ (eigen vertaling). Ook vers 7 wijst in deze richting: ‘Want die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde’ (SV). Niet de werkelijkheid van alledag, maar het vrijsprekend woord van God zegt ons dat wij in een nieuwe werkelijkheid leven. In de doop wordt dat nieuwe bestaan ons zichtbaar verkondigd en de gelovige mag het voor waar houden dat hij in een nieuwe relatie met God, met zijn medemens en met de wereld is gezet. Duidelijk is hierbij dat de empirie van het christelijk leven nog wel eens iets anders kan laten zien dan geloof en gehoorzaamheid.
2. In de context van de thema’s doop, begrafenis en opstanding wordt opgeroepen om dit nieuwe leven metterdaad te leven. Deze imperatieven impliceren dat het oude bestaan zich in het leven van de gelovigen nog regelmatig meldt.
In hoofdstuk 5 was Paulus geëindigd met zijn vaststelling dat zonde en genade gelijk opgaan. Hoe meer zonde, des te meer genade. Maar hij is zijn opponenten voor door te stellen dat het onmogelijk is om in de zonde te blijven steken: ‘Immers, hoe zullen wij, die aan de zonde gestorven zijn, daarin nog leven?’ (vs. 2). De zonde is, om een cliché te gebruiken, een onmogelijke mogelijkheid. In dat kader komt de doop ter sprake. En vanaf vers 12 maken de oproepen om een nieuw leven te leiden duidelijk dat het bestaan van een christen een gelaagd bestaan is, waarin ook machthebbers van het oude regime soms weer kansen zien. Vandaar de oproep: ‘Laat dan de zonde niet langer als koning heersen…’ (vs.12). Een ander is nu koning. Opvallend is het in elk geval dat ook de andere ‘grote doopteksten’ van het Nieuwe Testament (1 Kor. 12:12-13; Gal. 3:27-29; Ef. 4:1-6; Kol. 2:11-12; 1 Petr. 3:18-22) steevast de doop verbinden met een oproep om het leven voortdurend opnieuw in te richten. In theologenjargon: over de doop wordt in het Nieuwe Testament doorgaans in een parenetische (appellerende) context gesproken.
3. Paulus gebruikt in dit tekstuele verband een aantal keren een werkwoordsvorm die een bedoeling of wens uitdrukt, de zgn. conjunctief. In het Nederlands hebben we daarvoor een voegwoord als ‘opdat’ nodig en het hulpwerkwoord ‘zouden’: de doop (ondergang, begrafenis) is ons gegeven opdat wij met Christus in een nieuw leven zouden ‘wandelen’ (vs. 4). En dezelfde grammaticale spreekwijze staat in vers 6: ‘opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn’.
4. Paulus gebruikt in deze perikoop een paar keer het futurum, de toekomende tijd. Om het parafraserend met de NBV te zeggen: ‘Als wij delen in zijn dood, zullen wij ook delen in zijn opstanding’ (vs. 5). En vers 8 zegt eveneens: ‘…dat wij ook met Hem (Christus) zullen leven’, ook een futurum. Nu is de toekomende tijd in dit verband niet alleen maar toekomstig. Er is zoiets als ‘het heden van de toekomst’ (J.P. Versteeg). ‘Wat was het fijnste van vandaag?’, vroeg de vader die zijn zoontje onderstopte, en het kind zei: ‘Dat ik morgen jarig ben’. Dat is de nieuwtestamentische toekomstverwachting. Toch had Paulus redenen, en in Romeinen 8 worden ze onthuld, om op gedempte wijze over het toekomstig heil te spreken. Inderdaad treedt de gedoopte een nieuwe, eschatologische werkelijkheid binnen, maar het is toekomstmuziek. De Geest is ons gegeven zegt Paulus, nog niet in alle volheid, maar als een onderpand, een arraboon, een voorschot op wat nog komt (2 Kor. 1:22; 5:5; vgl. Ef. 1:14).
5. Dat de hier gebruikte werkwoordsvormen niet toevallig zijn, blijkt als we onderzoeken hoe er over Jezus Christus gesproken wordt. In vers 4 is dat in de indicatief, de aantonende wijs, die de realiteit der dingen aangeeft en als zodanig staat tegenover de wensmodus waarin over de gelovigen gesproken wordt: ‘Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.’ Even sprekend is dat in vers 9-10 over de heilsdaden van Christus niet het futurum wordt gebruikt, maar de presens, een tijdsvorm die hier de realiteit van zijn werk uitdrukt: Hij leeft voor God.
De conclusie van deze analyse is dat God ons door zijn vrijsprekend woord in een nieuwe relatie en zo in een nieuwe werkelijkheid zet en dat wij worden opgeroepen om dat te geloven, voor waar te houden, het ermee te wagen en eruit te leven. Wie dat te weinig vindt, in vergelijking met een meer sacramentele benadering van de doop, mag nog eens nadenken over de scheppende werkelijkheid van het Woord. Om het nog wat scherper te stellen: Paulus focust niet zozeer op de vraag: wat is er bij de doop met de dopeling veranderd?, maar op de vraag: wat is er in de relatie tussen God en deze mens veranderd?
Het lijkt me dat op deze manier meer recht gedaan wordt aan de bovengenoemde spreekwijzen van Paulus in de context van de doop: de futurum-vorm is niet toevallig, er is een eschatologisch tegoed. Ook de wensvorm en de gebiedende wijs van de gevonden werkwoordsvormen laten zien dat de empirie van het christelijk leven kan tegenvallen, maar dat het Woord van God ons steeds weer opnieuw in dat nieuwe leven terugroept.
Doop en vergeving van zonden
Zoals gezegd, de gereformeerde traditie zet sterk in op het thema van de vergeving. Dat hangt natuurlijk samen met de structuur van deze theologie die hier het hart van de verkondiging voelt kloppen. Maar in Romeinen 6:1-11 wordt de vergeving van zonden niet geëxpliciteerd. Vernieuwing is hier meer een kernbegrip dan vergeving. Nu is er in het Nieuwe Testament geen vernieuwing zonder vergeving, maar de inzet bij de vergeving betekent wel een versmalling van de boodschap van Romeinen 6. Weliswaar heeft de Heidelbergse Catechismus in vraag en antwoord 70 ook iets te zeggen over het nieuwe leven, maar het is veelzeggend dat daarna toch weer het thema van de vergeving domineert.
De verbinding van de doop met de vergeving van zonden is slechts een aantal keren expliciet in het Nieuwe Testament aanwezig. In Handelingen 2:38 zegt Petrus: ‘Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden…’ en in 22:16 zegt Ananias tegen Paulus: ‘Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen…’. Ook in 1 Korintiërs 6:11 is het verband aanwezig. 1 Petrus 3:21 is een lastige tekst, maar de doop als ‘een vraag aan God om een zuiver geweten’ (NBV), moet ook met de vergeving van zonden te maken hebben.
Het blijft opvallend dat niet alleen Romeinen 6:1-11, maar ook andere belangrijke ‘doopteksten’ als 1 Korintiërs1:12-13; Galaten 3:26-29; Efeziërs 4:1-6 en Kolossenzen 2:11-12 de vergeving van zonden niet thematiseren. Voor de bijbelse en systematische theologie betekent dat, dat de eigenlijke betekenis van de doop in de eschatologische gave van het nieuwe leven ligt en dat in dat verband ook de vergeving van zonden een plek krijgt.
Doop en verbond
De Heidelbergse Catechismus als representant van de gereformeerde theologie verdedigt de kinderdoop met een beroep op de bijbelse notie van het verbond. Is dat terecht? De term ‘verbond’ komt 33 keer in het Nieuwe Testament voor en nergens in samenhang met de doop. En waar de doop ter sprake komt, wordt het thema van het verbond genegeerd. Natuurlijk hangt in de theologie alles met alles samen en in die zin is er ook een verband tussen doop en verbond, maar dit verband is niet zo specifiek dat op grond hiervan de kinderdoop kan worden verdedigd. Het verband tussen verbond en avondmaal daarentegen is wel nadrukkelijk aanwezig (Mar.14:24; 1 Kor.11:25 enz.).
Dit alles wil niet zeggen dat er in de klassiek gereformeerde verbondsleer geen waardevolle elementen liggen. Ik noem er twee. Allereerst erkent dit concept de eenheid van Gods heilshandelen. Kerk en Israël zijn van hieruit dus op elkaar betrokken, ook na Pinksteren. In de tweede plaats gaat deze leer niet uit van het individu in zijn of haar verhouding tot God, maar begint bij de gemeenschap. Een mens is meer dan een individu. Deze grondlijnen zijn wezenlijk voor een doopleer, ook al moeten we die, anders dan de klassiek-gereformeerde dogmatiek wil, niet inkaderen in een theorie over het verbond. Dat heeft te veel weg van wat de Duitsers een Konstrukt noemen.
Een vraag tot slot
De redactie heeft de scribenten van dit nummer nog een aantal praktische vragen aangereikt waarvan ik er één overneem: waarom dopen we onmondige kinderen?
De teksten die ik behandeld heb, en dat is met name Romeinen 6:1-11, geven geen directe antwoorden. Voor een verantwoorde benadering zouden ook andere teksten moeten worden bekeken. Wel geeft de relationele duiding van deze tekst ruimte voor de doop van mensen die nog niet het antwoord van geloof en gehoorzaamheid kunnen geven of dat überhaupt nooit zullen kunnen. Ik denk aan onmondige kinderen en aan zwaar verstandelijk gehandicapten. Ook aan mensen die door leven en lot gehavend zijn. Zou God met hen geen relatie willen aangaan? Zij kunnen Gods liefde niet of moeilijk beantwoorden. Nog niet. Of nooit. Of niet meer. Zouden anderen dan niet geroepen zijn om dat voorlopig of definitief voor hen te doen? Plaatsvervangend.
Is dat niet in de geest van het evangelieverhaal, waar Jezus de verlamde een levensveranderend woord toespreekt als hij het geloof van zijn vrienden ziet (Mar.2:5). Is het niet in de geest van de nieuwtestamentische brieven waar de vermaningen en bemoedigingen doorgaans in het meervoud staan? Ook in de ‘doopteksten’. De gemeente wordt aangesproken. De sterken staan daarbij in voor de zwakken. Juist in 1 Korintiërs12:13, waar het lichaam ter sprake komt, waar allen met verschillende gaven toe behoren, spreekt Paulus over de doop: ‘wij zijn tot één lichaam gedoopt’. Voor een goede beantwoording van de vraag naar de kinderdoop moeten we niet alleen de teksten over de doop, maar ook die over de kerk bestuderen. Welke insteek we hier nemen, bepaalt ten aanzien van de kinderdoop waar we uitkomen.
Dr. Sam Janse is emeritus-predikant (PKN) en nieuwtestamenticus.
Mailadres:
1 Tenzij anders vermeld, wordt de vertaling NBG-51 gebruikt.