nr4 • 2013 • Gebroken verwijzingen
maart 2013 (jaargang 27 nr. 4)
W.J. de Wit
Gebroken verwijzingen naar God
Herman Bavinck schrijft in zijn redevoering De Hervorming en ons nationale leven: ‘De Nederlander is realistisch aangelegd, hij heeft een open oog voor de werkelijkheid; hij is niet geniaal, niet intuïtief, hij heeft geen diepe gedachten, geen grootsche bespiegelingen, geen trotsche en stoute stelsels van wijsbegeerte. (…) Maar daartegenover is aan den Nederlander wel eigen een nauwkeurig en geduldig bezien van de werkelijkheid en een opmerken in die werkelijkheid van het licht van goddelijke glorie, dat daarin van boven nederdaalt.’
Bavinck zegt dat Nederlanders een open oog hebben, maar zijn beschrijving wekt de indruk dat ze zelfs twee open ogen hebben. Ze kijken op twee manieren naar de wereld: (a) ze bezien de werkelijkheid nauwkeurig en geduldig; (b) ze merken in de werkelijkheid het licht van goddelijke glorie op dat daarin van boven neerdaalt. De nauwkeurig-wetenschappelijke en de religieuze blik op de wereld botsen niet met elkaar maar vullen elkaar aan, versterken elkaar, geven samen een totaalbeeld met diepte.
Deze tweeogige zienswijze kan ons ook eigen zijn wanneer we nadenken over de vraag waar baby’tjes vandaan komen. Kinderen kan men wijsmaken dat ze door de ooievaar worden gebracht, maar tegenwoordig weten ze meestal al snel dat het anders zit. Van christelijke vrienden ontvang ik vaak geboortekaartjes met een zin als: ‘Uit Gods hand ontvingen wij…’ Is dat een poging om de familie- en vriendenkring wijs te maken dat het kind niet uit geslachtsgemeenschap is ontstaan, maar door de Superooievaar is gebracht? Dat lijkt me niet. Veeleer wordt juist in de natuurlijke gang van zaken de hand van God opgemerkt. De strekking van het ‘uit Gods hand ontvingen wij’ is ook niet: natuurlijk is nu alles natuurlijk verlopen, maar ooit in een ver verleden heeft God het leven geschapen en in deze indirecte zin is het kind een gave van God. Nee, dit kind hier en nu is op gans natuurlijke wijze tot stand gekomen, maar is tegelijk en direct een wondervolle gave uit Gods hand.
Op weg naar de levende God
Aanleiding voor het verzoek dit artikel te schrijven zijn de dissertaties die Wim Dekker en ik december 2011 enkele dagen na elkaar aan de Vrije Universiteit verdedigden. Dekkers onderzoek naar antwoorden op de afwezigheid van God schiep het idee om dit nummer te wijden aan de aanwezigheid van God. Mijn boek On the Way to the Living God (zie wjdw.nl/pub) is weliswaar een heel andersoortige studie, maar gaat toch over een vergelijkbare thematiek: het is een uitnodiging om (opnieuw) zicht te krijgen op de levende God in een postchristelijke context waarin het christelijk geloof aan een plausibiliteitscrisis lijdt.
Wat de twee proefschriften speciaal verbindt, is gezang 479. Dekker citeert in zijn slothoofdstuk het zinnetje dat spreekt van ‘een gelijkenis van meer dan aards geheimenis’. Bij mij is dat in het Engels ‘a reference to mystery that earth transcends’. Terwijl de hymne door het hele boek terugkeert, spelen deze woorden speciaal een rol in het vijfde hoofdstuk, dat getiteld is: ‘Toward a Binocular (tweeogige) Worldview: Recognizing God in a World Explained without God’. Dit hoofdstuk of liever essay nodigt de lezer uit gebroken verwijzingen naar God te zien en het huidige artikel is een bewerking van enkele gedachten eruit.
Hierbij zij opgemerkt dat genoemd essay niet het begin van het boek vormt. Woorden van Richard Dawkins zijn reeds ter overweging gegeven: ‘Wanneer mensen op de juiste manier worden aangemoedigd om voor hen zelf te denken over alle informatie die nu beschikbaar is, blijken ze vaak niet in God te geloven en een vervuld en bevredigd - ja, een bevrijd - leven te leiden’. Maar tevens is het psalmwoord ‘Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God’ (Ps. 42:3) reeds gelezen, als een uitnodiging om lessing van de diepste dorst van het hart alleen van de levende God te verwachten en derhalve op weg naar Hem te leven. De ziel is niet gebaat bij een surrogaat god, maar zucht naar die God die er echt is, ook als zijn bestaan zich niet aanstonds laat bewijzen. Dit is van belang voor een goed verstaan van het huidige vertoog: wellicht vinden wij woorden voor God, maar wij vinden God zelf niet uit.
Verklaring en verwijzing
Het is een open vraag of onze wereld in principe volledig natuurlijk verklaarbaar is. Christenen kunnen existentieel vrij in dit vraagstuk staan en vervolgens ieder voor zich een intellectueel engagement hebben om ofwel in de ene ofwel in de andere richting verder te denken: zal men bij dieper doorvragen toch altijd op zaken stuiten die niet zonder God te verklaren zijn of zal juist blijken dat Schepper-schepsel-relatie eenvoudigweg niet van dien aard is dat God verklaring voor iets is? Zo kan men samen terug redeneren naar de oorsprong van het heelal. Aangenomen dat het Big Bang-model klopt, zal de één zeggen: ‘Tot zover is alles wellicht natuurlijk verklaarbaar maar dan heeft God toch het ‘lontje’ van de oerknal aangestoken’, terwijl de ander zegt: ‘God heeft het ‘lontje’ van de oerknal niet aangestoken maar aangesproken - zijn scheppingswoord is geen verklaringscategorie, maar van geheel eigen orde’. Deze laatste benadering maakt de levende God gevoelsmatig misschien minder grijpbaar, maar opent tegelijk het oog voor zijn nabijheid: ook als iets volledig natuurlijk verklaarbaar is - van regenboog tot avondmaalsbrood -kan het verwondering wekken en kan een teken van God daarin oplichten.
Kortheidshalve noem ik vijf fenomenen waarin men een verwijzing op kan merken ook wanneer men ze natuurlijk heeft verklaard: heerlijkheid zien, geliefd worden, gevuld worden met de geest, aangesproken worden en bevrijd / vrij worden. Deze fenomenen worden bijvoorbeeld in de Bijbel regelmatig genoemd: mensen hebben ze daadwerkelijk ervaren en hebben verlangd ze te ervaren. Zo zag Stefanus de heerlijkheid van God, bad Mozes: ‘Toon mij nu uw heerlijkheid’, zei Paulus dat de liefde van God in onze harten is uitgestort, getuigde Johannes dat wij Hem liefhebben omdat Hij ons eerst heeft liefgehad, vertrouwde Paulus dat niets ons kan scheiden van de liefde van Christus, was Stefanus vol van de Heilige Geest, wisten de profeten zich door God aangesproken, wist Paulus zich door Christus bevrijd, etc. (zie Hand. 7:55, Ex. 33:18, Rom. 5:5, 1 Joh. 4:19, Rom. 8:35–39 en Gal. 5:1).
Men kan heerlijkheid zien op de heel bijzondere manier waarop Stefanus en Mozes deze zagen, maar ook wanneer men op een mooie lentedag de natuur intrekt en met Jan Wit rondschouwt: Gij hebt de bloemen op de velden / met koninklijke pracht bekleed. / De zorgeloze vogels melden / dat Gij uw schepping niet vergeet. / 't Is alles een gelijkenis / van meer dan aards geheimenis.
God van aangezicht tot aangezicht aanschouwen - dat is iets eschatologisch, aan het einde van de weg, waar de hoop zich op richt en het hart naar verlangt. Maar verwijzingen naar Hem, tekenen van Hem, zien - dat is voor wie er een beetje oog voor heeft eigenlijk best eenvoudig. Toch zijn er complicerende factoren en komt de vraag op of wij wel betekenisvol hebben gesproken.
Egypte
‘Ik geloof zo’n twee procent van onze traditie’, vertrouwde een koptisch-orthodoxe monnik mij pas toe - van een traditie vol wonderverhalen, Mariaverschijningen, duivelsuitdrijving en demonen, en een bezoek van de heilige familie aan alle mogelijke plaatsen. ‘Het is toch je reinste volksverlakkerij’, vervolgde hij, ‘dat kerken beweren beenderen te hebben van de joodse kindertjes die in Bethlehem zijn vermoord, omdat ze weten dat mensen hier op af komen en er wonderen van verwachten en geld achterlaten’. Ook hoor ik hier in Egypte bijvoorbeeld de klacht dat zovelen verstrikt zitten in de redenering dat een mens zelf nooit iets beters zal bedenken dan wat God zelf heeft voorgeschreven en dat derhalve wetgeving altijd terug moet gaan op de sharia.
Terwijl ik als hoogopgeleide westerse blanke man mijn primaire gevoel van vervreemding en soms ook ongemakkelijke herkenning beheers en mij politiek en missionair correct probeer in te leven in de volksvroomheid en denkwereld van de inwoners van het land van de Nijl en anderen in hun anders-zijn zoveel mogelijk beoog te waarderen, zie ik om mij heen mensen naar verlichting snakken, naar nuchtere rationaliteit, wetenschappelijke kennis en kritisch denken. Godsdienst is geen onschuldige folklore maar soms gewoon een gevangenis, ook als niet ieder zich er zelf bewust van is slechts in een grot te leven. ‘Verbeter het onderwijs’, zo hoor ik de verontrusten alom zeggen, ‘bouw scholen, dan kun je kerken en moskeeën afbreken, of althans tot gezonde proporties terugbrengen’.
Sommige mensen zou ik willen aansporen voorlopig eens een pleister over het exact-wetenschappelijke oog te plakken, zodat ze hopelijk een religieuze receptiviteit gaan ontwikkelen en Gods tekens gaan verstaan. Anderen zou ik echter juist willen uitnodigen tijdelijk een pleister over het religieuze oog te plakken, zodat hopelijk het luie exact-wetenschappelijke oog actiever wordt en ze misschien zelfs leren de religie kritischer te bekijken. Het ideaal is evenwel dat beide ogen samen functioneren en men zo diepte ziet, dat men niet in lichtgelovigheid of ongelovigheid vervalt, maar de smalle weg van het geloof gaat.
Tegelijk hoor ik dat mensen door duiveluitdrijvingspraktijken (die ik niet meemaak) tot waar geloof komen of dat ze zich door Mariaverschijningen (waar ik niets mee heb) door God zelf bemoedigd en getroost weten in hun inderdaad niet gemakkelijke omstandigheden. En ondanks dat Egypte is verworden tot een land onrustig vol van zorgen, ziet menigeen in de revolutie als zodanig nog steeds het bewijs niet enkel dat het volk zelf een vuist kan maken tegen machtsmisbruik en corruptie, maar ook dat God jarenlange gebeden heeft verhoord; de omwenteling is het werk van zijn hand.
Gebroken verwijzingen
Wie met open ogen door de wereld gaat, kan het probleem van het kwaad niet negeren. Wanneer er een mooie baby in de wieg ligt, valt het niet zwaar te schrijven: ‘Uit Gods hand ontvingen wij…’ Je hebt geen groot geloof nodig om in zo’n kind een godsgeschenk te zien. Maar wat als het kind na een half jaar sterft, of als de baby niet welgeschapen oogt of wanneer een paar zijn kinderwens niet vervuld ziet? Zien we ook hier Gods hand in? Of is dat godslastering? Of toont het slechts dat het bij nadere beschouwing onzin is om over Gods hand te spreken? Stuit men op allerhande tegenstrijdigheden indien men probeert de tekenen te verstaan? Je kunt het gevoel hebben dat een Schriftwoord tot je heeft gesproken, je kunt geloven dat je Gods stem hebt gehoord, en toch blijkt vervolgens dat je het mis had. Het behoort tot Gods heerlijkheid dat de aarde beeft wanneer Hij haar aanschouwt (Ps. 104:32) en deze ontzagwekkende heerlijkheid is zichtbaar in een aardbeving of tsunami met zijn duizenden doden. Er vallen veel voorbeelden en variaties te noemen. Soms zijn verwijzingen afwezig waar we ze zouden willen zien. Soms zijn er verwijzingen maar aarzelen we te zeggen dat ze naar God of het goddelijke verwijzen. Als we over verwijzingen willen blijven spreken, zullen we moeten spreken over gebroken verwijzingen.
Hierbij kan men de zonde ter sprake brengen: zowel de gebrokenheid zelf als de verblinding van onze ogen zou men kunnen terugvoeren op de zonde. Toch aarzel ik hierbij: is de bijbelse worsteling met het kwaad, bijvoorbeeld in de psalmen, niet veel gevarieerder dan dat alles eenduidig wordt teruggeleid tot de zonde van de eerste mens? Ook wanneer men de zonde ter sprake brengt, blijft de vraag naar de oorsprong van het kwaad, van de gebrokenheid van de verwijzingen, zowel historisch als theologisch nog met nevelen omhuld.
De gedachte dat het zien van gebroken verwijzingen naar de levende God meer is dan een loze frase hangt allereerst samen met het middelpunt van de christelijke religie: de openbaring van de Here der heerlijkheid zonder gedaante noch heerlijkheid aan het kruis, schreeuwend ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ en zo de diepte van het ‘God met ons’ openbarend. De gebrokenheid van de verwijzingen vormt geen argument tegen de christelijke religie maar verwijst juist naar haar kern. De twee klassieke argumenten voor atheïsme - Gods overtolligheid als verklaring en het kwaad in de wereld - zijn bij nadere beschouwing niet de doodsteek voor christelijk geloof maar scheppen er juist ruimte voor.
Christelijke theologie is een theologie van de heerlijkheid. Het zou een groot verlies zijn als we geen verwijzingen naar God mochten zien in al de heerlijkheid die we in deze wereld waarnemen. Maar uitgaande van de paradoxale heerlijkheid van het kruis verstaat christelijke theologie deze verwijzingen wel als gebroken verwijzingen. Als theologie van de heerlijkheid (theologia gloriae) is christelijke theologie een theologie van het kruis (theologia crucis).
Sterven met Christus
Vanuit de gebrokenheid van het kruis kan men overal gebroken verwijzingen naar God zien, in het eigen leven, in de christelijke gemeente (te midden van vervolging, teloorgang en schandalen), in de samenleving. Het komt er slechts op aan met open ogen door de wereld te gaan om al Gods tekens te verstaan.
Toch zal gezien het kruis het zien van God in deze wereld nooit een vanzelfsprekendheid worden. Het brengt ons telkens terug bij de kernvraag: Is het onzin, godslastering of waarheid wanneer men zegt dat Christus de gekruisigde de wijsheid van de levende God openbaart? Postchristelijk (seculier) Amsterdam en postchristelijk (islamitisch) Caïro herinneren mij er telkens aan dat dit geen retorische vraag is, maar dat mensen daadwerkelijk voor het eerste of tweede antwoord kiezen. Een theologie van het kruis als woord dat wij voor God vinden en waar wij ons vervolgens in vermommen, houdt op den duur geen stand en dient ontmaskerd te worden. Het kruis vraagt om een voortdurend sterven met Christus, ook een sterven aan onze wereldbeschouwelijke gedachten, religieuze ervaringen en theologische inzichten, om juist zo in vrijheid en liefde te leven en met open ogen de weg te gaan naar de levende God.
Dr. Willem-Jan de Wit werkt via de GZB als docent bijbelwetenschappen en systematische theologie aan het Evangelical Theological Seminary in Cairo. Mailadres: