januari 2013 (jaargang 27 nr. 3)
H.M. Schormans-Marchand
Noordmans’ Liturgie
Onlangs bezocht ik de Deventer Lebuïnuskerk. Je kunt daar een trap af naar de crypte van de kerk. Het graf van de heilige in. Ik zag voor me hoe middeleeuwse Deventenaren samenkwamen bij dat graf, hoe er kinderen gedoopt werden, en hoe de gemeente dan - wie weet in de vroege ochtend van de Paasmorgen - zingend vanuit de diepte omhoog trok, de kerk weer in, tot leven geroepen, badend in het licht van de opgestane Heer.
Ik heb later niet kunnen nagaan of het ooit zo is gegaan, of dat het liturgisch een wanstaltig idee is. Maar toen ik daar stond, ontroerde het me. En ik had wel deel willen uitmaken van dat groepje. Om aan den lijve te ondervinden wat we horen en zingen met Pasen: het afdalen in het graf van de Heer, in het duister zijn, en dan, stoutmoedig, omhoog mogen gaan, te knipperen tegen het felle licht, tredend uit ons zondengraf. ‘Op uw woord, o leven van ons leven / werpen wij het doodskleed af. / Door de kracht uws Geestes uitgedreven / treden we uit ons zondengraf.’
Argwaan
Tegelijkertijd gaan er bij mij bij zo’n gedachtenexperiment allerlei bellen rinkelen. Is zoiets niet vooral een esthetische ervaring, en wellicht ook verleiding? Een mooi spel, dat echter de rauwe werkelijkheid van graf en opstanding nooit kan naderen. Daarbij komt: met zulke gebruiken heeft de Reformatie toch niet voor niets gebroken? En ergens ver weg klinkt de stem van Oepke Noordmans, woorden in mijn studietijd opgepikt: ‘Vormen, vormen, vormen! De Geest doorbreekt ze!’
Als het over liturgie gaat, is het Noordmans geweest die mij aan het denken heeft gezet en die me heeft achtergelaten met argwaan. Voor dit artikel ben ik weer eens naar hem teruggegaan. Heeft Noordmans nog iets te zeggen? Aan mij, dominee in de gereformeerde traditie, maar met hang naar schoonheid en deelname. Er speelt meer. Het gemiddelde leven speelt zich af in een razend tempo. Hoe kom je dan tot stilstaan, hoe kom je bij het Woord? In van oudsher gereformeerd angehauchte gemeenten zien we liturgische vormen verschijnen. Er is behoefte aan vormgeving van de tijd, aan een heilzaam ritme. Vormgeving: dat zie ik ook in het gebruik van paaskaars en liturgische bloemstukken. En weer anders: een doopgedachtenis op Stille Zaterdag, waarbij de kerkgangers die dat willen naar voren komen, daarmee belijdend dat ze opnieuw betekend willen worden met doopwater.
In de hemel en op straat
Oepke Noordmans (1871-1951) leefde in de tijd dat in de Hervormde Kerk de liturgische beweging opkwam, met als gezicht en motor de hoogleraar Gerardus van der Leeuw. Er ontstond liturgische bezinning, waarbij men de schatten van de Vroege Kerk wilde opdelven, die in het gereformeerde kerktype uit zicht waren geraakt. Het ging Van der Leeuw om de kerkdienst als eredienst, waarin God en mens elkaar ontmoetten. Daarbij benadrukte hij de eenheid van de orde van dienst. Ten slotte stuurde hij aan op meer participatie van de gemeente in de liturgie.
In 1939 reageert Noordmans met het geschrift Liturgie op wat Van der Leeuw te berde bracht. Daarin geeft hij een fundamentele bezinning over liturgie. Kenmerkend is dat hij daarbij vraagt naar de theologische wortels. Met het bekende beeld van Augustinus kan hij in dezen niet uit de voeten: het roven van de schatten van Egypte, en die vervolgens in je eigen huishouden integreren, vindt hij naïef. Noordmans zoekt naar de geestelijke bewegingen die in met name de Anglicana (voor de liturgische beweging een voorbeeld, vanwege de mix van protestants en katholiek) aanwezig zijn, naar de onderliggende gedachte van het liturgisch leven daar en de plaats die de liturgie inneemt in kerk en theologie. Hij is van mening dat uit dat grotere geheel niet zomaar liturgische stukjes losgeweekt kunnen worden en in de reformatorische orde geplaatst, zonder de prediking van het Woord daarmee in gevaar te brengen of te ontkrachten. (Liturgie p. 49: ‘Veranderingen in de eredienst kunnen onderstellingen meebrengen, die storend werken op de prediking, omdat ze aan een ander credo ontleend zijn.’) Spreken zij geen andere taal, vraagt hij zich af, namelijk de taal van de schepping en het eschaton. Hij vreest voor het binnenhalen van het schepselmatige in de dienst, waarmee de dienst een op de spits drijven van het leven zou zijn. Een stukje hemel op aarde. In het sacrale verband, het heilige spel, in de cultus zou het eigenlijke tussen God en mens dan gebeuren, met de kerkdeuren gesloten. Daarbuiten moet de wereld dan wel profaan zijn. Noordmans verzet zich hier hevig tegen. Liturgie is, zo schrijft hij, het Nieuwe Testament nasprekend: de dienst van Christus, en de zending van de gelovigen in de wereld, de geestelijke offerande van het leven dat vrijgekocht is van de zonde. Eventueel kan ook nog de taak van de overheid liturgie genoemd worden. In die zin speelt de liturgie zich af in de hemel en op straat. Een wezenlijk reformatorische notie. De kerkdeuren staan tijdens het zingen en bidden wijd open, ongegrendeld. ‘Leer ons daaglijks, leer ons duizendwerven / in uw kruisdood meegekruisigd sterven / en herboren opgestaan / achter U ten hemel gaan.’
Gebroken vaten
Een ander fundamenteel punt voor Noordmans is dat God midden in de werkelijkheid een kruis heeft geplaatst. Noordmans beschouwt de kerk als een ark van Noach, waar niet het leven gevierd wordt of ten diepste beleefd, maar waar zondaren behouden worden uit hun verlorenheid. Daar hoort de gestalte van de ascese bij. De barmhartigheid Gods wekt door de Geest berouw en bekering, het gaat hier meer om het negatieve, om holte, om leegte, om gebroken vaten, dan om het oprichten van vormen. Op Golgotha worden alle gestaltes afgebroken. En dan komt er ruimte voor de Geest. Zouden wij die vormen dan weer hoog op gaan tasten? Daar is Hij niet te vinden. Om die reden is Noordmans beducht voor het al te mooie, afgeronde, harmonieuze van een eredienst waarin alles op elkaar is afgestemd en klopt. Daar wordt, vindt hij, het Woord monddood gemaakt, (Liturgie 57): ‘Wanneer de eredienst een harmonisch geheel is… komt het woord noodzakelijkerwijs in de verdrukking, omdat het in zijn kwaliteit van beeld het geringste gehalte aan realiteit schijnt te bezitten.’
De beelden en vormen doen in de beleving het Woord verbleken. Het lijkt een schijngestalte, wolkjes uitgestoten lucht, vergeleken bij de realiteit van al het andere dat in de dienst plaats heeft. Maar met die zwakheid van het Woord moeten we het juist uithouden, en niet proberen het zelf vorm te geven of er vormen naast te zetten. Immers: ‘Wij laten Woord en sacrament van Christuswege uitgaan in een zondige wereld zonder dat wij zien hoe van daaruit een hogere werkelijkheid zou moeten ontstaan.’ (Liturgie, p 58) Hier is ook de vrijheid van Woord en Geest in het geding. De cultus blijft Gods zaak, in zingen en bidden evengoed als in de Woordverkondiging. Maar zeker daar. ‘De pastor in de Reformatie is de erfopvolger van de martelaar. Wanneer hij met Woord en sacrament uitkomt, is hij niet verzekerd van een harmonisch geheel van krachten om zich heen (…) het blijft mogelijk dat het woord de schrilste wanklanken zal wakker roepen en dat de tekenen de werkelijkheid niet vertolken, maar er tegen vloeken.’
Stapsteen
Echter niet alleen het Woord kan ingekapseld en tot zwijgen gebracht worden, ook de mens. Is er nog ruimte voor een nee, vraagt Noordmans zich af. Kan een mens terzijde blijven staan als de dans die liturgie heet wordt uitgevoerd? Of moet hij wel meespreken, meedoen? Zo ja, dan zal het nee zijn weg gaan zoeken in het dagelijks leven. En dat past volgens Noordmans misschien bij de monniken van Athos, die in hun liturgie in de hemel zijn, maar hun aardse leven vervolgens onveranderd, nee zeggend tegen God en naaste, verder kunnen leven. Maar die dubbelheid past niet in West-Europa.
Wat zouden we aan Noordmans woorden kunnen opdoen, dat verder helpt in de bezinning rond de stille week? Een tweetal vragen neem ik mee, criteria om de liturgische vormgeving rond Pasen aan te toetsen.
- Gesloten of open? Is deze dienst een roze bubbel in een donkere wereld, een stukje hemel op aarde, afgesloten, of is in deze dienst, in deze vorm de donkere wereld zelf in het geding?
- Heeft de Geest de ruimte? Hebben wij van alles in handen, zijn we een dienst aan het bouwen, een ladder naar God, of zijn we volkomen aangewezen op zijn beloofde komst? Is er nog ruimte voor de schrilste wanklanken? Is een orde van dienst, een liturgische handeling levens- en status quo bevestigend, of levensvernieuwend? Kan het Woord hier in al zijn weerbarstigheid klinken of verstoort het dan een liturgisch feestje?
Behalve de vragen blijft me bij een grondhouding van gereserveerdheid ten opzichte van de vorm, waar Noordmans mij al eerder mee heeft behept. Noordmans volgend in de meest radicale zin, kom je uit bij de sobere, puriteinse kerkdienst, waarin alles draait om het Woord. Doordeweekse bijbellezingen in de Stille Week zullen dan het probleem niet zijn. Maar met die strenge soberheid kom ik toch niet uit. Met Van der Leeuw kun je tegenwerpen, dat het in de Schrift toch niet alleen om oordeel en kruis gaat, maar van daaruit ook om schepping en vernieuwing. Dat geeft ruimte om het schepselmatige liturgisch in te brengen. Daar komt bij, dat de vormen, zoals we die in de Stille Week zien verschijnen, naar mijn idee geen doel op zich zijn, geen magisch middel, geen garantie voor ontmoeting met God. Ik denk wel dat het een van de vele stapstenen kan zijn waarvan de Heilige Geest zich bedient in een tijd waarin mensen geen lege tijd of stille binnenkamer (‘even geen bereik’) meer hebben. De vormen waar het hier om gaat, bedoelen misschien juist in een mensenleven de leegte te creëren waar het Noordmans om gaat. Stille momenten, waarin het Woord kan gaan spreken, waarin men Hem ontmoet in de Geest. De deur even afgegrendeld, om daarna weer uitgestuurd te worden in de liturgie in de wereld.
Ds. Leneke Schormans-Marchand is predikant (PKN) te Workum en redacteur van Kontekstueel.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
G.C. van de Kamp
Om Hem te gedenken
In 1989 verscheen in de serie Werkboekjes voor de Eredienst de eerste druk van De drie dagen van Pasen. (In 2001 herzien en herdrukt.) Toen ik het boekje schreef, was ik predikant in Delft. Vanaf 1987 vierden we als hervormde en gereformeerde wijkgemeenten samen de drie dagen van Pasen met diensten op de avond van de Witte Donderdag en de Goede Vrijdag en de late avond van de Stille Zaterdag. Deze traditie duurt voort tot op vandaag.
Ik schrijf vanuit mijn ervaring als gemeentepredikant die in de loop van de jaren vertrouwd geraakt is met een zeer uiteenlopende praktijk van vieringen. In de Christelijke Gereformeerde Kerken, waar ik begon als predikant, bestond de gewoonte van de zeven lijdenszondagen, met aan het slot de diensten op de Goede Vrijdag en de eerste Paasdag. De enige verandering die ik in mijn eerste gemeente introduceerde, was de overgang van zeven lijdenszondagen naar de zes zondagen van de veertigdagentijd. In de Gereformeerde Kerk van Wassenaar-Zuid kon ik een begin maken met de viering van de drie dagen van Pasen.Tot de introductie van de Paaswake is het daar toen niet gekomen.
De redactie vroeg mij de verschuivingen te overzien die gedurende de laatste vijftig jaar plaats vonden met betrekking tot de viering van de Stille Week. De verschuivingen worden voor een deel weerspiegeld in mijn eigen ervaring. Ik zal ze in kaart brengen tegen een bredere oecumenische achtergrond, proberen ze theologisch te duiden en aandacht besteden aan motieven die ik ervoor waarneem.
Lijdenstijd wordt veertigdagentijd
In kerken waar men de drie dagen van Pasen viert, houdt men zich aan de telling van de veertig dagen met zes zondagen. De zes weken voor Pasen tellen weliswaar 42 dagen, maar omdat de zondagen geen vastendagen zijn, blijven er 36 dagen over. Om aan het getal 40 te komen begin je te tellen op de woensdag voor de eerste zondag van de 40 dagen, de zogeheten Aswoensdag.
De traditie van de zeven lijdenszondagen is een typisch Nederlands gebruik, waarbij het getal zeven verwijst naar de zeven kruiswoorden. In mijn jeugd hoorde ik vanaf de zevende zondag voor Pasen preken over het lijden van Christus. Waar deze traditie wordt losgelaten, verdwijnt de gewoonte van de wekenlange meditatie over het lijden en sterven van Christus.
Volgens de klassieke jaarorde, die onder andere bewaard is in het luthers leesrooster, leest men het evangelie van de passie volgens Matteüs in de hoofddienst van de Palmzondag. Maar omdat op deze zondag de dienst meestal geconcentreerd wordt rond het verhaal van de intocht in Jeruzalem, verdwijnt het lijdensverhaal volgens Matteüs naar het Concertgebouw. De dienst op de Goede Vrijdag heeft het karakter gekregen van een lezingendienst. Het evangelie van Johannes ligt op de lezenaar. Vaak is er in deze dienst geen preek. Het gevolg van deze ontwikkeling is dat het lijden en sterven van Christus in de verkondiging veel minder aandacht krijgt dan waar men de ‘klassieke’ lijdenstijd in acht neemt.
Een rondgang (op internet) langs kerken die niet de drie dagen van Pasen vieren, leert dat men toch vaak kiest voor een voorbereidingstijd van zes weken. In die periode leest men op de zondagen dichter bij Pasen echter wel de verhalen uit de passie.
Avondmaal verhuist
In kerken die kiezen voor de viering van de drie dagen van Pasen, viert de gemeente het Heilig Avondmaal in ieder geval op de avond van de Witte Donderdag. Dat betekent voor kerken die gewend waren de maaltijd van de Heer te vieren op de Goede Vrijdag een verschuiving. Tot deze laatste groep behoren kerken van confessioneel type, maar ook in vrijzinnige kerken bestaat deze gewoonte.
Dat het hier om een late ontwikkeling gaat uit de negentiende eeuw, blijkt uit het feit dat de Synode van de Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden pas in 1853 tegemoet komt aan de hier en daar levende wens op de Goede Vrijdag het avondmaal te vieren. In de Gereformeerde Kerken is deze gewoonte niet ingeburgerd geraakt.
Het bezwaar tegen de viering van het avondmaal op de Goede Vrijdag is de eenzijdige concentratie op het lijden en sterven van Christus waarbij gemakkelijk uit het oog verloren wordt dat de Heer zelf de gastheer is. De viering van het avondmaal op de avond van de Witte Donderdag en meer nog in de Paaswake getuigt van het geloof dat de opgestane Heer ons aan zijn tafel vraagt.
Herontdekking
Hoewel de Paaswake veel oudere wortels heeft dan de al lang populaire Kerstnachtdienst, is er echt sprake van een herontdekking, niet slechts in de kerken van de Reformatie, maar ook in de Rooms-katholieke kerk. In deze kerk bestond weliswaar de liturgie van de Paaswake, maar deze werd gevierd op de ochtend van de Stille Zaterdag. Van participatie door het gewone volk aan deze vieringen, die vooral in kloosters werden gehouden, was nauwelijks sprake. Het herstel van de Paaswake is te danken aan de Liturgische Beweging in de Rooms-katholieke kerk. De herstelde Paaswake werd voor het eerst gevierd in 1951 en in 1956 tot verplichting verheven. Pas veel later vond deze traditie ook ingang in (sommige) protestantse kerken. Aan deze introductie heeft in hervormde kring de verschijning van De Adem van het Jaar (eerste editie 1962-1963) bijgedragen. In de Gereformeerde Kerken was het werk van G.N. Lammens baanbrekend. Hij stond aan de wieg van de uitgave Anders dan alle andere nachten, een liturgie voor een paasnachtviering van het Convent van Kerken dat destijds de radiokerkdiensten verzorgde. Soms wordt de kritische vraag gesteld of er wel sprake is van een herstel van de Paaswake, als de viering beperkt blijft tot een dienst op de late avond van de Stille Zaterdag en er geen werkelijke nachtwake wordt gehouden.
Bij de introductie van de viering van de drie dagen met inbegrip van de Paaswake, neemt het oecumenisch motief een belangrijke plaats in. Zeker bij de Paaswake speelt de herontdekking in de Rooms-katholieke kerk een grote rol. Het lutherse kerkjaar kende wel de viering van de Witte Donderdag, maar niet de Paaswake.
De weg naar de ontdekking van de liturgische jaarorde in de protestantse kerken is in de eerste helft van de twintigste eeuw geplaveid door de Liturgische Beweging die toen vooral zijn beslag kreeg in de Nederlandse Hervormde Kerk. Deze beweging had in de tweede helft van de vorige eeuw de wind mee.
In de literatuur vinden we als karakteristieken van de Liturgische Beweging drie momenten. De gemeente is betrokken bij wat in de kerk gebeurt; ze neemt actief deel. Op de tweede plaats krijgt de eredienst het karakter van aanbidding; de taal is die van lofzegging en dank. Op de derde plaats heeft de eredienst een belijdend karakter: de leer wordt in de liturgie belijdenis. Aan die momenten komt ook de viering van de drie dagen van Pasen tegemoet: de gemeente is werkelijk betrokken bij wat in de kerk gevierd wordt. De moderne mens is gevoeliger geworden voor het ritueel dat instrumenten aanreikt om de eigen betrokkenheid te beleven. De vieringen tijdens de drie dagen van Pasen bieden daartoe volop de gelegenheid. In de Paaswake is er het spel met licht en water. Op de Goede Vrijdag kunnen er bij het kruis bloemen gelegd worden of lichtjes aangestoken. Op de avond van de Witte Donderdag en in de viering op de late avond van de Stille Zaterdag wordt de maaltijd van de Heer gevierd.
Evaluatie
Het belang van de viering van de drie dagen van Pasen is dat de samenhang van het lijden en sterven van Christus en zijn opstanding beter bewaard wordt. De traditie die vanaf de eerste lijdenszondag tot en met Goede Vrijdag in de verkondiging stil stond bij het lijden en de dood van Christus had moeite met de betekenis van Pasen. De herontdekking van de klassieke viering betekent een heilzame correctie. Ook voor de viering van het avondmaal. De eenzijdige concentratie op de gedachte van de verzoening door het bloed van Christus, laat andere aspecten van de maaltijd van de Heer onderbelicht. Het avondmaal kan weer een viering worden ‘waar de Levende zelf met heel de eschatologische werkelijkheid van het verlossend pascha in woord en teken in ons midden is’ (Lammens).
De veertigdagentijd herinnert zeker bij het hanteren van de klassieke lezingen aan de tijd van voorbereiding op het ontvangen van de doop met daarbij behorende vasten. Niet voor niets neemt de gedachtenis aan de eigen doop in de paaswake in huidige liturgieën een prominente plaats is. De accentverschuiving is duidelijk. Maar als dan ook nog de Palmzondag niet meer behandeld wordt als Passiezondag en de prediking op de Goede Vrijdag vervalt, gebeurt precies het omgekeerde van wat ik als kind meemaakte. De verkondiging over de laatste dagen van Jezus valt stil. Ik heb dat op den duur als een gemis ervaren. Zeker dichter naar Pasen toe – op de passiezondagen, de vijfde en zesde zondag in de veertig dagen – valt te bepleiten ook in de verkondiging aandacht te geven aan de eigenlijke passie. Het is daarom belangrijk op een evenwichtige manier om te gaan met de accenten van de beide tradities.
Wie in de Stille Week de Heer op de voet volgt en zich de gebeurtenissen te binnen brengt die in de evangeliën verhaald worden, ontkomt niet aan de historische orde. Toch gaat het in de liturgie niet om historische ‘gedenkdagen’. De gemeente komt niet bijeen voor een herdenking en evenmin voor een religieus toneelspel. Zelf zou ik bepaalde elementen die deze indruk wekken, willen vermijden. Daartoe reken ik het doven van de paaskaars op de Goede Vrijdag. Historisering en dramatisering worden vermeden, als de vieringen gedragen worden door het apostolisch vermaan Jezus Christus te gedenken die uit de doden is opgewekt (2 Tim. 2:8). Sleutelwoord voor de liturgie is gedachtenis. In de vieringen van de Stille Week komt de gemeente bijeen om het lijden en sterven van Christus te gedenken in de eenheid met zijn opstanding. In de gedachtenis is het verleden in het heden tegenwoordig met het oog op de toekomst. Het verleden is present als belofte voor de toekomst.
Dr. Gerrit van de Kamp is emeritus predikant (PKN).
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.