nr3 • 2013 • Vrouw en ambt
januari 2013 (jaargang 27 nr. 3)
Vrouw en ambt
W. Dekker
Roept God ook vrouwen tot het ambt?
Onderstaande cursieve tekst is een verkorte weergave van de correspondentie tussen een gemeentelid en een predikant naar aanleiding van het themanummer van Kontekstueel over vrouw en ambt. In mijn artikel ga ik in op belangrijke vragen die door deze correspondentie worden opgeroepen. Daartoe wil ik de vragen eerder op de spits drijven dan relativeren. Wanneer het enigszins kan, moeten we blijven gaan voor waarheidsvinding.
‘In uw artikel keert u zich tegen de vrouw in het ambt. Maar ik heb onlangs een bevestigings- en intrededienst meegemaakt van een vrouwelijke predikant, waar ik diep van onder de indruk was. Het was een dienst tot eer van God, waarin Christus centraal stond. De predikante bleek heel goed en aansprekend te kunnen preken. Bovendien namen orthodoxe predikanten, zelfs leden van de Gereformeerde Bond, deel aan de handoplegging. Ik was er zeer door geroerd. Wanneer je zulke dingen meemaakt, kun je toch niet langer volhouden dat vrouwen geen predikant mogen worden.’
In het geval van de vrouw in het ambt moeten we de vraag durven stellen: Wat vindt God ervan? Immers de kerk is niet ons bedrijf, waar wij beslissingen nemen over een aan nieuwe omstandigheden aangepaste bedrijfsvoering. De kerk is van God. De enige die het daar voor het zeggen heeft is Hij.
Modern en postmodern
In onze postmoderne tijd hebben christenen de neiging het eigen gevoel een grote plaats toe te kennen. ’Ik was er zeer door geroerd’, zoals het gemeentelid schreef, zou ook op deze postmoderne invloed kunnen wijzen. Het gevoel dat u had in die mooie kerkdienst, kan uiteindelijk geen argument zijn, zo schreef de predikant terug. Of hij daarmee het hele schrijven van het gemeentelid recht deed, is een andere zaak, maar dat hij bij deze valkuil de vinger legde was terecht. Wij kennen de wil van God niet uit ons gevoel, hoe authentiek dit gevoel ook kan zijn.
In de vorige eeuw spraken we niet zoveel over de postmoderniteit, maar was het denken vooral nog beïnvloed door de moderniteit met het dominante vooruitgangsgeloof, dat nagenoeg een ‘is gelijk teken’ zette tussen waarheid en emancipatie. In veel kerken werd gezegd dat we vooral in rapport met de tijd moesten blijven. Ook in de discussie over de vrouw in het ambt kwam dit geregeld naar voren. Dat maakte behoudende christenen terecht kopschuw. Een kerk die klakkeloos achter het emancipatiedenken aanloopt, seculariseert in snel tempo. Dat kan intussen genoeg duidelijk zijn geworden.
Katholiek en protestant
Lijnrecht hier tegenover staan de opvattingen van de westerse en oosterse katholieke kerken. Voor hen is de vrouw in het ambt eigenlijk geen serieus onderwerp. Behoudende protestanten zijn soms geneigd zich hierbij aan te sluiten. Toch is het de vraag of dat zomaar kan. Er zijn minstens vier zaken, die in de theologie van deze kerken inzake het ambt anders zijn dan in de protestantse traditie.
In de eerste plaats de leer aangaande de kerk. De kerk is in de katholieke tradities de voortzetting van het lichaam van Christus op aarde. Het ambt is daarin constitutief, het is de belichaming van Christus zelf. Christus en de apostelen waren mannen. Het is nauwelijks denkbaar dat ooit vanwege veranderde omstandigheden ineens vrouwen in het ambt zouden staan. Dit zou de ongebroken historische en confessionele identiteit van de kerk ernstig bedreigen.
In de tweede plaats is in de katholieke kerken door de nadruk op de incarnatie in de christologie heel de schepping in feite door het geheimenis van Christus en de kerk gestempeld. De man-vrouw verhouding in de schepping is er ook door gestempeld. Een beroep op de scheppingsorde, de rangorde van man en vrouw, in de leer over het ambt verloopt dus ook niet op dezelfde manier als bij protestanten. De schepping en de ordeningen in de schepping verwijzen in de katholieke kerken naar het Christusgeheimenis, zoals dat in de kerk en in de ambten is te vinden. De uitkomst van een beroep op de schepping ligt zo van tevoren vast. Het kan alleen maar een dikke onderstreping zijn van wat in de kerk geldig is.
In de derde plaats heeft het ambt in de katholieke kerken niet alleen te maken met leiding geven, maar vooral ook met het heilig sacrament van de eucharistie. De priester treedt tijdens het voorgaan in de eucharistie in contact met de goddelijke wereld. Daar past geen vrouwelijke seksualiteit bij, vooral niet vanwege de maandelijkse onreinheid van de vrouw. Er past ook geen mannelijke seksualiteit bij. Vandaar de noodzaak van het celibaat, hetgeen niet alleen betekent: niet getrouwd zijn, maar ook verder niet met seksualiteit bezig zijn.
In de vierde plaats, wanneer protestanten de vrouw in het ambt afwijzen doen ze dat vooral op grond van de Schrift, eventueel pas in tweede instantie op grond van wat de kerk overal en altijd heeft geleerd. In de katholieke tradities ligt de laatste gezagsinstantie echter bij de kerk zelf. De kerk verstaat de Schriften zoals ze verstaan moeten worden en de kerk is de katholieke kerk, die in haar ambtelijk leergezag de eeuwen door onfeilbaar is. Vragen rond het ambt worden dus in laatste instantie door het ambt beantwoord.
Het Schriftberoep
Een van de voornaamste kenmerken van het protestantisme is dat het in alle kwesties van leer en leven aan de Schrift alleen het absolute gezag toekent. Dus is het begrijpelijk dat toen de kwestie van de vrouw in het ambt ging spelen, ijverig is geprobeerd antwoorden te vinden door hernieuwde Schriftstudie. Het zou immers denkbaar zijn dat in voorafgaande tijden, toen de kwestie niet aan de orde was omdat de man-vrouw positie in de cultuur vast lag, bepaalde Schriftgegevens over het hoofd gezien waren. Er ligt nu zoveel materiaal aan Schriftstudie op tafel, dat daar nauwelijks iets aan toe te voegen lijkt. Het probleem bleek extra complex omdat tegelijk alle vragen rond de betekenis van het ambt zelf opnieuw ter tafel kwamen. Sommige protestanten kwamen tot de conclusie dat het ambt gezien moest worden als een bijzondere vorm van een charisma, een gave van de Geest geschonken aan de gemeente, aan mannen en vrouwen beiden. Waar men die conclusie trok was de stap naar de vrouw in het ambt niet moeilijk meer. Andere protestanten bleven de ambtsdragers vooral zien als opvolgers van de apostelen, gesteld in een blijvend tegenover ten opzichte van de gemeente. Het ambt is volgens hen een bijzondere gave van God, aan zijn kerk geschonken om de gemeente blijvend te bewaren bij het apostolisch getuigenis. Past het dan dat vrouwen dit ambt ook bekleden? Daarover bleven de meningen verdeeld en blijven ze tot op de dag van vandaag verdeeld. Is het nu nog mogelijk verder te komen? Nog meer aan Schriftstudie doen? Of in voorkomende gevallen maar meteen overgaan tot stemming, omdat alles wel gezegd en geschreven is?
De bochten van de Geest
Ik zou graag op een derde weg wijzen. Kort gezegd: Wij moeten meer rekenen met de Heilige Geest. Voor protestanten is de kerk niet de voortzetting van het lichaam van Christus op aarde, maar een schepping van de Geest. Het is het volk van God, bij Israël ingelijfd, waarmee de Geest door tijden en culturen heen een weg gaat tot de laatste dag. Het geheim van dit volk van God is voor en na de komst van Jezus op aarde: Immanuel, het Verbond, God met ons. Daarbij wisselden echter steeds gestalten, zowel in de tijd die de bijbel beschrijft, als daarna in de kerk- en zendingsgeschiedenis. De vormgeving van de ambten hoort bij de wisselende gestalten. Zo spreekt Calvijn daar trouwens ook over. Hij heeft het over de necessitas temporum (wat in verband met de tijden nodig is) als het gaat om de gestalten van het ambt.
Wanneer dit zo is, moeten we als protestanten bij alle vragen zeker bijbelstudie doen. Maar dat niet alleen. We moeten ook letten op de wegen die de Geest met zijn kerk gaat. Wanneer wij zeggen dat wij op nieuwe vragen een antwoord vinden door Schriftstudie is dat eenzijdig. We moeten eraan toevoegen: en door te letten op wat de Geest doet. Dat is gereformeerd, maar dat is ook bijbels. Heel de bijbel door ontdekken we dat gelovigen nieuwe wegen in durfden slaan, wanneer ze ontdekten dat God hen met zijn Geest vooruitging. Heel in het bijzonder lezen we dat in de Handelingen der Apostelen. Petrus zou nooit het huis van de heidense hoofdman Cornelius zijn binnengegaan, als Gods Geest hem niet vooruit gegaan was (Hand. 10:47). Het apostelconvent in Jeruzalem komt tot diep ingrijpende bijstellingen ten gunste van christenen uit de heidenen, omdat ze doordrongen zijn van het feit, dat dezelfde Geest werkt in jood en heiden (Hand. 15:28,29). De oplossingen die dan gekozen worden zijn later weer veranderd, maar voor toen waren ze zeer noodzakelijk als antwoord op het werk van God door de Geest. De Geest verbindt mensen aan Christus. De Geest schenkt vruchten vanuit deze levende gemeenschap met Christus. Daaraan kenden zij en kennen wij het werk van de Geest.
In dienst genomen
Het is begrijpelijk dat reformatorische christenen, voor wie de Schrift het laatste woord heeft, in de vorige eeuw niet meteen enthousiast waren toen de vrouw in het ambt werd gepropageerd. Hun aarzeling: is dit wel Gods bedoeling, was voor de hand liggend. We zijn intussen vele jaren verder. Steeds meer voorbeelden zijn te noemen van vrouwen, die met gaven van hoofd en hart de kerk dienen in het ambt, daarbij niets anders begerend dan de gemeente te bewaren bij het evangelie van de gekruisigde Christus. Zij zien zegen op hun werk. Wij allemaal kunnen die zegen zien. De vraag is of we dit ook als werk van de Geest durven benoemen, en dan geleerd door Woord en Geest beide, onze standpunten durven herzien. Is dat nodig? Ik denk van wel. Het hoeft niet van vandaag op morgen. De angst om na zoveel jaar alsnog aan te haken bij een seculier emancipatiestreven dat eerst werd afgewezen is begrijpelijk. We kunnen echter ook te star zijn. We kunnen ook weigeren ons werkelijk rekenschap te geven van wat de Geest ons schildert.
Mijn verwachting is dat steeds meer vrouwen, die van harte het geloof van de kerk van alle eeuwen uitdragen, de kerk in het ambt zullen gaan dienen. Daaraan gekoppeld is mijn verwachting dat langs deze weg het verzet tegen de vrouw in het ambt zal afnemen. Niet vanwege subjectieve gevoelens, ook niet vanwege een verlate erkenning van noodzakelijke emancipatie, maar vanwege het feit dat de Geest ons zelf het duidelijk zal maken: dit is goed, vrouwen die zich geroepen weten, vergissen zich niet met de beste bedoelingen, maar zijn daadwerkelijk door Mij in dienst genomen. Het is trouwens een van tweeën: óf vrome inbeelding óf roeping van God. Hier lijkt me geen derde weg mogelijk.
Dr. Wim Dekker is hoofd vorming & educatie bij de IZB en redacteur van Kontekstueel.