nr3 • 2008 • Kinderdoop: bedenkelijke kerkelijke tussenkomst
februari 2008 (22e jaargang nr.3)
Kinderdoop: een bedenkelijke kerkelijke tussenkomst
dr. A.J. van Binsbergen
Karl Barth (1886-1968) heeft ons een doopleer nagelaten, waarover het nog steeds de moeite waard is met elkaar het gesprek te voeren. Helaas is het tot nu toe stil gebleven rond deze doopleer. Barth stelt dat in het Nieuwe Testament doop en avondmaal nergens sacramenten genoemd worden. Het zijn geen genademiddelen, geen heilsmiddelen, geen zegels, geen werkzame tekenen van genade, geen waarborgen van beloften.
De belofte die Jezus Christus zelf is, behoeft niet nog eens verzegeld te worden. In Jezus Christus is al ons heil en ook onze deelname aan het heil volkomen verzorgd. ‘Gij mensen, wie gij ook zijt, gij woont in het huis der liefde’. ‘Taufe und Abendmahl sind keine Heilsvermittlungen… Sie sind nicht das als was man sie seit dem 2. Jahrhundert verstanden hat: sie sind keine ‘Mysterien’, keine ‘Sakramente’. Taufe und Abendmahl gehören mit dem ganzen Sein, Reden und Tun der gemeinde Jesu Christi zu der von Gott den in der Christenheit versammelten Menschen gebotenen Beantwortung der einen Heilstat, geschehen in dem einen Mittler zwischen Gott und Menschen’.
Doop is antwoord, eerste stap van gehoorzaamheid van een tot geloof gekomen mensenkind. Wie de boodschap aangaande Jezus Christus aanvaardt, staat op en laat zich dopen. Naar de doopvont loop je, daarheen word je niet gedragen. Zo is de volgorde die wij in het Nieuwe Testament tegenkomen, vooral in Handelingen: mensen horen de boodschap, aanvaarden die in geloof en laten zich dopen. Van kinderdoop is nog geen sprake. Alle pogingen die het goed recht van de zuigelingendoop willen verklaren zijn, aldus Barth, verlegenheidsoplossingen.
En het verbond dan?
Wij herinneren ons de zinsnede uit het klassiek-gereformeerde doopformulier: ‘Dewijl dan nu de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, zo zal men de kleine kinderen als erfgenamen van het verbond van God en van zijn rijk dopen’. In de kinderdoop is onze verhouding tot Israël principieel in het geding. De doop neemt dan bezit van de besnijdenis, zoals de kerk beslag meent te kunnen leggen op het Oude Testament. Parallellie van doop en besnijdenis of het in de plaats komen van verkerkelijkt het eigen karakter van Israëls verbondsteken. De consequentie moet zijn, dat de nieuwtestamentische gemeente als het nieuwe verbondvolk en als draagster van de kennis der verzoening de opvolging van generaties principieel op de verkiezing betrekt als het joodse volk.
Staan de kinderen dan buiten? Barth antwoordt: juist verbonden met Christus wil ik de kleine kinderen beschouwen. Door Christus horen zij reeds bij Christus voordat er bij hen van een bewuste relatie tot de kerk sprake is; en ieder bedenksel om zuigelingen te dopen wordt ons hier ontnomen als een bedenkelijke, kerkelijke tussenkomst.
Hoe ben ik als predikant hiermee omgegaan? Ik heb de kleine kinderen der gelovigen gedoopt in de overtuiging dat een onjuiste doopbediening nog geen ongeldige doopbediening is. Bij kraambezoek vroeg ik alleen niet of de ouders hun kindje ook wilde laten dopen. Die vraag wachtte ik af, waarna er een gesprek plaatsvond over de doop waarbij ik mijn mening eerlijk zei. Vaak volgden er meerdere doopgesprekken. In de doopdienst maakte ik wel steeds duidelijk, met name voor ouders die er bewust voor hadden gekozen hun kinderen niet te laten dopen, dat ook die kinderen door Jezus reeds bij Jezus hoorden; vanwege de gratia praeveniens dus, en zo verrichtte ik de bedenkelijke kerkelijke tussenkomt.
De situatie nu betreffende de zuigelingendoop verschilt niet zo gek veel van die tijdens de laatste jaren van mijn predikantschap. Er wordt nog steeds gedoopt. Wel zie ik nogal wat ouders met hun kindje naar de doopvont gaan, de gestelde vragen naar ik hoor oprecht beantwoorden, maar dat is het in de meeste gevallen dan. Waarom dopen? Het is mooi, we willen dat ons kind ‘ergens’ bij hoort, bij de kerk, bij Jezus, och, het is gewoonte in onze familie en daar komt oma om de hoek kijken. ‘Onderschat de rol van opoe niet,’ zei Berkhof reeds tegen ons op het seminarium (1960). De gemeente bestaat op de meeste zondagochtenden in Stiens uit voornamelijk oma’s en opa’s en het is dan ook een reden tot blijdschap wanneer jonge ouders met hun kindje daar zijn om met de gemeente de doop te vieren in verwondering en dankbaarheid dat God ons en onze kinderen met zijn liefde een eeuwigheid voor is.
Hoe verder in de PKN?
Dankbaar ben ik dat in de kerkorde nu staat, dat de doop wordt bediend aan hen voor wie of door wie de doop wordt gevraagd. Moeilijk blijft het antwoord op de vraag wie de drager van het geloof is, daar het toch duidelijk is dat in de doopteksten van het Nieuwe Testament overal de correlatie tussen de doophandeling en het geloof aan de orde is. Is dat het geloof van de kerk of van de gemeente? Van de ouders? Van de dopeling zelf op de wijze van de vooronderstelde wedergeboorte en een aan het bewustzijn voorafgaand verborgen werk van de Geest?
Ik onderken het gevaar, dat de vrome, wedergeboren mens met zijn geloof in het middelpunt komt te staan, maar wie in dankbaarheid en verwondering de boodschap van heil heeft beaamd, zal alleen maar kunnen zeggen dat geloven mijn werk mag zijn, omdat het Gods werk is. Rondom het sacrament wordt het duidelijk dat het evangelie een gebiedende genade is: een vrijspraak die aansprakelijk maakt.
Ik pleit gaarne voor een diepgaande herbezinning op de betekenis van doop en avondmaal, daarbij uitgaande van een opmerking die Conrad Busken Huet reeds maakte, dat de theologie van het gereformeerd protestantisme in vele opzichten een voortzetting is geweest van de scholastieke theologie der middeleeuwen, een opmerking die Beker-Hasselaar en ook Breukelman herhalen. Het begin van deze herbezinning zou kunnen liggen in de vraag of het juist is doop en avondmaal als sacramenten aan te duiden en of het geen groot verschil maakt dat de doop eenmalig is, terwijl de maaltijd van de Heer veelvuldig wordt gevierd.
Dr. A. J. van Binsbergen is emeritus predikant (PKN)
Literatuur:
Voor het gesprek met de gereformeerde traditie
zie de diepgravende studie van
dr. E.J. Beker en dr. J.M. Hasselaar, Wegen en kruispunten in de dogmatiek, dl. 4 Kampen 1987.
En verder:
Karl Barth, Die kirchliche Dogmatik IV/4, Zürich 1967.
Karl Barth, Das christlichen Leben. Gesamtausgabe, Zürich 1976.
A.J. van Binsbergen, Van zegel naar antwoord, (diss. Utrecht 1982) Bolsward z.j.
Dr. K. Blei, De kinderdoop in discussie, Kampen 1981
E. Jüngel, ‘Das Sakrament- was ist das?’ in Evangeliche Theologie 26 (1966)
E. Jüngel, Karl Barths Lehre von der Taufe. Theologische Studien heft 98 (Zurich 1986)
Dr. J. Koopmans, De Nederlandse Geloofsbelijdenis (Amsterdam 19493)