nr2 • 2021 • Dorpsdominees en dorpsnazi's
36e jaargang nr. 2 (november 2021)
thema: Maria: icoon van genade
Jeroen Hagendijk
Laatst geboekt
Dorpsdominees en dorpsnazi’s
In de gereformeerde hoek van de kerk heeft cabaretier en domineeszoon Freek de Jonge nooit zo lekker gelegen. Met liedjes als ‘Leven na de dood’ ving hij hier eerder gefronste wenkbrauw dan lachsalvo’s. Wat verwacht men dan van het nieuwste deel van zijn memoires waarin we lezen over de roeping van zijn opa, die evangelist werd, en de geestelijke zoektocht van zijn vader, de dominee?
Niet veel misschien, maar dat blijkt onterecht. Het boek van Freek de Jonge is een mooi autobiografisch familieverhaal in romanvorm. Eerder verschenen al deel 2 en deel 4. Het nieuwe boek is het eerste deel en dat laat hij beginnen bij zijn opa, die als een jong ventje op een middag in een weiland door God geroepen wordt. Het is begin 1900, Zeeland. Met een Bijbeltje, van de schoolmeester gekregen, zit de ‘kleine koeienwachter’ samen met zijn hond in de hete zomerzon op de kudde te letten. Maar plotseling valt de jongen op de grond en hoort hij een stem: ‘”Waar zijt gij?” Het bijbeltje gleed uit Willems handen. De hond ging er prompt met gespreide poten overheen staan. “Hier ben ik, Heer. Hier ben ik.”’
Zonnesteek
Freek de Jonge laat in het midden of dit gebeuren in het weiland door een zonnesteek werd veroorzaakt of dat het God zelf was. De opa van Freek de Jonge zou — wanneer hij over zijn roeping verteld heeft — de hete zon waarschijnlijk niet genoemd hebben. Dat Freek de Jonge dat hier wel doet, is typerend voor de menselijke blik waarmee De Jonge over zijn opa en vader schrijft. Deze menselijke blik past bij het motto voorin het boek: ‘Als we ons al iets kunnen voorstellen bij het woord God, dan berust die voorstelling niet op een onmiddellijke ervaring, maar op een ervaring van het menselijk tekort.’ Ons beeld van God hangt samen met ons menselijk tekort. De Heilige tegenover de zondaar, dacht ik. Hoe gereformeerd wil je het eigenlijk hebben? Met de keuze voor dit citaat van Frans Kellendonk lijkt De Jonge zich ook persoonlijk tot de familiegeschiedenis te willen verhouden. Dat wil zeggen: loyaal en liefdevol en tegelijk ook eerlijk en met enige afstand.
Ontroerend is de scene wanneer de boerenknul ’s avonds aan tafel over zijn roeping vertelt. ‘Vader had moeite om de knaap te bedaren. Hij had het eerst met onmachtig geschreeuw geprobeerd: “Er wordt in dit huis niet met God gespot!” Later, met geduldige zachtheid: “Laten we samen door de knieën gaan.”’ Dit is tekenend voor hoe vaders en zonen in dit boek worstelen met elkaar, met hun menselijk tekort en met hun hoge roeping.
Het boek leest vlot, is soms verrassend trefzeker en ook grappig. Het grootste gedeelte gaat over de vader van Freek – Andries de Jonge – die het beklemmende milieu rond zíjn vader (de geroepen boerenknul) van zich zoekt af te schudden. Andries moet van zijn vader theologie gaan studeren en daarom kostte wat kost het gymnasium afronden. Eerst omarmt Andries dit idee volledig. Maar hoe ouder hij wordt, hoe meer hij vastloopt in de hoge eisen van het predikantsambt en de hoekigheid van zijn vaders geloof.
Kom verder!
Maar als dan het gymnasium is afgerond, gaat Andries naar de theologische faculteit in Groningen. Veel dominees en theologen komen zijdelings voorbij. Dominee Kersten, Rudolf Otto, Martin Niemöller … Karl Barth neemt meer ruimte in beslag. Freek de Jonge schuwt zelfs niet voor een beetje theologie en kerkelijke discussies: hoe moest de kerk zich verhouden tot de Duitse bezetter? De ontwikkelingen aan de andere kant van de grens (Pfarrernotbund, Barmer Thesen) worden nauwlettend in de gaten gehouden aan deze theologische faculteit. De sleutelwoorden van het boek klinken als Andries na een jaar lanterfanten als student — en totaal vastgelopen als persoon — eindelijk begint met zijn theologiestudie. Niemand minder dan professor Gerardus van der Leeuw luistert de onzekere theologiestudent tevoorschijn en geeft hem zijn zelfvertrouwen: ‘Kom verder!’ Pas als er ruimte komt voor het tekort en de twijfel, kan er iets nieuws ontstaan.
Freek de Jonge slaagt erin om als een soort pastor zijn eigen vader en opa tevoorschijn te luisteren. En terwijl hij dat doet, ga je als lezer van deze mensen houden.
Dorpsnazi
Of je als lezer ook gaat houden van sommige personages in Onder buren, het nieuwste boek van Juli Zeh, is maar zeer de vraag. Zeh is een gevierd auteur in Duitsland en met haar boeken snijdt ze actuele thema’s aan. In Onder buren leven we mee met Dora, een jonge vrouw die in coronatijd Berlijn ontvlucht en een huis koopt op het platteland van de deelstaat Brandenburg. ‘Wat moet je bij al die rechts-radicalen’, had haar vader nog gesputterd. Met nog meer enthousiasme om haar vader het tegendeel te bewijzen, strijkt Dora neer in het fictieve dorpje Bracken. De mensen zijn erg aardig en schieten deze onhandige stadse van alle kanten te hulp. Maar haar vader had toch eigenlijk geen ongelijk. De racistische grappen en woordkeuzes vliegen in het rond. Bij de plaatselijke bloemenkwekerij werken ‘tuinbouwturken’ en de vriendelijke overbuurman zegt dat de koffie zo zwart is, ‘dat hij straks nog katoen begint te plukken.’ Dora raakt in de war. Ze moet hier iets van zeggen, maar ze valt stil. Ook leert ze Gote kennen: haar nieuwe buurman. ‘Aangenaam,’ zegt Gote. ‘Ik ben hier de dorpsnazi.’ Niet veel later heft hij met een stel nazi-vrienden het Horst Wessellied aan — de partijhymne van de NSDAP, en uiteraard verboden in Duitsland. Daar zit Dora dus gevangen in Bracken met haar idealen en politieke correctheid.
Net toen ik het boek uit had, las ik in de Trouw van 30 oktober een uitgebreid verslag over over neonazistische knokploegen die vluchtelingen te grazen willen nemen. Een groepje tieners uit de Duitse grensstad Guben vindt het prima dat neonazi’s de grens komen bewaken. Dat is natuurlijk te zot voor woorden. Ik word boos als ik zoiets lees. Met dit soort AfD-stemmende Brandenburgers wil je toch niks te maken hebben? Maar daarom is het razend interessant dat Zeh haar boek precies in dit gebied, ten oosten van Berlijn, laat afspelen en ons laat ontmoeten met deze mensen.
Katoenen tasjes
Wat Zeh knap doet, is dat zij de kloof tussen bevolkingsgroepen thematiseert. Ze laat zien hoe de problemen van de ene bevolkingsgroep totaal niet de problemen van de andere bevolkingsgroep zijn. Zo begint het boek volop met de thematiek van de corona- en de klimaatcrisis. Robert, de vriend met wie Dora samenwoonde in Berlijn, heeft zich in de afgelopen tijd ontwikkeld tot een bloedfanatieke klimaatactivist. Voortdurend moeten de lichten in huis uit. Vlees wordt niet meer gegeten. De boodschappen moeten worden gedaan bij de natuurwinkel. Daarbij wordt de sfeer in huis niet beter als Dora zich af en toe minder gedisciplineerd toont. Robert is zwart-wit en verklaart de oorlog aan iedereen die minder nauwgezet de ecologische voetafdruk verkleint. Dora komt er op den duur steeds slechter in mee. Zo heeft ze een stuk of dertig katoenen tasjes verzameld, omdat die duurzamer zouden zijn dan plastic tasjes. Maar de klimaatwinst ten opzichte van een plastic tasje betaalt zich pas uit nadat je een katoenen tasje honderddertig keer hebt gebruikt. Dora moet dus drieduizendnegenhonderd keer boodschappen doen om iets goeds te doen voor het milieu. ‘Met gemiddeld drie keer boodschappen doen per week zou ze dat binnen vijfentwintig jaar kunnen halen. Mits er in de toekomst geen enkel katoenen tasje bij zou komen. (…) Robert wilde de wereld redden, maar de wereld had daar lak aan. De wereld wilde dat je drieduizendnegenhonderd keer boodschappen ging doen, anders had hij geen andere keuze dan vergaan.’ De stelligheid waarmee Robert leeft, wordt nog onmogelijker als corona uitbreekt. Het ergert Dora. Ze begrijpt niet waarom hij denkt dat zijn levensstijl beter is dan die van een ander. ‘Wat was er gebeurd met de zekerheid dat niets zeker is’?
Hoe langer Dora in Bracken woont, hoe meer de corona- en klimaatcrisis naar de achtergrond verdwijnen. Hier trekt niemand zich wat aan van de lockdown. En de pick-up van de buurman brult alsof er nooit een klimaatcrisis is geweest. Op het platteland van Brandenburg maken mensen zich druk om andere dingen. Een alleenstaande moeder van twee jonge kinderen vertelt aan Dora dat ze altijd tijdens het avondeten naar haar werk moet. Ze mag alleen maar nachtdiensten draaien en moet een uur naar haar werk rijden. Haar oudste kind moet het jongste naar bed brengen. Tegen vier uur in de ochtend komt ze thuis, om dan al gauw haar kinderen naar school te brengen, het huishouden te doen, wat bij te slapen om daarna weer tijdens het avondeten te vertrekken. Het zet Dora aan het denken. ‘Het is bijna niet te geloven dat er in een stinkend rijk land regio’s zijn waar niks is. Geen dokters, geen apotheken, geen sportverenigingen, geen bussen, geen kroegen, geen peuterspeelzaal of basisschool. (…) Regio’s waar ouderen niet kunnen rondkomen van hun pensioentje en jonge vrouwen dag en nacht moeten werken om voor hun kinderen te zorgen.’
Samenleven
Om met Robert te kunnen samenleven was het nodig om precies met dezelfde overtuigingen te strijden tegen de ondergang van de wereld. In die ‘woke’ bubbel is het goed toeven zolang je maar precies zegt en denkt wat er van je verwacht wordt. Wat Dora in de loop van het verhaal leert, is dat verbondenheid met anderen sterker is als je niet dankzij gedeelde opvattingen, maar ondanks verschil van opvatting kunt samenleven. Er gebeurt iets wat ze voor onmogelijk had gehouden: ze begint Gote te waarderen. Je hóeft het niet met elkaar eens te zijn om met elkaar te kunnen leven.
Gote blijft overigens gewoon Gote. Hij wordt geen knuffelnazi, zo zoet is het boek niet. Hoewel, de personages blijven redelijk oppervlakkig en zijn soms karikaturaal. Toch is dit een lezenswaardig boek. Het is erg actueel. En ergens herken ik in zo’n dorpje als Bracken ook wel wat van de kerk. Dat je soms van je stoel valt omdat iemand in de kerkenraadsvergadering zwarte mensen aanduidt met het n-woord. Men bedoelt het niet verkeerd. Men weet vaak gewoon niet beter. Je denkt: ‘au’ en soms benoem je het even. Een stemmetje in je hoofd zegt: leeft hij onder een steen? Je schiet in de kritische distantie. Maar dat is je cynische ‘ik’. En daar heb je in de kerk niet zoveel aan. Je weet wel dat je het in de kerk alleen redt als je eerst van mensen leert houden. Dan kun je daarna ook goed van mening verschillen. Tegenwoordig is er voor een meningsverschil in de kerk ook ruimvoldoende voedingsbodem voorhanden: een preek over The Great Reset, vaccinaties, QR-codes, vliegvakanties. Het is toch een wonder als je het wel met elkaar uithoudt. Dat kan alleen als je begint om jezelf niet beter te vinden dan de ander. Het begint met de ervaring van het menselijk tekort.
Freek de Jonge, Kom verder! Memoires 1, Amsterdam, Antwerpen, 2021.
Juli Zeh, Onder buren (vert. Annemarie Vlaming), Amsterdam, 2021.
J.J. Hagendijk is predikant van de Hervormde Gemeente Willige Langerak en eindredacteur van Kontekstueel.
Mailadres:
- Raadplegingen: 906