nr1 • 2021 • Tomáš Halík
36e jaargang nr. 1 (september 2021)
thema: Nazomernummer
Wim Dekker
Tomáš Halík
Levend teken van spirituele oecumene[1]
De Tsjechische priester en hoogleraar Filosofie en Sociologie aan de Karelsuniversiteit in Praag, Tomáš Halík, is in enkele jaren tijd door de vertaling van zijn boeken, ook in Nederland een veelgelezen auteur geworden. Wat vooral opvalt, is dat hij zo populair is geworden in orthodox protestantse kringen, terwijl hij toch zeker door en door katholiek is.
Sinds de verschijning van zijn autobiografie in 2020 hebben we meer toegang gekregen tot de kernen van zijn denken. Het blijkt — net als uit zijn boeken — dat we te maken hebben met iemand in wie een scherpzinnige geest en een diepe vroomheid op een vruchtbare manier met elkaar verbonden zijn. Terecht kan hij dan ook beschouwd worden als een icoon van ‘spirituele oecumene’. Toch zijn er voor een reformatorisch christen nog wel enkele vragen te stellen.
Spirituele oecumene
De term ‘spirituele oecumene’ werd geïntroduceerd tijdens het Tweede Vaticaanse Concilie, dat duurde van 1962-1965. De definitie van deze term luidde als volgt:
‘De innerlijke omkeer en heiligheid van leven, tezamen met persoonlijke en openbare smeekbeden voor de eenheid van de christenen moet men beschouwen als de ziel van de gehele oecumenische beweging en verdient de naam ‘spirituele oecumene’.’
In 2019 verscheen uit onverwacht reformatorische hoek een vuistdik boek onder de titel Spirituele oecumene.[2] Verrassenderwijs wordt hierin positief aangehaakt bij de door Vaticanum II gegeven definitie. Er wordt oecumenische verbondenheid beleden en gezocht dwars door alle kerken heen, wereldwijd, vanwege de grondgedachte dat onder alle vormen, instituties en uitdrukkingswijzen een substraat ligt van een gedeelde vroomheid, die haar oorsprong heeft in de zelfopenbaring van de drieenige God en in de gemeenschap met de gekruisigde en opgestane Christus door de Geest.
Spirituele oecumene is dus iets anders dan de veel gebezigde term ‘oecumene van het hart’. Die uitdrukking start bij de verbondenheid, die christenen voelen als ze dwars door kerkmuren heen elkaar ontmoeten in spirituele uitingen. Spirituele oecumene gaat een spade dieper dan de gevoelens. Hier gaat het om het geleefde leven voor Gods aangezicht in omkeer en toewijding, in gebed en schulderkentenis, gevoed door de Spiritus van God, de Heilige Geest.
Halík en de reformatorische christenen
Het feit dat ik mijn inleiding op een bespreking van de biografie van Tomáš Halík met deze woorden over spirituele oecumene begin, heeft de volgende reden. Ik heb me aanvankelijk sterk erover verbaasd dat een tot voor kort onbekende Rooms-Katholieke Tsjechische theoloog als Halík zo gretig aftrek vond onder reformatorische christenen: Gereformeerde Bond, gereformeerd-vrijgemaakt, christelijk-gereformeerd, etc. Misschien moet ik nog iets dichterbij beginnen, namelijk bij mijzelf. In 2012 werkte ik bij de IZB, een organisatie voor missionaire bezinning, die zich ophoudt in de rechtervleugel van de PKN. Onverwacht kreeg ik een mail van uitgeverij Boekencentrum of ik een manuscript wilde lezen van Tomáš Halík. De uitgever noch ik kenden de schrijver, maar de uitgever was door iemand die vond dat zijn werk zeker ook in Nederland gepubliceerd zou moeten worden, op deze theoloog geattendeerd. Bij een eerste kennisname van het manuscript was hij passages tegengekomen, die hij herkende uit mijn boeken over de ervaring van afwezigheid van God in de westerse cultuur. Vandaar dat hij mij vroeg om een beoordeling.
Geduld met God
Ik begon dus nieuwsgierig te lezen in de Engelse editie van het boek, dat in 2014 in Nederland onder de titel Geduld met God op de markt gebracht zou worden. Meteen was het raak. Na het lezen van de eerste alinea was ik verkocht. Die alinea begint met de zin: ‘Op veel punten ben ik het met atheïsten eens, vaak op bijna ieder punt — behalve in hun geloof dat God niet bestaat.’ Even verderop: ‘Met atheïsten van een bepaalde soort kan ik het gevoel van Gods afwezigheid in de wereld mee ervaren. Hun interpretatie van dit gevoel gaat me echter te snel — ze lijkt me een uiting van ongeduld.’
Wie zijn boek met zulke openingszinnen begint heeft waarschijnlijk theologisch echt iets te zeggen en kan ook in literaire zin schrijven. Verder lezend merkte ik wel, dat hier iemand aan het woord was die in een andere traditie staat dan ikzelf. Het zou ook vreemd zijn als dat niet zo was, want ik ben een gereformeerde theoloog en Halík wordt niet een beetje, maar volledig gevoed door zijn Rooms-Katholieke traditie. Dat stelde me echter voor een nieuwe uitdaging. Ik liet me door Halík bevragen en al lezend werd het in mijzelf tot een vruchtbaar gesprek. Ik ervoer iets van wat ik hierboven aanduidde met de term spirituele oecumene.
Gereformeerden en de secularisatie
In Halík ontmoette ik een diepgelovig iemand, wiens geloof door zijn confrontatie met het ongeloof van anderen niet langzamerhand ook steeds verder was gaan verkruimelen, maar wiens geloof juist was verdiept. Daarbij drong vooral deze vraag zich aan mij op: in Nederland, maar niet alleen hier, hebben we in de afgelopen eeuw gezien, dat veel gereformeerde theologen en gemeenteleden door de secularisatie hun geloof verloren of zagen transformeren in een steeds meer horizontale richting. God werd een steeds kleiner wordende stip in de achteruitkijkspiegel en wat ervoor in de plaats kwam was een geloof in de mens en de medemenselijkheid. Ook het tegenovergestelde gebeurde: gereformeerde theologen en gemeenteleden sloten zich op in een bolwerk van oude of nieuwe orthodoxie. Bij degenen die niet in deze uitersten vervielen voltrok zich vaak een langzaam proces van aanpassing aan de moderniteit, waardoor de relevantie en diepgang van geloven niet goed meer gecommuniceerd werden. Het gevolg is bekend: leegloop van de kerken en nieuwe generaties die geen idee meer hebben waar het ooit over ging. Hoe komt het nu, dat iemand als Halík in zijn existentiële ontmoeting met het atheïsme van de westerse cultuur niet in deze uitersten of in een langzaam afkalvingsproces terecht kwam? Hoe heeft zijn traditie hem daarin geholpen? En zou daar dan voor ons ook nog iets van te leren zijn?
Meervoudige betekenis
Die titel van de autobiografie — In het geheim geloven — heeft een meervoudige betekenis. In de eerste plaats verwijst de titel naar het feit, dat Halík ooit in het geheim als priester werd gewijd, omdat vanwege de communistische overheersing van Tsjecho-Slowakije het kerkelijk leven zich nog alleen in de marge kon voltrekken. Het is bijzonder leerzaam in de biografie over deze periode te lezen. Met een kleine onderbreking rond 1968 heeft deze periode bijna veertig jaar geduurd. Meer dan de helft van het boek is aan deze periode gewijd. Dat is overigens niet het gemakkelijkste deel van het boek om te lezen. Er komen tientallen namen in voor van mensen die in het leven van Halík een grote rol hebben gespeeld, maar de meeste lezers in Nederland zullen geen van deze mensen kennen en bij het lezen meteen al struikelen over hun onuitsprekelijke namen. Het is echter de moeite waard om door te lezen en niet halverwege te stoppen, want in het tweede deel van de autobiografie wordt Halík steeds persoonlijker en schrijft hij ook meer beschouwende stukken, zoals we die kennen uit zijn andere boeken, waarvan er na Geduld met God nog vijf op de Nederlandse markt kwamen.
Ook het eerste deel is echter de moeite waard, al was het alleen maar vanwege het feit, dat de meesten van ons in Nederland nooit beseft hebben wat zich deze veertig jaar op slechts enkele honderden kilometers van ons verwijderd heeft afgespeeld. Maar dat niet alleen. In het eerste deel krijgen we ook verschillende keren een inkijkje in het hart van Halík, waar cruciale beslissingen vallen. Op een gegeven moment moest ik denken aan Dietrich Bonhoeffer, die net voordat de oorlog uitbrak besloot vanuit Amerika terug te keren naar Duitsland om daar in alles wat gebeuren zou bij zijn volk te zijn. Iets dergelijks deed ook Halík, die in 1968 na het einde van de Praagse lente en de bezetting van Praag door Russische tanks, vanuit Engeland naar zijn vaderland terugkeerde. Bij beiden ging er een worsteling in gebed en overgave aan vooraf. Halík schrijft hierover: ‘Dien ik mijn leven nu in te richten naar wat ik aangenaam vind, of naar wat werkelijk de wil van God is? Deze gedachte trof mij als een bliksemflits en dus zegde ik voor ’s avonds alles af en bracht de hele nacht door in gebed. ’s Morgens nam ik de beslissing dat ik zou terugkeren.’ (84) Over spirituele oecumene gesproken. Dit is bepaald niet de enige passage waarin Halík spreekt over zijn gebedsleven. Vasten, bidden en contemplatie spelen voortdurend een grote rol bij hem.
God als geheim
De tweede betekenislaag in de titel van de autobiografie wijst op wat voor Halík kenmerkend is voor het christelijk geloof. Het is het geloof in een God, die al ons bevattingsvermogen te boven gaat, die we noch intellectueel noch op belevingsniveau ooit kunnen bezitten. In Geduld met God zegt hij het zo: ‘Atheïsme, religieus fundamentalisme en het enthousiasme van een al te gemakkelijk geloof hebben als opvallende gelijkenis dat ze snel klaar willen zijn met het mysterie dat we God noemen – en juist daarom zijn voor mij deze standpunten alle drie in gelijke mate onaanvaardbaar. Met het mysterie mag je nooit klaar zijn.’ (11) Deze grondgedachte komt in Halíks denken steeds terug.
Dit betekent voor mij als reformatorisch theoloog, dat ik verwantschap herken met Luther, Barth, Kierkegaard, Bonhoeffer, omdat zij allen een openbaringstheologie hanteren waarin God zich ook steeds weer onttrekt aan onze formules. En het betekent voor mij als aangevochten gelovige in het moderne West-Europa, dat ik ook heel dicht sta naast alle tijdgenoten die geloven bepaald niet vanzelfsprekend vinden.
Mysterie en mustèrion
Ik zie echter ook een gevaar. Naar mijn idee moet je in de christelijke theologie het spreken over God als mysterie wel dichtbij het mustèrion houden waar het Nieuwe Testament over spreekt, wanneer het gaat over het centrale gebeuren van kruis en opstanding (bijv. 1 Cor. 2). Volgens mij doet Halík dat ook, omdat het hart van het christelijk geloof voor hem ligt in het eucharistisch geheim. Halík is priester en viert elke dag de eucharistie. Het valt me in de autobiografie op hoe vaak hij daarover spreekt. In het geheim van de zelfovergave van God, zoals die in de eucharistie wordt uitgebeeld, ligt de oerbron van zijn spiritualiteit. In de katholieke traditie is de eucharistie het meest centrale sacrament van de zeven. Het woord sacrament is de Latijnse vertaling van het Griekse woord mustèrion. Wanneer het spreken over God als mysterie niet van deze samenhang wordt losgemaakt is er geen enkel probleem. Maar soms krijg ik de indruk, dat deze samenhang verbroken wordt. Halík noemt als een van zijn grote leermeesters Meister Eckhart, die aanhaakte bij de zogeheten ‘negatieve theologie’. In de interpretatie van Halík betekent dit onder andere: ‘God is niets en jij moet niemand worden, vrij van alles waaraan je gehecht was, vrij zelfs van jezelf. Pas dan kun je God ontmoeten, als je als ‘naakte’ tegenover de naakte komt te staan.’(In het geheim geloven, 271) Mijn vraag is dan: wordt dit niet een eigensoortige verlossingsweg naast die van kruis en opstanding? Vooral komt die vraag bij me boven wanneer Halík met deze gedachtegangen ook het zenboeddhisme, de Dalai Lama en Gustav Carl Jung verbindt. Allemaal heel interessant. Het is zelfs nog wel mogelijk hier de bekende uitdrukking van K.H. Miskotte — ‘de kern ziet wijd’ — van toepassing te achten. Namelijk in die zin, dat het kruis ons laat zien hoe God zich in Christus geheel ontledigde en zo pas voluit God voor ons werd. Als we vanuit deze kern naar de menselijke zelfontlediging kijken, kunnen we daarin een referentie zien. Maar het is wel een hele kunst die dingen bij elkaar te houden.
Vruchtbaar apostolaat
Halík heeft apostolair gezien veel te zeggen in een van de meest atheïstische landen van Europa. In zijn kerk in Praag heeft hij sinds 1990 in de loop van de tijd zeer veel mensen gedoopt, terwijl de meeste traditionele parochies leegliepen. Hij schrijft daar zelf over: ‘In de loop van de tijd heb ik in de Sint Salvator kerk — altijd na een grondig catechumenaat van bijna twee jaar — bijna tweeduizend volwassenen gedoopt of het vormsel toegediend, meestal studenten, maar soms ook docenten van de universiteit.’ (243) Wie zou zo iemand eigenlijk nog moeilijke vragen durven stellen? Toch doe ik het wel, omdat in het vacuüm, dat het atheïsme schept vandaag allerlei nieuwe religiositeit opbloeit, die zeer gevoelig is voor de gedachte dat God een andere naam is voor het grote mysterie van het leven en dat we dat mysterie het meest nabijkomen wanneer we afdalen naar ons diepste zelf, ver onder het ego, waar we alles loslaten en zo pas onszelf vinden. Ik zie niet steeds hoe Halík deze nieuwe religiositeit buitenboord kan houden. En als hij het nog wel kan, zouden anderen toch hiermee aan de haal kunnen gaan, om uiteindelijk in algemeen religieus vaarwater terecht te komen. Het is in ieder geval ook opvallend in Nederland, dat zowel bevindelijk ingestelde reformatorische christenen als mystiek aangelegde vrijzinnige christenen door Halík worden geraakt. Dat kan pleiten voor zijn breedte en diepgang. Het zou echter ook kunnen betekenen, dat hij niet voldoende helderheid schept in zijn spreken over God als het mysterie.
Op de laatste bladzijde van de biografie schrijft de vertaler en samensteller Kees de Wildt, die alle lof toekomt voor zijn werk: ‘Met deze uitgave wil Tomáš Halík zijn Nederlandse lezers een nieuwe ‘hermeneutische sleutel’ aanreiken om de boodschap van zijn boeken te verstaan.’ Mijn conclusie is dat dit zeker is gelukt en dat ieder die aangesproken is door de boeken van Halík er goed aan doet ook deze biografie te lezen. Degenen die hem nog niet kennen raad ik aan eerst een boek van hem te lezen en dan eventueel de biografie. Eerst de sleutel onderzoeken en dan pas naar het slot gaan kijken is waarschijnlijk minder vruchtbaar.
Dr. W. Dekker is emeritus predikant (PKN) en redactielid van dit blad.
Mailadres:
Noten:
[1] N.a.v. Tomáš Halík, In het geheim geloven. Autobiografie, Utrecht, 2020.
[2] H.A. Speelman, K. van der Zwaag (red.), Spirituele oecumene. Over de vele vormen van de gezamenlijke en persoonlijke omgang met God, Kampen 2019. Hierin geeft Paul van der Geest de boven vermelde definitie van spirituele oecumene, zoals die tijdens Vaticanum II werd vastgesteld. In Kontekstueel werd in het nummer van mei 2020 uitvoerig aandacht besteed aan het verschijnen van dit boek.
- Raadplegingen: 1253