Skip to main content

nr1 • 2020 • Koninkrijk van God versus hemelgeloof

35e jaargang nr. 1 (september 2020)
thema: Sterven: een kunst apart?

Martine Oldhoff
Koninkrijk van God versus hemelgeloof

‘Onze Vader die in de hemel zijt, Uw naam worde geheiligd, Uw koninkrijk kome.’ Al biddend zien we uit naar het koninkrijk van God. Er is de laatste jaren in gereformeerde, confessionele en evangelische kringen een groeiende belangstelling voor de notie van het koninkrijk. De status van de hemel wordt ondertussen onzekerder. Hoe verhouden de verwachting van het koninkrijk en hemelgeloof zich tot elkaar? In dit artikel doe ik een bijbels-theologisch voorstel.

Onder andere de koninkrijkstheologie van de Britse Nieuwtestamenticus N.T. (Tom) Wright (1948) wordt in Nederland veel gelezen door met name jonge protestanten. Daarom begin ik met een beschrijving van zijn koninkrijkstheologie als hedendaagse achtergrond voor de vraag naar koninkrijk en hemel.

Wrights koninkrijkstheologie
Wright beargumenteert dat de boodschap van het Nieuwe Testament is dat Jezus sinds zijn opstanding koning van de kosmos is. Hij realiseert vanuit de hemel zijn koninkrijk op aarde. Uiteindelijk zal God de aarde herscheppen, maar toch is er ook nu al een transformatie gaande van de wereld waar we in leven. We kunnen daar zelfs aan bijdragen. Deze geïnaugureerde (niet ‘gerealiseerde’) eschatologie (toekomstverwachting) probeert het ‘reeds’ en het ‘nog niet’ recht te doen.

Bij het uitzien naar het koninkrijk komt bij Wright veel gewicht op de opstanding van het lichaam. Door de opstanding van Jezus is de dood overwonnen. De machten van de dood horen niet bij de nieuwe schepping. De opstanding zou ervoor hebben gezorgd dat de eerste christenen al wilden leven alsof ze in de nieuwe schepping leefden: er is nu al transformatie mogelijk van de schepping.

Zo betrekt Wright deze schepping en het toekomstige koninkrijk van God sterk op elkaar. Hij biedt voor sommige gelovigen een bevrijdende verbreding van hun horizon, die ze nu ook wat ‘aardser’ mogen ervaren: ‘hier beneden is het wél’. Maar ook voor gelovigen uit het kerkelijke midden, waar veel aandacht was voor gerechtigheid maar minder voor Gods gerechtigheid door Jezus, lijkt Wright een synthese van twee werelden te bieden. Jezus’ kruis en opstanding én sociale en ecologische gerechtigheid doen ertoe. Eschatologie en geloof in het algemeen worden daarmee als ‘relevanter’ ervaren. Immers, we kunnen iets doen en iets bijdragen aan de wereld. Ten slotte lijkt het koninkrijk zo iets meer voorstelbaar te worden. Dat is aantrekkelijk in een context waarin de transcendente toekomstverwachting verdampt (is). Er zijn vragen te stellen bij Wrights nauwe verbinding van deze schepping en het koninkrijk, evenals bij zijn omgang met de rechtvaardigingsleer. Maar we richten ons op de verhouding tussen koninkrijk en hemel.

Het koninkrijk waarin God en mensen alomvattend samenleven en waar recht en vrede is, is uiteindelijk toekomstig. Wright observeert dat in de geloofsbeleving van veel mensen het hemelgeloof de plaats inneemt van de hoop op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Hij verbindt de ziel aan het verlangen naar een geestelijke en materieloze hemel als eindbestemming van gelovigen. Hij wil dat corrigeren door de nadruk op het koninkrijk en de opstanding van het lichaam. Wright plaatst de opstanding zo tegenover geloof in de ziel. De ziel associeert Wright met platonisme en gnosticisme en daarmee met een zekere vijandelijkheid ten opzichte van materie en het lichaam.

De dood
De tegenstelling tussen ziel en opstanding is ingeburgerd in veel twintigste-eeuwse Westerse theologie. De terughoudendheid ten aanzien van de ziel en het daarmee vaak gepaard gaande geloof in de hemel sluiten daarnaast aan bij het moderne levensgevoel en de nadruk op de goedheid van de schepping en dit leven. Ook het in het ‘nu’ trekken van het koninkrijk past daarbij. Zo zal bijvoorbeeld Calvijns schrijven over verlangen naar de dood vanuit het verlangen naar Christus, bij veel hedendaagse Westerse gelovigen vooral vervreemding oproepen. Hij concludeert na een advies om antieke filosofen te raadplegen over de verachting van het aardse leven: ‘Laten we echter dit voor vastgesteld houden dat niemand vorderingen maakt in de school van Christus als hij niet met blijdschap uitziet naar de dag van zijn dood en die van de opstanding.’ (Institutie III, 9, 5).

Het is markant dat de dood en de confrontatie daarmee tegenwoordig soms als verlossend voorgesteld wordt, juist daar waar men helemaal van God los lijkt. Ik denk in deze context aan The Sinner, een zeer duistere (en voor de duidelijkheid: géén aanbevolen) serie op Netflix. Seizoen 3 gaat over de dood en de ervaring je totaal eenzaam te vinden in het universum. Een bezeten man probeert zijn angst voor de dood te overwinnen door die zogenaamd steeds in de ogen te kijken. Hij is ervan overtuigd dat hij en alle mensen moederziel alleen in de kosmos zijn, dat God niet bestaat en dat we de eenzaamheid onder ogen moeten zien door de dood en de afgrond in de ogen te kijken. Hij ‘faalt’ – geoordeeld vanuit het perspectief van zijn bezetenheid. Als hij zelf op sterven ligt, is hij doodsbang en wil hij juist niet alleen zijn, maar vastgehouden en gekoesterd worden. Een hele opluchting na zoveel duisternis.
De radicaliteit waarmee deze man het bestaan in deze wereld en de dood onder ogen wil komen, zouden aan Calvijn kunnen doen denken. Maar Calvijns spreken over de dood komt voort uit vertrouwen in Christus, het Licht dat de duisternis ontmaskert.

In het Nieuwe Testament zien we dat het verlangen naar een getransformeerd lichaam en het verlangen naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde de dood in een ander perspectief zetten. Er is hoop. Ieder mens mag wat dat betreft ook ‘falen’: de dood kunnen we niet alleen in de ogen kijken. De enige die ons werkelijk kan vasthouden is Christus. Jezus is de Eerst opgestane uit de dood en zij die bij Hem horen zullen Hem volgen (1 Kor. 15:20, 23). In Paulus’ pleidooi voor de opstanding van het lichaam vinden we zelfs: ‘Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’ (1 Kor. 15:55).

Toekomst
Wanneer er in de Bijbel over de dag van de Heer en de opstanding van mensen gesproken wordt, gaat het over de toekomst. Paulus spreekt over de opstanding van hen die in Christus zijn (1 Thess. 4:16, 1 Kor. 15:22-23, Fil. 3:20-21). De schrijver van het boek Openbaring heeft alle doden op het oog als het over de opstanding en het oordeel gaat (Openbaring 20). En in Mattheüs 25:31-46 spreekt Jezus over de komst van de Mensenzoon en een oordeel over alle volken.

Christus keert terug in de menselijke geschiedenis, waar een oordeel over geveld wordt. Het laatste oordeel is in de toekomst, op het moment dat de geschiedenis eindigt, geoordeeld en voltooid wordt. De dag van Christus is het eeuwig nieuwe begin en ligt nog voor ons. Tegelijkertijd spreekt Paulus over de Geest als voorschot (Rom. 8:23) en als onderpand (2 Kor. 1:22, 5:5, Ef. 1:14). De Geest bereidt gelovigen voor op de nieuwe belichaming en ‘zekert’ hen daartoe. Hij begint een werk in mensen dat hij zal voltooien. Het ligt dus voor de hand, de nadruk te leggen op wat nog komt, ook na de dood. De christelijke toekomstverwachting is de verwachting van het Koninkrijk van God. De Bijbelse nadruk op de opstanding van het lichaam, Jezus’ nadruk op het Koninkrijk van recht, vrede en liefde, doen de vraag rijzen: wat is de plaats van de hemel?

Gemeenschap met Christus
Paulus benadrukt dat de Geest gelovigen in gemeenschap met God brengt door Christus. Deze gemeenschap met de Levende Heer weerstaat zelfs de dood (Fil. 1:23, Rom. 8:31-39). Deze gemeenschap was voor Calvijn een reden om vurig te pleiten voor een tussenstaat waarin de ziel bewust bij Christus was. Overigens meent ook Wright dat gelovigen niet gescheiden kunnen worden van Christus als ze sterven en de opstanding afwachten. Hij spreekt van de ‘echte persoon’ die voort bestaat en wordt vastgehouden in de bewuste liefde van God en de bewuste presentie van Christus.

Het Bijbels spreken over (1) de gemeenschap met Christus, (2) de werking van de Heilige Geest in gelovigen en (3) de nieuwe hemel en nieuwe aarde die nog in de toekomst zijn, zijn redenen om erop te vertrouwen dat zij die sterven in gemeenschap met Christus in de hemel zijn, de plaats waar Christus is (Kol. 3:1), waar hij zit aan de rechterhand van God totdat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde aanbreken.

Ziel en tussentoestand
Als er een voortleven is van mijn ‘ik’ bij God in Jezus, mogen we dan voorzichtig van de ziel spreken? De ziel die bij Christus blijft terwijl het aardse lichaam terugkeert tot stof. Het geloof in een geschapen ziel rust dus op het geloof in de opstanding, het geloof dat Jezus is opgestaan uit de doden en dat wij eens zullen volgen. Calvijn schrijft puntig: ‘Als de zielen de lichamen niet zouden overleven, wat is het dan dat Gods aanwezigheid ervaart, na van het lichaam gescheiden te zijn?’ (III, 25, 6).

Wie de opstanding van Christus en de prediking van Paulus serieus neemt, die zal het ontvangen van een onvergankelijk, geestelijk lichaam centraal stellen als het om ons persoonlijk voortbestaan dankzij God gaat. De noodzaak een nieuw lichaam te ontvangen, onderstreept de brugfunctie van de hemel als plaats om te zijn na dit aardse leven. Geloof in de hemel vloeit dus voort uit de hoop op de opstanding. De hemel is in de gelovige verbeelding dus nadrukkelijk een tussentoestand. Kunnen wij ons de hemel misschien voorstellen als deel van de reis? In dat geïntensiveerde bij Christus zijn is er nog een uitkijken naar wat nog komt. De vreugde wordt compleet bij de transformatie van alle materie.

Verdieping van de vreugde
Jezus’ opstanding en opvaren ten hemel breken onze horizon open. Hoewel de hoop op het komend koninkrijk voor sommige mensen vanuit de ervaring van lijden en onrecht gevoed wordt, is het ook een hopen vanuit de vreugde die ons nu al geschonken wordt, zoals uitgedrukt in vraag en antwoord 58 in de Heidelbergse Catechismus:

‘Welke troost put u uit het artikel over het eeuwige leven?
Dat ik, aangezien ik reeds nu in mijn hart het begin van de eeuwige vreugde gevoel, na dit leven de volkomen zaligheid zal bezitten, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft en die in geen mensenhart is opgekomen, om God daarin eeuwig te prijzen.’

In dit vraag en antwoord wordt ook een onderscheid gemaakt tussen de huidige vervulling en de vervulling die nog voor ons ligt. Er ligt nog een nieuwe openbaring voor ons.

Pelgrimeren
Wij pelgrimeren tussen het reeds en het nog niet. Vanuit de vervulling in Christus en het werk van de Geest, mogen we erop vertrouwen dat wij na de dood in de hemel bij Hem mogen zijn, onderweg naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Zo heeft de hemel een brugfunctie voor gelovigen die sterven voor de dag van de Heer. ‘Uw koninkrijk kome.’

M.C.L. Oldhoff is promovenda (dogmatiek en Nieuwe Testament) aan de PThU. Ze schrijft een proefschrift over de ziel.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Raadplegingen: 1304