Skip to main content

nr1 • 2020 • Sterven: een kunst apart?

35e jaargang nr. 1 (september 2020)
thema: Sterven: een kunst apart?

Niels den Hertog
Sterven: een kunst apart?

In mei 2019 verscheen de Gewone catechismus. In honderd vragen en antwoorden werd het christelijk geloof aan de lezer uitgelegd. De auteurs namen daarmee een klassieke vorm van het protestantisme weer op en voegden aan de vele catechismi van de zestiende eeuw een nieuw en actueel leerboekje toe. Getuige het enthousiast onthaal was er behoefte aan een dergelijk boek en was het dus een gelukkige greep om deze oude vorm af te stoffen. Wat zou er gebeuren als een andere veelgebruikte uitingsvorm van de gereformeerde theologie opnieuw beproefd zou worden? Wat zou er gebeuren als we aan de lange reeks van boekjes over stervenskunst een eenentwintigste-eeuwse versie zouden toevoegen?

Voor euthanasie moet je bij de kerk zijn, zo wist men in de zestiende eeuw en nog lang daarna – en voor de volledigheid: ook reeds ver daarvoor. Vandaag ligt dat anders en is de kerk vooral een lastpost als het om euthanasie gaat. Dat komt natuurlijk omdat onder die term ‘euthanasie’ vandaag iets heel anders begrepen wordt dan men er in de zestiende eeuw onder verstond. Vandaag geldt het als een goede dood wanneer we zonder pijn en lijden onze ogen sluiten. Euthanasie is iets dat wijzelf in de hand hebben genomen. We vragen het aan als het lijden ondraaglijk en uitzichtloos is. In de klassiek-christelijke traditie echter is de verhouding tot de Here God beslissend voor de vraag of ons sterven goed genoemd kan worden: is er vrede met God, kan een mens zich aan Gods oordeel toevertrouwen, is het wel? Een goede dood ziet dan dus niet zozeer op het stervensproces zelf, maar gaat vooral over de vraag hoe het na het sterven is.
Daarmee ligt dus de vraag op tafel wat we vandaag in de kerk verstaan onder een goede dood. Enerzijds is er vanuit de kerk nog altijd de aarzeling bij de actieve levensbeëindiging, maar anderzijds denk ik, afgaande op wat ik zoal hoor en wat ik bij mijzelf merk, dat we behoorlijk meebewogen hebben met de wereld waarin we leven. We kunnen dankbaar zeggen dat iemand gelukkig niet heeft hoeven lijden of dat de arts gezegd heeft dat de overledene geen pijn heeft gehad. Dát zit ons dus kennelijk hoog – maar de vraag of iemand ook in klassiek-christelijke zin een goede dood gestorven is, lijkt naar de achtergrond te zijn verdwenen. Natúúrlijk heeft onze geliefde een goede ruil gemaakt – daar hoeven we het toch niet meer over te hebben? En ongetwijfeld kom ik na mijn sterven bij God thuis – wat dacht jij dan? Dat getob is van vroeger. Voor een deel begrijp ik dat. Wie in Knielen op een bed violen de passages rond het sterven van Hans Sievez gelezen heeft, weet dat het zó niet moet en niet mag. Maar de vraag laat zich moeilijk onderdrukken: is sterven tegenwoordig echt zoveel makkelijker geworden dan vijfhonderd jaar geleden? Of is er iets anders aan de hand?

Afgenomen vraag
Eerst maar eens de vraag hoe het kan dat er vandaag minder vraag lijkt te zijn naar een ars moriendi. Ik noem een aantal zaken waarvan ik vermoed dat ze een rol spelen.
Een voor de hand liggende verklaring is in zekere zin het spiegelbeeld van de ontstaansgeschiedenis van het genre: de vorm van stervensboekjes is opgekomen in de middeleeuwen toen de steden groter begonnen te worden en pestepidemieën door de concentratie van mensen op een klein oppervlak de bevolking hard konden treffen – denk aan Tuchmanns Waanzinnige veertiende eeuw. Wij leven in een tijd waarin de medische wetenschap een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt: kindersterfte, kraamvrouwensterfte zijn ver teruggedrongen en verschillende ziektes die in vroegere generaties fataal waren, zijn nu goed behandelbaar. En hoewel we onder de indruk zijn van corona – de cijfers van de Spaanse griep die direct na de Eerste Wereldoorlog over Europa raasde zijn een heel slag ernstiger dan wat zich in deze maanden onder ons afspeelt. Wie de brieven leest die Noordmans – geboren in 1871 – naar huis schreef tijdens zijn schooltijd in Zetten, hoort steeds weer van mensen die overleden zijn. Vandaag heb ik behoorlijk wat leeftijdsgenoten van wie de ouders vitalo’s zijn en die slechts weten van het overlijden van hun grootouders op hoge leeftijd. De dood is teruggedrongen en dat is een grote zegen. Gevolg is echter dat velen die in de kracht van hun leven staan er weinig mee te maken hebben en daarom ook minder worden aangezet tot reflectie op de eigen sterfelijkheid. ‘Heilige de Here deze roepstem aan ons hart’ klinkt soms nog bij de mededeling van overlijden, maar het is vaak een holle frase geworden, een verplicht loopje. Afgenomen vraag, zeggen we dan. Zoals je in sommige winkels nog wel cassettebandjes kunt kopen, maar in een tijd van Spotify gebruikt niemand ze meer.
Een ander punt zal de ver voortgeschreden secularisering van ons denken zijn. De betrekkelijke onbevangenheid waarmee vorige generaties over God en hemel nadachten zijn wij kwijt. De taal en de denkwereld van vorige generaties zijn ons vreemd geworden. De zekerheid waarmee men van alles wist over wat er na het leven wacht is ons ontvallen. Niet eens zozeer omdat we het intellectueel allemaal niet meer mee kunnen maken, maar omdat het alomtegenwoordige denkklimaat vandaag zo volstrekt niet-gelovig is. We lezen de boeken die ons vertellen dat met het sterven alles afgelopen is, we beseffen dat de Bijbel niet een compleet uitgewerkt beeld geeft van het leven voorbij de dood en dat alles werkt als de fameuze gestage druppel die de steen slijt. Wie de moeite neemt eerlijk bij zichzelf na te gaan wat zij of hij verwacht voorbij het sterven, zal vermoedelijk vaststellen dat dat een stuk minder concreet is dan het bij vorige generaties was.
Dicht tegen dat vorige punt aan, ligt dan natuurlijk de gedachte aan onze naasten die de deur van de kerk achter zich dichtgedrukt hebben. Voor hen is het hele christelijk geloof geen serieus te nemen optie meer en zij hebben de kerk losgelaten en houden zich niet langer bezig met de vragen die daar aan de orde gesteld worden – of in ieder geval: dat zeggen ze. Hoe is het met hen wanneer zij sterven? Ook daar aarzelden vroegere generaties nauwelijks. In een wereld waarin iedereen wel zo’n beetje kerkelijk betrokken was, kostte zo’n antwoord ook niet zoveel. Vandaag is dat radicaal anders. Het gaat om onze kinderen, vrienden, ouders, broers en zussen. Om onze man of vrouw.
Tja, weinig ruimte dus meer voor een stervenskunst. We kunnen er hier en daar nog wel een gedachte aan wijden, zoals in dit nummer van Kontekstueel, maar daarmee lijken we op zo’n winkel voor langspeelplaten die achter de kassa nog een paar cassettebandjes heeft liggen. Van vroeger, leuk, met een zekere nostalgische waarde, maar je gaat er geen droge boterham meer mee verdienen. Toch zint dat me niet. Natuurlijk is onze verhouding tot de dood anders dan in vroeger tijden, maar we hebben die diepzinnige boekjes waar ik het over heb toch niet alleen te danken aan het feit dat de vraag in de lucht hing, aan de verstedelijking aan het einde van de middeleeuwen? Er was toch ook een inhoudelijke reden, een zelfstandig theologisch argument om deze boekjes te schrijven? Vanaf Hebreeën 2 vers 14 staat dat Jezus mens is geworden om door zijn dood definitief af te rekenen met de ‘heerser over de dood, de duivel en zo allen te bevrijden die slaaf waren van hun levenslange angst voor de dood.’ Alle ontwikkelingen ten spijt – ik geloof gewoon niet dat die angst tegenwoordig verdwenen is. En evenmin geloof ik dat de vragen die in een ars moriendi aan de orde werden gesteld van vroeger zijn. Mogelijk klinken ze iets anders, formuleren we ze minder in christelijke termen, maar de dood blijft een vraagteken bij het leven, of dat nu in de zestiende eeuw geleefd wordt of in de eenentwintigste.

Vijf aanvechtingen
Tijd om naar de inhoud van de stervenskunst te gaan. Wat stelden schrijvers aan de orde als ze een handleiding voor (begeleiding bij) het sterven schreven? Bij alle verschil is er een aantal zaken dat steeds terugkomt, ook in de voorreformatorische boekjes. Allereerst allerlei praktische zaken. Luther bijvoorbeeld wekt de lezers van zijn preek over de voorbereiding op het sterven (1519) op om de zaken tijdig en goed te regelen, zodat voor de nabestaanden duidelijk is hoe je de dingen bedacht hebt. Maar andere zaken zijn natuurlijk belangrijker. Men onderscheidde in ieder geval een vijftal aanvechtingen. Ik noem ze, licht ze kort toe en actualiseer in een paar gevallen voor onze tijd. Voor de duidelijkheid: men bedoelde niet dat iedereen met elk van deze vijf te maken kreeg. Al is dat natuurlijk wel mogelijk.
Allereerst gaat het over de aanvechting van geloof. De stervende raakt in de nabijheid van de dood het zicht kwijt op de zekerheid die haar of hem altijd tot houvast is geweest. Nu het sterven niet ver is, komt het erop aan dat het houvast dat iemand gezocht heeft ook staande blijft. Dat je met een zekerheid kunt leven, betekent niet dat je er ook mee kunt sterven. En zo is de dood de proef op de som voor alle zekerheden – of dat nu christelijke of ongelovige zekerheden zijn.
Vervolgens is er wanhoop: de pastors die een ars moriendi schreven, wisten dat in het aangezicht van mijn einde mijn leven aan mij voorbijtrekt en dat zodoende ook mijn schuld voor de aandacht komt. Zolang de dood ver is, kan ik eroverheen leven, of mezelf in slaap sussen met het idee dat ik nog tijd heb om dingen recht te zetten. Maar als de eindigheid van mijn leven ineens zo reëel wordt, besef ik wat niet is afgehecht, welke rekeningen nog openstaan: een woord dat ik gedachteloos sprak, een daad waarmee ik mezelf schuldig maakte. Het is er – en het zal dus voor altijd blijven. Hoe moet ik sterven als er nog veel is dat uitgesproken had moeten worden? Waar moet ik heen met mijn dwaasheden die nu onherroepelijk zullen worden? Wat voor herinnering laat ik na bij hen die door mijn schuld verdriet hebben?
Dan is er het onbegrip of ook wel ongeduld dat bij de stervende leeft. In de oude boekjes gaat het dan om vragen over de weg die God met een mens gaat. Waarom treft mij dit? Wat is de zin van de weg die ik ga? Wordt mij geen onrecht gedaan? Ik ben nog jong, ik heb goed geleefd, ik ben geen schurk – is het eerlijk wat mij overkomt?
Ook hoogmoed komt voorbij. Dat ligt dicht tegen het vorige aan, maar het heeft net een andere spits. Het is de gedachte dat ik het natuurlijk goed gedaan heb, dat er geen enkele reden is om mij vragen te stellen, dat ik in vergelijking met anderen er niet slecht op sta.
Tenslotte is er de zorg om wat losgelaten moet worden. We hebben bezit, maar belangrijker nog: we staan in relaties. Hoe laat je dat nou los? Hoe laat je dat kind los dat zo op jouw zorg is aangewezen? Ik ben met zoveel banden verbonden aan dit leven – het doet pijn als ze losgescheurd worden. Kunnen ze wel verder zonder mij?

Bewust formuleerde ik bij de omschrijvingen hierboven steeds in algemene termen, om daarmee duidelijk te maken dat de vragen van de ars moriendi niet slechts spelen voor wie leeft met het geloof dat de Here God de balans van ons leven opmaakt. Ook in dit opzicht blijkt de dood de grote gelijkmaker. Ongeacht hoe je in het leven staat – de dood zet een groot vraagteken bij al onze zekerheden, van welke aard ze ook zijn. De kracht van de boekjes moeten we dan ook niet zoeken in de vragen die ze thematiseerden, maar vooral in het antwoord dat ze gaven. De stervende kreeg de weg gewezen naar de Levende God die zich ontfermt. Het Evangelie van de rechtvaardiging uit genade vond hier zijn uiterste toespitsing. In de dagboeken van Miskotte las ik (Deel 5c, 779) het volgende antwoord van iemand aan wie de vraag gesteld was of hij bereid was God te ontmoeten: ‘Och, of ik bereid ben, dat is de vraag niet, maar of God bereid is mij te ontvangen, en dat geloof ik.’ Daar ging het uiteindelijk om, dat is rechtvaardiging niet als een leerstuk uit de dogmatiek, maar als een zaak midden in het leven en als uitzicht bij het sterven.

Vandaag
De vraag naar een echte goede dood is vandaag goeddeels naar de achtergrond verdwenen vanwege alle spreken over euthanasie en voltooid leven en de concentratie op het medische aspect van ons sterven die dat meebrengt. We hebben het niet zoveel meer over de goede dood zoals de christelijke traditie erover sprak. Liever en makkelijker spreken we over christelijk leven – alsof daar zinnig over gesproken kan worden als de vraag naar het sterven is verstomd...
Dat brengt me terug bij het begin van dit artikel, waar ik de vraag stelde of het genre van de ars moriendi misschien nieuw leven ingeblazen zou kunnen worden, zoals onlangs gedaan is met de Gewone catechismus. Misschien kan het – maar dan kan het niet bij zo’n boekje alleen blijven. De boekjes uit de tijd van de reformatie waren uiteindelijk weinig anders dan een toespitsing en concentratie van wat in alle aspecten van de christelijke verkondiging klonk: liederen, liturgische formulieren en preken sneden steeds opnieuw het sterven aan. De boekjes lagen dus ingebed in een bredere context van een stevige theologie die de radicaliteit van het Evangelie nieuw had leren verstaan en die om die reden om geen enkele vraag meer heen hoefde te lopen – zelfs niet de vraag van onze dood. Als we vandaag aarzelen of we met dezelfde vrijmoedigheid en dezelfde kracht over ons sterven durven spreken, doen we onszelf en de wereld om ons heen tekort als we dat verklaren door de afgenomen vraag. We worden hier geconfronteerd met de veel belangrijkere vraag naar ons verstaan en vertolken van het Evangelie. We zijn er niet wanneer we de vrome woorden en loopjes van vroeger in de magnetron zetten en als opgewarmde prak opdienen. We zullen terug moeten naar de frisse wind die ons vanuit de Schrift tegemoet waait en zelf met onze angst voor onze dood, schuld en eindigheid en ons wegduiken voor de vragen waar ons sterven ons bij bepaalt voor de dag moeten komen – om dan te horen wat ons bevrijdend gezegd wordt over genade, rechtvaardiging, vrijheid en opstanding. En dat vertolken in een wereld die wel spreekt over euthanasie, maar ten diepste geen benul heeft van wat het eigenlijk is. Als we het in de kerk maar amper meer weten, van wie hadden ze het dan moeten horen?

Dr. C.C. den Hertog is predikant van de samenwerkingsgemeente van de GKv en de CGK te Nijmegen, docent systematische theologie/ dogmatiek aan de TUA
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

  • Raadplegingen: 1194