Skip to main content

nr6 • 2020 • Over broederschap en broederliefde

34e jaargang nr. 6 (juli2020)
thema: Zomernummer

Gerrit van Meijeren
Over broederschap en broederliefde (v/m)

Er zijn woorden waar je een tijd niet van hebt gehoord en die dan ineens opduiken. Broederschap (v/m) is zo’n woord. Ds. Wim Reedijk schreef er een boekje over, Ruben van Zwieten de stichter van de Nieuwe Poort neemt het nogal eens in de mond en schrijver Bas Heijne is bezorgd dat de broederschap verloren gaat. Hieronder wil ik de gedachten van Heijne in gesprek brengen met die van de hervormde, praktisch theoloog F.O. van Gennep (1926-90), die ook over broederschap schreef.
Broederschap maakt samen met vrijheid en gelijkheid deel uit van het adagium van de Franse Revolutie en behoort daarmee tot het geloofsgoed van de Verlichting. Maar wat wordt er eigenlijk mee bedoeld?
In zijn Jan Terlouwlezing Broederschap. Op zoek naar een verloren ideaal (2018) schrijft Heijne dat voor hem broederschap een vreemde eend in de bijt is. Vrijheid en gelijkheid gaan over de relatie individu – samenleving, maar broederschap raakt aan de onderlinge menselijke verhouding. Het is een ‘verwantschap die verder gaat dan tolerantie of verdraagzaamheid’ en ze komt van binnenuit, ‘je moet het voelen’. Maar hoe meet je broederschap? ‘Wanneer voelen mensen zich verbroederd en verzusterd? Welke maatstaf leg je daarvoor aan?’

Heijne stelt vast dat juist de nabijheid van broeders verstrekkende gevolgen kan hebben: Kaïn slaat Abel dood. Het is voor Heijne een bewijs van de ambivalentie van broederschap; het is een ‘beladen, gevaarlijk’ woord. Temeer als je bedenkt dat Kaïn en Abel bloedbroeders zijn. Wat betekent broederschap dan nog voor degene die geen familie van je is, waar je niet mee verwant bent?

Buiten je bubbel
In zijn lezing – die grotendeels terugkeert in het recente essay Mens/Onmens – verbindt Heijne het thema broederschap met de discussie over onze nationale identiteit. Vandaag de dag beleven wij onze persoonlijke identiteit vooral binnen een groep, in een bubbel, waarin we onszelf alleen maar bevestigen. Dat zorgt ervoor, zegt Heijne, dat wij de ander ook steeds meer gaan zien als onderdeel van een andere groep. In het zwartepietdebat werd dat pijnlijk duidelijk. Lukt het dan nog wel om gestalte te geven aan zoiets als broederschap over de grenzen van je eigen groep heen of is dat bij voorbaat kansloos?

Heijne legt zich daar niet bij neer. Voor hem is broederschap niet alleen een gevoel maar ook een opdracht die we in praktijk moeten brengen. Het vraagt om het afleggen van de angst voor zelfverlies, ‘de angst voor de liefde’ (Frans Kellendonk). Heijne citeert instemmend de kritische vraag van Jezus uit de bergrede of het een verdienste is lief te hebben wie jou liefheeft? Niettemin blijft broederschap een permanente worsteling. ‘Broederschap van de beperkte soort, de groepssoort, is gemakkelijk, broederschap buiten de eigen groep is vaak hondsmoeilijk, omdat het echt iets van ons vergt en succes niet verzekerd is.’ Daarom eindigt Heijnes ‘preek’ met de oproep ‘Laten we de moed opbrengen om het onszelf eens flink moeilijk te maken.’

Van Gennep
Ik werd geraakt door Heijnes betoog en het deed me in een aantal opzichten denken aan de gedachten van Van Gennep, die in 1989 in zijn grote boek De terugkeer van de verloren Vader aandringt op de praktijk van broederschap. Van Gennep verkent tegen de achtergrond van de maatschappelijke polarisatie van zijn dagen de waarborgen voor het menselijk samenleven. Hoe doe je dat nu de kerk in de marge terechtkomt, klassieke ideologieën verdampen en fundamentalisme en postmodernisme om zich heen grijpen?

Van Gennep zoekt aan het slot van zijn boek aansluiting bij de drieslag van de Verlichting vrijheid, gelijkheid en broederschap. Waarom doet hij dat? Ik denk om twee redenen. Met het uiteenvallen van de ideologieën ontbreekt er een gemeenschappelijk vergezicht voor het samenleven. Van Gennep grijpt dan terug op de idealen van de Franse Revolutie die iets van een uitzicht en gemeenschappelijk fundament van de samenleving vertolken. Daarnaast wil hij een communicatieve brug slaan met allen die deze idealen koesteren, om hen vervolgens iets te laten ontdekken van de betekenis van het Bijbelse woord verbond.

Net als Heijne grijpt Van Gennep terug op Genesis 4, zij het dat er in zijn optiek een nauwe samenhang bestaat tussen de moord op de Vader in hoofdstuk 3 en die op de broeder. Heijne geeft in zijn lezing aan dat we er met redelijkheid alleen niet komen. Uitgerekend de Verlichting heeft ons scherp laten zien dat wij zo verlicht niet zijn. Van Gennep deelt die conclusie maar hij neemt zijn vertrekpunt in de roeping van Godswege die ons losmaakt van allerlei natuurlijke bindingen – zoals bij Abraham gebeurt – en in Christus die vergevend en verzoenend optreedt en mensen bevrijdt uit een fataal isolement.

Verbond
Broederschap op grond van gevoel of sympathie kent een wankele basis. ‘Sympathie drijft mensen naar “soort zoekt soort”’ en ze onderschat de diepgewortelde tegenstellingen tussen mensen, analyseert Van Gennep. Dat maakt het grote verschil uit tussen vriendschap, waarin de mens autonoom is, en het Bijbelse spreken over de naaste, de broeder of zuster die er van meet af aan is. Met de woorden van Spreuken 17: ‘een vriend heeft te allen tijde lief, maar een broeder wordt voor de nood geboren.’

Het is, zegt Van Gennep, in het verbond dat broederschap gestalte krijgt. Daarin gaat het om ongelijke partners die zich verplichten elkaar bij te staan: arm en rijk, man en vrouw, hoog- en laag opgeleid, enzovoorts. In een interview in de Volkskrant eerder dit jaar stelt Ruben van Zwieten dat je volgens de Bijbel niet tot je bestemming komt als sterke broeder als je niet ook de hoeder van je zwakke broeder bent. Daarom is de elite geroepen zich in te zetten voor wie niet mee kunnen komen in onze samenleving. Het is een urgent inzicht maar het is niet het hele verhaal: niet alleen de ‘sterke’ moet zijn verplichtingen jegens de ‘zwakke’ nakomen; de ‘zwakke’ is meer dan een lijdend voorwerp of een adres voor hulpverlening. Juist wederkerigheid is een belangrijk kenmerk van de broederschap.

Coronacrisis en racisme
Wat betekent dit allemaal voor broederschap anno nu? Ik schrijf dit nu de coronacrisis in medische zin over zijn hoogtepunt heen lijkt en de focus ligt op racisme en identiteitspolitiek. George Floyd en Rayshard Brooks zijn in Amerika door politiegeweld om het leven gekomen, er zijn wereldwijd demonstraties tegen racisme en standbeelden van omstreden figuren worden beklad. Even leek het erop dat de aansporing tot ‘broederschap’ door de coronacrisis overbodig is geworden door alle ‘lieve’ initiatieven die werden ontplooid. Maar na de verruiming van de intelligente lockdown zijn er ook tekenen dat de solidariteit onder druk komt te staan. Ik denk aan het financiële getouwtrek tussen de economisch sterkere en zwakkere EU-partners, waarin ook Nederland een rol speelt. Ik denk aan de verhouding tussen cure en care, nu inmiddels duidelijk is geworden dat de aandacht voor de bewoners van zorginstellingen achterbleef bij die voor patiënten op de ic’s. En wat moet er gebeuren als er een tweede golf van besmettingen komt? Wie heeft er dan voorrang bij een behandeling?

De confrontatie met racisme en uitsluiting legt opnieuw bloot hoezeer we ons organiseren ‘op wie we lijken’ en hoe belangrijk identiteitspolitiek is geworden. ‘De huidige identiteitspolitiek is een strijd om gelijkheid op basis van verschillen’ schreef Hans Boutellier. In zijn analyse is broederschap nooit van de grond gekomen doordat de rechtse politiek voor het individu en de markt koos en links voor de staat en de solidariteit. Maar wat betekent dat voor de kleinere verbanden daar tussenin? Zijn er momenten waarop we onze bubbles achter ons laten en de vreemde ander echt ontmoeten?

Mesostructuren
Van Gennep onderstreepte eind jaren tachtig het belang van wat hij de ‘mesostructuren’ noemde, een overzichtelijke groep mensen (enkele tientallen tot een paar honderd) die geborgenheid en openheid biedt, zoals de gemeente van Christus. Hij zag ook een mesostructureel netwerk voor zich waarin men buiten de eigen groep contacten onderhoudt om bijvoorbeeld ethische vragen te bespreken. Dat pleidooi klinkt in bepaald opzicht idealistisch, er zit wel een reëel besef en verlangen achter om met anderen het gesprek aan te gaan en je niet op te sluiten in een conventikel waarin je overblijft met je eigen gelijk.
Heijne definieert broederschap aan de hand van de Franse Revolutie. Maar wat gebeurt er – en dat is vandaag de dag een spannende vraag – als de waarden van de Verlichting veel minder gemeenschappelijk blijken te zijn dan gedacht? Voor Van Gennep is met broederschap niet alles gezegd. Hij grijpt daarachter terug op de Bijbelse grondwoorden. Ik denk aan: verbond en naaste en wat te denken van broeder- en zusterliefde?
Dat laatste woord wordt gebruikt in de eerste brief van Johannes. Daar is liefde tot de broeders en zusters kenmerk van de liefde tot God. Wie God liefheeft moet ook zijn broeder en zuster liefhebben. Nu zou het er op kunnen lijken dat de schrijver van 1 Johannes de naastenliefde zou willen beperken tot de broeders en zusters, en dat zijn in deze brief de leden van de gemeente van Christus. Maar dat is niet alles. Johannes wil zeggen dat de naastenliefde niet uit de verf komt als die niet thuis en in de gemeente begint.

Kerk
Daarmee ligt de vraag naar broederschap of liefde ook in de kerk op tafel. In hoeverre is de gemeente van Christus niet op de wereld gaan lijken door de concentratie op mijn individuele welbevinden? Ik heb het altijd kostbaar gevonden dat er in de Bijbel gesproken wordt over de kerk als het Lichaam met de vele leden die in al hun verscheidenheid aan elkaar gegeven zijn en zich richten op hun Hoofd. En in het boek Openbaring wordt de lofzang gezongen door een menigte die is samengesteld uit alle volken en landen en elke stam en taal. Het valt nog niet mee om die verscheidenheid te zien in de praktijk van het kerk-zijn. Evenmin gooit de onderlinge ontmoeting tussen predikanten en kerkenraden hoge ogen; zelfs als ze geestelijk hetzelfde ‘gelegerd’ zijn. En hoe zit het met de solidariteit tussen ‘sterke’ en ‘zwakke’ gemeenten?

Johannes onderbouwt zijn oproep tot broeder- en zusterliefde met de woorden ‘God is liefde’. Dat klinkt als een onschuldige, kerstboomachtige constatering maar dat is het niet. Het is veel meer een radicalisering. Dat God lief heeft gaat Johannes niet ver genoeg. God is liefde. Heel zijn wezen en activiteit is liefde. En hierin is Gods liefde ons geopenbaard: God heeft zijn enige Zoon in de wereld gezonden. Alles wat Hij had heeft God in deze corrupte en verziekte wereld gezonden, zijn Zoon, opdat wij zouden leven door Hem.
In het Reformatorisch Dagblad zegt Samuel Lee: ‘Als God ervoor koos om mens te worden, hoeveel te meer zouden wij die keuze moeten maken? Laten we allereerst mensen zijn en Jezus’ liefde delen door onze menselijkheid.’

G. van Meijeren is predikant van de Classis Zuid-Holland Zuid en werkt aan een proefschrift over F.O. van Gennep.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

  • Raadplegingen: 1186