nr6 • 2020 • De zoektocht naar een zinvol leven
34e jaargang nr. 6 (juli2020)
thema: Zomernummer
Wim Dekker
De zoektocht naar een zinvol leven
Bekering of bestaansverheldering
In zijn boek De slag om het hart (2017) spreekt Herman Paul over secularisatie niet als een sociologisch of godsdiensthistorisch proces, maar als een pervertering van ons menselijke verlangen. Met Augustinus stelt Paul dat niet het denken of de wil bepalend zijn voor het mens-zijn, maar het hart en de ziel waarin het verlangen zetelt. De mens is ten diepste een verlangend wezen, hetgeen Augustinus samenvatte in zijn beroemde zin: ‘gij hebt ons gemaakt naar u en rusteloos blijft ons hart totdat het zijn rust vindt in u’.
Een materialistisch wereldbeeld gecombineerd met een ongekende welvaartstijd hebben ervoor gezorgd, dat steeds meer mensen in de westerse wereld van hun oer-bestemming vervreemdden. Hun verlangen ging zich uitsluitend richten op de dingen van deze wereld, die uiteindelijk geen bevrediging geven. Dat is volgens Paul wat we secularisatie zijn gaan noemen. Het is de secularisatie van het verlangen.
Troostvol boek
Aan deze these van Paul en aan dit mensbeeld van Augustinus moest ik voortdurend denken bij het lezen van het onlangs in Nederlands verschenen boek van David Brooks: De tweede berg. De zoektocht naar een zinvol leven (2020). In het vorige nummer van Kontekstueel noemde Leneke Marchand dit een troostvol boek, omdat hierin de weg beschreven wordt van nihilistische wanhoop naar een leven dat zin en samenhang heeft. Als zodanig verdient dit boek inderdaad aandacht. In Trouw werd het boek besproken alsof het om een theologisch werk zou gaan. Maar naar mijn idee had het net zo goed – of beter – als filosofisch boek aangemerkt kunnen worden. Weliswaar beschrijft Brooks in dit boek ook zijn eigen weg naar een zinvol leven en die weg heeft hem uiteindelijk bij de grote betekenis van de bijbel gebracht. Maar daarmee is dit toch nog geen theologisch boek. Want Brooks trekt de ontdekking van wat een zinvol leven is veel breder. En daar precies zitten ook mijn vragen. Niet alleen aan Brooks, maar ook aan mijzelf en aan allen die het christelijk geloof belijden in onze seculiere of post-seculiere wereld. Op deze vragen ga ik in de tweede helft van deze bijdrage verder in. Eerst nu iets meer over het boek van Brooks en over het feit, dat dit boek wellicht een kentering markeert, die zich in onze cultuur aan het voltrekken is.
Seculier en post-seculier
Seculier en post-seculier zijn volgens mij beide doeltreffende aanduidingen van onze cultuur. Het seculiere denken en het materialistische wereldbeeld zijn nog volop aanwezig, maar ze vormen zeker niet meer het enige paradigma in onze cultuur. Er zijn talloze nieuwe religieuze bewegingen, er is bij heel veel mensen de overtuiging, dat er meer is dan het tastbare en zichtbare en er is ook een toenemend verlangen om het hyperindividualistische karakter van onze samenleving te doorbreken. Jan Terlouw met zijn intussen iconisch geworden touwtje uit de brievenbus kreeg veel navolgers, ook in zijn eigen D66 kring en tijdens de coronacrisis kwam een hausse aan saamhorigheid en zelfs offerbereidheid naar boven in onze samenleving die het hyperindividualisme ver overstegen. In talrijke beschouwingen werd dit opgemerkt en als verrassend en goed beoordeeld. We waren toch nog veel menslievender en meer op elkaar betrokken dan we gedacht hadden. En zo moet het ook. Dat was toch wel het breed gedeelde gevoel.
Twee bergen
Het boek van Brooks is één grote onderstreping van deze zin: ‘En zo moet het ook’. Brooks gebruikt het beeld van twee bergen om twee geheel verschillende wijzen van leven aan te duiden. Op de eerste berg heerst het ego, op de tweede berg heersen de relatie en de dienstbaarheid. ‘De centrale reis van het moderne leven is de verplaatsing van het zelf naar dienstbaarheid. We beginnen met luisteren naar de standaardinstellingen van het ego en leren geleidelijk luisteren naar de hogere roep van hart en ziel’ (p. 360). In het begin van zijn boek vertelt hij het levensverhaal van veel mensen: er gebeurt iets onverwachts met hun carrière, hun gezin of hun reputatie. Voor nog weer anderen gebeurt er iets dat hen volledig uit het lood slaat: de dood van een kind, een ernstige ziekte. ‘Genadeloos wordt duidelijk dat we niet zijn wie we dachten dat we waren. Mensen in het dal zijn als het ware open gebroken. Er komt een laag tevoorschijn waarvan ze niet wisten dat ze die in zich hadden en waaraan ze nooit eerder aandacht hebben besteed. Een laag waar de diepste wonden en de sterkste verlangens zich ophouden’ (p. 10-11). En dan kunnen er twee dingen gebeuren. Sommige mensen worden bang en boos. Veel illusies armer wordt hun leven voortaan gestempeld door frustratie en wantrouwen. Maar het dal kan ook een nieuw begin betekenen. ‘Sommige mensen komen er als herboren uit. De periode van ellende heeft de oppervlakkigheid van het alledaagse leven onderbroken en ze hebben een andere kant van zichzelf ontdekt’. Vervolgens, zegt Brooks, lopen deze mensen tegen twee dingen op. Eerst komen ze in opstand tegen hun eigen ego-ideaal, dat hun leven op de eerste berg stempelde. In de tweede plaats komen ze in opstand tegen de mainstream cultuur. De wereld moedigt aan te consumeren, onafhankelijk te zijn, individuele vrijheid en persoonlijk geluk na te streven. Maar deze idealen zijn verbleekt voor mensen die in het dal terecht kwamen. Ze gaan nu een tweede berg op, waar het gaat om betekenisvolle relaties, waar je niet bang bent afhankelijk te worden van anderen, waar intimiteit en betrokkenheid het ideaal van individuele vrijheid hebben overvleugeld.
Cultuurkritiek
Wanneer ik Brooks goed begrepen heb, dan wil hij vooral ook een bijdrage leveren aan een andere samenleving. De revolutie van de jaren zestig van de vorige eeuw was nodig om knellende instituties van de voorafgaande collectieve cultuur te doorbreken. Maar die revolutie verslindt nu al enige tijd haar eigen kinderen. Het was de revolutie van de eerste berg. Die berg is op zich niet verkeerd. Ieder kind moet voor zichzelf leren opkomen, een egoïstische puberteit heeft een eigen betekenis in de ontwikkelingsgang van een mens, maar op een gegeven moment moet er een omslag komen. Zo is het nu ook met onze cultuur. Dankbaar voor wat de revolutie van de jaren zestig aan goeds heeft gebracht, wordt het nu de hoogste tijd van deze berg af te komen, de cultuur van hyperindividualisme achter ons te laten en een cultuur op te bouwen die vaart op duurzame relaties, gemeenschapszin en intense verbintenissen- zaken die ons leven een diepere betekenis geven en waar we diep van binnen naar verlangen, maar die we ondermijnen met onze hyperindividuele manier van leven’ ( p. 16). Wie dit betoog van Brooks tot zich door laat dringen kan niet anders dan overtuigd zijn van de urgentie. Wie christen is krijgt bovendien het gevoel, dat hier iemand aan het woord is die diepe Bijbelse gedachten in zo’n taalveld onder woorden weet te brengen, dat het pleidooi iets van universele geldigheid en eigentijdse culturele relevantie krijgt. De gedachte kan dan ook boven komen, dat wanneer het christelijk geloof op deze wijze wordt verwoord in een cultuur die meent dat dit geloof als verouderd terzijde gesteld kan worden, de missionaire werfkracht groot kan zijn. Toch heb ik juist op dit punt wel een vraag. En ik heb ook nog een vraag op het psychologische vlak. Over die vraag nu eerst iets.
Etty Hillesum
Een van de meest indrukwekkende voorbeelden die Brooks geeft van de reis van de eerste naar de tweede berg op individueel niveau is dat van Etty Hillesum. In haar dagboek Het verstoorde leven (1981) geeft zij ons volgens Brooks een beeld van hoe de verschuiving van egocentrische onvolwassenheid naar onbaatzuchtige volwassenheid er van binnenuit uitziet. Wie het dagboek kent zal het in veel opzichten eens zijn met wat Brooks opmerkt. Er vindt bij haar een omslag plaats van een narcistische obsessie met zichzelf naar een gerichtheid op haar volk, dat in grote nood is vanwege de dreigende uitroeiing door de Nazi’s. Maar die gerichtheid kan nog wel twee kanten op. Ze kan de kant kiezen van verzet en van redden wat er te redden valt. Ze kon haar familie laten onderduiken. Van de 25.000 Nederlandse Joden die dat deden, wisten ruwweg 18.000 de oorlog te overleven. Maar Hillesum kiest een andere weg. Ze staat mensen bij in kamp Westerbork, die ten dode opgeschreven zijn. In verband hiermee schrijft Brooks deze cruciale zin: ‘Ze zag de dood onder ogen en nam aan dat haar eigen vernietiging naderde; en merkte dat ze door haar ontwijkende houding jegens de dood te laten varen, door de dood in haar leven te laten, ze haar leven kon vergroten en verrijken’ (p. 120). Het kan er natuurlijk niet om gaan vanuit onze gemakkelijke stoel vandaag hier achteraf vraagtekens bij te plaatsen. Het is een zeer persoonlijke beslissing geweest niet te kiezen voor verzet, maar voor solidariteit met die ten dode opgeschreven waren. Het gaat echter om de argumentatie, die door Brooks wordt opgevoerd als teken van de cruciale verandering, die met het leven op de tweede berg te maken heeft. Wie hier heel kritisch naar kijkt, zou kunnen zeggen, dat ze nog steeds bezig is haar leven ‘te vergroten en te verrijken’, alleen nu op een andere manier dan voorheen. Kan zelfverloochening ook een nieuwe manier van zelfverwerkelijking zijn? Dat is voer voor psychologen, maar het roept ook de theologische vraag op in hoeverre het leven op de tweede berg een kwestie is van bekering, een radicale omkeer, of een kwestie van op een andere manier doorgroeien.
Bekering of bestaansverheldering
Die vraag heeft me bij het lezen van dit boek eigenlijk steeds bezig gehouden, maar werd nog geïntensiveerd toen ik aan het einde van het boek de weg van omkeer las zoals Brooks die van zichzelf beschrijft. Na een joodse opvoeding met veel christelijke invloeden, die Brooks vooral als een cultureel bad ervoer, brak er een periode aan in zijn leven waarin hij van de eerste berg afrolde. In die periode maakte hij een diepgaande spirituele verandering door. Op een gegeven moment beschouwt hij zichzelf als gelovig. Daarover schrijft hij het volgende: ’Ik werd me bewust van een bovennatuurlijke entiteit, namelijk God, van wie de stoffelijke wereld doortrokken is. Joden spreken van tzimtzum, of samentrekking, als beschrijving van de manier waarop spirituele essenties de stoffelijke wereld doortrekken. Christenen spreken van incarnatie, wanneer het goddelijke op aarde een menselijke vorm aanneemt… Gelovig zijn is, zoals ik het begrijp, de realiteit bezien door een sacrale bril, voelen dat stoffelijke, ophanden zijnde dingen een spirituele werkelijkheid bevatten’ (p. 285). De laatste zin om zijn spirituele reis te beschrijven luidt: ‘Als je jezelf hebt gelieerd aan een dieper, ondoorgrondelijk bewustzijn, dan is er niets wat jou verder nog kan choqueren, maar zal alles om je heen ontzag en verwondering bij je oproepen’ (p. 304). Bij het lezen van die zin noteerde ik de ondertitel van deze bijdrage: ‘Bekering of bestaansverheldering’.
God en het diepste zelf
Die ondertitel kwam bij mij natuurlijk ook niet zomaar uit de lucht vallen. De vraag was al vaak bij me opgekomen bij het lezen van hedendaagse theologen zoals Tomáš Halík en Anselm Grün, die zich op hun beurt vaak weer beroepen op mystici zoals meester Eckhardt en Thomas Merton of op een theoloog als Paul Tillich. Bij alle verschillen is het aantrekkelijke van deze theologen, dat zij geloof in God niet als iets vreemds afschilderen, dat eigenlijk niet bij de mens zou passen. Hier lijkt een antwoord gegeven te worden op de harde secularisatie, die suggereert dat God een volstrekte overbodigheid is en dat mensen veel gelukkiger kunnen worden als ze het primitieve geloof in een god achter zich laten. Al deze denkers hebben gemeen, dat ze God als de grote vooronderstelling van de ware humaniteit zien. Een mens kan God lange tijd over het hoofd zien. God is iemand, die zich zeker dan niet opdringt. Maar wanneer een mens tot zijn diepste zelf komt, dan komt hij ook in aanraking met het mysterie van de goddelijke werkelijkheid. Intussen is de grens tussen bekering en bestaansverheldering dan wel flinterdun geworden. Eveneens is de grens tussen het christelijk geloof enerzijds en de andere religies en nieuwe hedendaagse religieuze stromingen anderzijds flinterdun geworden. Daarin werd ik opnieuw bevestigd toen ik allerlei bijdragen las in de schitterende bundel interviews van Fokke Obbema over de zin van het leven.[1] In deze bundel komen we de harde secularisatie tegen met haar nihilistische uitwassen. Daarnaast komen we ook de worsteling tegen om ondanks dat er geen god is toch de humaniteit overeind te houden. Af en toe raken dan god en het goede als dragende grond van de wereld elkaar. Dan komen we al in de buurt van Brooks. Af en toe treffen we ook de identificatie van het goddelijke met de menselijke ziel aan, zoals in het interview met oud-minister Witteveen, belangrijk vertegenwoordiger van de soefibeweging in Nederland. Op de vraag of hij toekomst ziet voor religies antwoordt hij: ‘Ik denk dat godsdiensten zich meer op de mystiek moeten richten. Mensen hebben geen behoefte aan dogma’s. Wat hen wel raakt, is beleving. Daar ligt de eenheid van religieuze idealen, in de beleving van het goddelijke’ (p. 254).
Mens in het middelpunt
Ik kom terug op waar ik mee begon: het boek van Herman Paul en het mensbeeld van Augustinus. Dat mensbeeld van Augustinus staat steeds meer in de belangstelling, zeker niet alleen bij christenen. Er is een nieuwe zoektocht naar de ziel op gang gekomen, hoe die ziel dan ook verder precies gedefinieerd wordt. Materialisme en individualisme zullen niet zomaar verdwenen zijn, maar er is duidelijk een kentering gaande. Alleen is het nog maar zeer de vraag of die kentering het gemakkelijker zal maken om het christelijk geloof te communiceren. We blijven ook na de kentering te maken hebben met een cultuur, die de mens in het middelpunt stelt. Bekering in Bijbelse zin betekent niet alleen dat ik de focus op het materiële los moet laten, maar ook dat ik heel de regie over mijn leven los moet laten. Ik weet dan zelfs niet of ik door zal groeien naar iets diepers en iets mooiers. Ik moet alleen maar horen en gehoorzamen.
Dr. W. Dekker is emeritus predikant (PKN) te Oosterworlde (Gld.) en redacteur van Kontekstueel.
Mailadres:
[1] Fokke Obbema, De zin van het leven. Gesprekken over de essentie van ons bestaan, Amsterdam/Antwerpen, 2019.
- Raadplegingen: 1286