nr3 • 2020 • Toenadering
34e jaargang nr. 3 (jan. 2020)
thema: Gender en transgenders
Gerrit van Meijeren
Kroniek
Toenadering
De datum 11 september behoeft niet langer alleen met onheil geassocieerd te worden. In 2019 werd op die dag in Frankfurt geschiedenis geschreven. ‘Dit is een historische dag voor de kerk’, zo stelt de gelauwerde kerkhistoricus Volker Leppin bij verschijning van het rapport ‘Gemeinsam am Tisch des Herrn – Ökumenische Perspektiven bei der Feier von Abendmahl und Eucharistie’.
Leppin maakt deel uit van de Ökumenischer Arbeitskreis evangelischer en katholischer Theologen, een oecumenisch werkgezelschap van vooraanstaande theologen en wetenschappers dat zich al vanaf 1946 bezighoudt met het zoeken naar toenadering tussen protestanten en rooms-katholieken. Saillant detail: ook een Nederlander is lid van dit beraad, ‘onze’ prof. Gerard den Hertog. Het werkgezelschap is onafhankelijk maar wordt bekostigd door de grote Duitse kerken, zo leert Wikipedia. De jaren door zijn er verschillende rapporten verschenen over belangrijke thema’s waarvan dat over de rechtvaardiging sterk heeft doorgewerkt in de oecumenische verhoudingen. Volgend jaar verschijnt het rapport over het avondmaal in boekvorm (Herder Verlag) maar de tekst is als download al gemakkelijk te vinden.
Exegese als brug
Of er daadwerkelijk sprake is van een historische gebeurtenis zal later moeten worden beoordeeld, feit is wel dat dit een buitengewoon rijk en belangrijk rapport is. Het gebeurt me niet vaak dat ik bij lezing van een theologische studie op het puntje van mijn stoel ga zitten. Zonder uitputtend op het rapport in te kunnen gaan noem ik hieronder enkele punten die mij opvallen.
Het rapport loopt uit op een votum – een raadgevende stem – om protestantse en rooms-katholieke gelovigen over en weer aan het avondmaal en de eucharistie deel te laten nemen. In de tekst van het rapport wordt de combinatie eucharistie-avondmaal overigens consequent volgehouden. De eucharistie als de dankzeggende lofprijzing met betrekking tot Gods scheppings- en verlossingsdaden en het avondmaal waarin de goddelijke belofte van Zijn aanwezigheid ‘met woorden en in tekenhandelingen’ voor alle tijden zijn gegeven. De kerk ziet in het houden van de Maaltijd haar eenheid in de gemeenschap met Christus afgebeeld.
In een uitvoerig Bijbels-theologisch exposé wordt stap voor stap onderzocht hoe het Nieuwe Testament spreekt over het avondmaal. Duidelijk is dat de gemeenschap met de gekruisigde en opgestane Christus alle deelnemers – in hun grote verscheidenheid – aan de Maaltijd verbindt en dat Christus zelf zich in brood en wijn aan zijn leerlingen schenkt. ‘Geen doen en laten van de kerk, geen liturgische vormen of institutionele regels, geen onderscheid in afkomst of traditie kunnen en mogen dit geschenk in de weg staan.’
De opstellers van dit rapport tonen met de stukken aan dat zowel in het Nieuwe Testament als in de geschriften van de vroege kerk er van een veelvoud aan avondmaalstradities sprake is. Het idee van een soort ‘oer’-eenheidsliturgie die dan later in verschillende vormen uiteenvalt is niet in overeenstemming met de Schriftgegevens en de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Men zal daarom afscheid moeten nemen – zo schrijven de opstellers – van de voorstelling dat de volheid van wat Jezus Christus heeft opgedragen ‘doe dit tot Mijn gedachtenis’ zich maar op één manier, in één vorm kan uitdrukken. Er kan daarom geen sprake zijn van uniformiteit. De veelvormige praxis kan juist ruimte scheppen om andere, contrasterende tradities te waarderen als verrijkend.
Uitgebreid wordt tevens ingegaan op de strijdpunten die onder andere tijdens de zestiende eeuw aanleiding geweest zijn tot verdere scheiding tussen de kerken. Ook wordt geschetst hoe vanaf de twintigste eeuw er nieuwe stappen gezet zijn om scheidslijnen weg te nemen. De Leuenberger Konkordie uit 1973 heeft er bijvoorbeeld voor gezorgd dat lutheranen en gereformeerden eindelijk gemeenschappelijk het avondmaal kunnen vieren. Dat er sprake is van toenadering tussen de Rooms-Katholieke Kerk en protestanten heeft vooral te maken met de gemeenschappelijke bereidheid in te zetten bij de Bijbelse exegese. Het Tweede Vaticaans concilie betekende op dat punt een belangrijke koerswijziging. Het rapport merkt in dat verband fijntjes op dat als je met exegese bezig bent het nog niet zo makkelijk is om oude, controversiële theologische thema’s uit de Bijbel af te leiden.
Wat is bepalend voor de Maaltijd des Heren? Het zijn de dankzegging (eucharistie) voor en de lofprijzing op Gods grote daden, de gedachtenis (anamnese) aan het lijden en sterven van Christus en wat Hij daarin plaatsvervangend voor ons heeft gedaan en aan ons schenkt en het gebed om de Geest (epiclese). Het is Christus die de Gastheer is; niet de kerk of de dienaar.
Het rapport stelt verder vast dat in de huidige rooms-katholieke opvatting van de eucharistie de eenmaligheid van het zoenoffer van Christus wordt benadrukt en dat daarmee de controversen rond het offerkarakter van de eucharistie op de achtergrond zijn geraakt.
Geen eenheidsliturgie
Het gaat de opstellers dus niet om een nieuwe eenheidsliturgie waarin de eucharistie-het avondmaal eenduidig kan worden gevierd. Zij voeren een pleidooi om de verschillen tussen de rooms-katholieke en protestantse tradities niet langer als kerkscheidend te beschouwen en wederkerig aan elkaars vieringen deel te hebben. Er wordt in dit Votum exegetisch, historisch, systematisch-theologisch én praktisch-theologisch veel werk verzet en daarmee ook veel huiswerk gegeven. Niet alleen voor de relatie tussen de Reformatie en Rome. Wat betekent het voor mijn verhouding met die andere zuster en broeder als Christus de Gastheer is en wij samen op Zijn genade en gastvrijheid zijn aangewezen?
Hoe het verder zal gaan met dit rapport? In 2021 wordt er een gemeenschappelijke Kerkendag in Frankfurt gehouden van de Evangelische Kirche en de Rooms-Katholieke Kerk waar deze thematiek ongetwijfeld terug zal komen. Daarnaast zal er vast en zeker een academische discussie door op gang worden gebracht. Wat Nederland betreft, als ik het goed heb heeft prof. Den Hertog in overweging gegeven dit stuk te gebruiken als input voor de voortgaande bezinning na de Nationale Synode van mei. Dat is een zinvolle gedachte en ik kan me indenken dat ook de Raad van Kerken zich hierover buigt. Maar het zou mooi zijn als ook breder, in het Rome-Reformatieberaad, op plaatselijk oecumenisch vlak, in werkgemeenschappen van predikanten en kerkelijk werkers en in kerkelijke media, verder over dit stuk wordt nagedacht. In de Waarheidsvriend bijvoorbeeld werd daar in het Reformatienummer een aanzet voor gegeven. Hopelijk krijgt dat een grondiger en inhoudelijker vervolg. Tijdens de persconferentie zei Volker Leppin dat je in het licht van dit rapport met sterke argumenten moet komen om tegen die gedeelde avondmaalsgemeenschap te zijn.
Wat mij nog wel het meeste treft in dit stuk is het verlangen naar eenheid dat eruit spreekt. Door alle theologische beschouwingen en argumentaties heen proef je de hunkering om samen met die ander aan Tafel te gaan en daarmee zichtbaar gestalte te geven aan Christus’ gebed tot eenheid. Ik hoop dat de Geest dit rapport gebruikt om dat verlangen bij ons wakker te roepen en aan te vuren.
Een opvallend eredoctoraat
Op vrijdag 6 december – ik schrijf het hier in de tegenwoordige tijd – ontvangt drs. H. de Jong, emeritus predikant van de Nederlands Gereformeerde Kerken, een eredoctoraat aan de Theologische Universiteit Kampen. Dat is een bijzonder moment omdat De Jong daarmee terug is bij zijn alma mater, de toenmalige Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Kerken (onderhoudende art. 31 K.O.). Ds. Henk de Jong (1932) kwam eind jaren zestig buiten de GKV te staan nadat hij in Wageningen geschorst werd. Hij groeide uit tot een van de prominente theologen van de NGK en heeft ook voor de predikantsopleiding veel betekend. Dit eredoctoraat markeert de beweging naar eenheid tussen de GKV en de NGK die op dit moment in een stroomversnelling verkeert.
De Jong is een begaafd theoloog die zowel in zijn eigen kerkverband als daarbuiten velen heeft geïnspireerd met zijn preken, meditaties en opiniërende artikelen. Zo verging het mij in ieder geval; ik reken De Jong tot de mensen die mij op de een of andere manier ‘verder’ hebben geholpen. Ik hoorde hem voor het eerst in de jaren tachtig toen de NCRV nog op de radio de diensten van de Alle-Dag-kerk uitzond. Ik werd geraakt door zijn rustige en verzorgde dictie, de eenvoud en doorzichtigheid van zijn betoog en het gezaghebbende van zijn Schriftuitleg. Het was een stem uit een wereld die ik niet kende; fris, tijdbetrokken, prikkelend.
In de loop der jaren heeft de Jong menige meditatie- en prekenbundel van zijn hand laten verschijnen, alsook een uitleg van het boek Deuteronomium, van de Bergrede en een studie over bijbelse theologie ‘Van oud naar nieuw’ dat te lezen valt als de ‘achterkant’ van zijn bijbeluitleg. In het blad Opbouw waarvan De Jong jarenlang redacteur was gaf hij geestelijk leiding en schuwde hij de scherpte niet. Ik herinner me hoe hij het opnam voor Kuitert – ook een dwarse denker met wie hij altijd in gesprek is geweest – die zijn Algemeen Betwijfeld Christelijk geloof publiceerde. In een kerkelijk klimaat waarin alles draaide om het formele gezag van Bijbel, belijdenis, kerkorde en kerkenraad, was hier iemand aan het woord die met geloofsargumenten de hand reikte aan kinderen die niet meer geloven, aldus De Jong. Kuitert deed een poging het ABC van het geloof te vertolken. ‘Er zal nog een tijd komen dat we naar hem (Kuitert) zullen vragen als naar een bondgenoot. Praat maar eens echt met een moslim, dan zul je merken hoe kuitertiaans je bezig bent.’ De Jong sprak evenzeer meermaals zijn waardering uit voor wat er uit de Rooms-Katholieke Kerk aan ‘machtig Christusgetuigenis’ te horen was. Wat Antoine Bodar en Paus Benedictus schreven werd dankbaar door hem ontvangen.
Het zijn geluiden waar vandaag de dag niemand meer van opkijkt – zelfs in het Reformatorisch Dagblad wordt aan apologetiek gedaan en ook gelovigen uit de bevindelijke wereld voelen zich verwant met sommige stemmen in de Catholica – maar toen lag dat wel even anders.
De Jongs theologiseren wordt gekenmerkt door een intense, exegetische omgang met de Bijbel en oog voor zijn complexiteit. Dat betekent onder meer dat hij beducht is voor een versimpeling van de prediking. Hij beschouwt het Woord als het belangrijkste ‘wapen’ van de Geest. In een lezing voor predikanten (2005) legt hij er de nadruk op dat de preek voor de gemeente bestemd is en niet zozeer voor buitenstaanders. In een sterk geseculariseerde samenleving moet de gemeente van Christus alle zeilen bijzetten om te blijven geloven en daarom juist op zondag toegerust worden voor haar taak in de wereld. Daarom moet ook ‘het ingewikkelde en controversiële’ in de preek aan de orde komen en is het zaak de hoorders uit te dagen. De Jong signaleert dat dit in vrijzinnige kringen meer gebeurt dan in orthodoxe kerken.
Daarbij is het hem altijd te doen om de verkondiging van Jezus Christus en voerde hij een pleidooi het Oude Testament christologisch te (blijven) lezen. Wanneer de naam van Jezus Christus niet meer voor ons begint te stralen, dooft het missionaire vuur.
Een ander thema waar De Jong veel mee bezig is geweest betreft de omgang met de Bijbel als Woord van God. Daarvoor gebruikt hij aan de hand van Romeinen 14 – het hoofdstuk over de sterken en de zwakken in de gemeente – een behulpzaam beeld. Óf de Bijbel is voor de gelovige een huis om in te wonen, óf een weg om op te gaan. Wanneer de Bijbel een huis om in te wonen voor je is, dan ‘neemt u met de heerlijke boodschap van Gods Woord de hele cultuur van de Bijbel mee over’, inclusief de gewoonten en zeden van de Bijbel en de wijze van inrichting van het maatschappelijke leven. Als de Bijbel meer een weg voor je is, ‘dan voelt u zich door de bijbel van de ene tijd in de andere geleid, van de ene cultuur in de andere gebracht, (...) en dan kijkt u tegen de veranderingen in de samenleving aan met iets van moed en vertrouwen dat de Here God die zijn volk, getuige de bijbel, door al zoveel tijden heeft heengeleid, ook voor vandaag wel een begaanbare weg naar morgen zal weten te wijzen.’ De ‘sterken’ en de ‘zwakken’ hebben elkaar echt nodig, vindt De Jong, juist rondom ‘hete hangijzers’. Hij is er dan ook altijd op gespitst dat ‘de sterken’ zich niet boven de ‘zwakken’ verheffen, omdat zij tenminste niet meer van die ‘achterhaalde’ standpunten delen.
Er is over de theologische bijdragen van ds. Henk de Jong veel meer te zeggen en voor een deel is dat gebeurd in de bundel opstellen Verrassend vertrouwd (2009) waar kritisch op zijn werk is ingegaan (onder andere over zijn Israëlvisie, het zandlopermodel van Bijbellezen en zijn ethische positie).
Met betrekking tot zijn Bijbeluitleg heb ik wel eens gedacht aan de invloed van Noordmans en Valeton, maar zijn aanpak is vooral onlosmakelijk verbonden met een oude Gereformeerde wereld die voorbij aan het gaan is en met een wereld die meer door de moderniteit dan door de postmoderniteit is gekenmerkt.
Als ik het goed zie heeft de stem van ds. De Jong – althans van deze ds. De Jong – niet vaak in Kontekstueel geklonken. Dat is – om een typisch De Jong woord te gebruiken – eigenaardig. Nu het nog kan hoog tijd om aan zijn eredoctoraat aandacht te schenken en hem van harte te feliciteren.
In een interview met het toen nog zeer vrijgemaakte Nederlands Dagblad in 1994 citeert De Jong een versje van de hand van dominee-dichter Jan Wit met wie hij in Wageningen bevriend was. Er voltrok zich op dat moment een pijnlijke scheuring in de kerken en De Jong vertrok aangeslagen naar Amsterdam. Jan Wit gaf hem een gedicht mee – dat nu zoveel jaar later – nieuwe actualiteit bezit:
Men moet in vrede scheiden, zo wil
het God de Heer
Al staat men van weerszijden ook
nog zo op zijn eer
Die eer zal God wel schenken
aan ieder op zijn tijd
Men moet elkaar gedenken
in edelmoedigheid
9 november 2019, gedenkdag van de val van de Muur.
G. van Meijeren is classispredikant in de classis Zuid-Holland Zuid van de Protestantse Kerk in Nederland. Mailadres:
- Raadplegingen: 2689