Skip to main content

nr1 • 2018 • Vorming en de studie theologie

33e jaargang nr. 1 (sept. 2018)
thema: Nazomerdialogen

J.H.F. Schaeffer
Vorming en de studie theologie

Theologie studeren is meer dan kennis opdoen. Maar wat is dan dat ‘meer’? Dat is de vraag die ik in deze bijdrage wil beantwoorden. Dat doe ik in drie stappen. Allereerst geef ik aan waarom deze vraag voor kerken en theologische opleidingen vandaag belangrijk is. In de tweede plaats schets ik kort een beeld van de geschiedenis van ‘theologische educatie’. Ik eindig met een poging om iets van de praktische consequenties te laten zien.

De studie theologie vindt plaats aan universiteiten, HBO-instellingen, seminaries en bijbelscholen zoals de PThU in Amsterdam en Groningen, de Theologische Universiteiten in Kampen en Apeldoorn, HBO-opleidingen van Viaa en Windesheim (Zwolle) of de Christelijke Hogeschool Ede, en de Wittenberg. Hier volgen de studenten een programma met allerlei onderdelen die te maken hebben met ‘kennis’. Bijbelkennis, inzicht in de kerkgeschiedenis, pastorale theorie. Veel meer dan vroeger wordt dit soort vakken echter gecombineerd met een ontwikkeling van de vaardigheden en houding van de studenten. Bij vaardigheden gaat het om het toepassen van kennis in de praktijk: het maken van een preek vergt exegetische en homiletische vaardigheden, het voeren van een pastoraal gesprek vergt gespreksvaardigheden, enzovoorts. Bij houding of attitude gaat het om de spirituele en persoonlijke houding van de student: met welke doelen, met welke inzet, met welke gerichtheid doet zij of hij het werk? Uit welke geestelijke bronnen kan de student putten? Hoe maakt hij een keus, en hoe kan hij die keus verantwoorden?

Het belang van vorming
Het geheel van kennis, vaardigheden en attitude – en dan vooral de integratie van deze drie – noem ik hier ‘vorming’. De studie theologie kent verschillende beroepsuitgangen, maar ik beperk me nu voor deze bijdrage tot die van ‘predikant’. Wat betekent deze integratie, het leren integreren in werken en leven van de toekomstige predikant, voor de studie theologie? Deze vraag is van belang omdat kerken – zoals vaker in de geschiedenis overigens – in een periode van transitie verkeren. Nu geloof in onze toenemend seculiere samenleving een ‘optie’ is geworden (Charles Taylor), moeten kerkelijke voorgangers expliciet kunnen maken waarom zij bepaalde accenten wel of niet leggen. Ze moeten zich verantwoorden, zowel tegenover een niet-kerkelijke omgeving als tegenover de mondig geworden kerkgangers. Voorgangers moeten kunnen omgaan met een enorme bandbreedte aan opvattingen, wensen en verlangens zowel binnen als buiten de kerk. Ze moeten kunnen luisteren en zo achterhalen waarom mensen juist nu en hier reageren zoals ze reageren. Ze moeten het verhaal van God en mensen zelf ook belichamen – niet als volmaakte heiligen maar in de diep-reformatorische zin van de zondigende mens en de rechtvaardigende God. Terwijl juist deze kernnoties zoveel weerstand kunnen oproepen, of juist volledig onbekend zijn geraakt.

Maar de transitie raakt niet alleen de individuele (niet-)gelovige. Zij beïnvloedt in hoge mate het functioneren van de kerk zelf in relatie tot de samenleving en individuen. Structuren waarmee men zelf wellicht nog is groot geworden brokkelen af, taken en verantwoordelijkheden worden toenemend anders ingevuld door kerkelijke vrijwilligers, en professionals weten soms zelf niet meer wat ze waarom zouden moeten doen. Het proces van traditie – het doorgeven en voorleven van het geloof – moet zich opnieuw uitvinden. Jongeren en jongerenwerk veranderen.

Deze en soortgelijke verschijnselen maken dat een toekomstig predikant veel meer dan vroeger bewust en reflexief moet kunnen handelen. Dat betreft de drie door Gerben Heitink benoemde dimensies van het predikantschap: persoon, ambt en beroep. Ook hiervan geldt dat vorming niet beperkt moet worden tot het persoonlijke, waarmee dan vooral de psychologische persoonlijkheidsontwikkeling van de predikant bedoeld wordt. Vorming gaat over het geheel van deze drie: je moet kunnen functioneren in de veranderende context vanuit een stabiele balans tussen deze drie dimensies. Waar één van de drie teveel of te weinig aandacht krijgt, wordt die balans verstoord. Dan ontstaat professionalisme waarbij protocollen en voorzichtigheid de boventoon voeren, of personalisme zodat alles op de kaart van de persoonlijke band of charismatische persoonlijkheid gespeeld wordt, of een oneigenlijk machtswoord vanuit het zelf sterk gevoelde roepingsbesef.

Vorming in de geschiedenis van theologische educatie
In 2015 verscheen een relatief klein – maar buitengewoon geleerd en inhoudsrijk – boekje over de geschiedenis van theologische educatie van de hand van Justo González. Deze toonaangevende kerkhistoricus en theoloog schetst hoe in de eerste eeuwen formele scholing voor bisschoppen of priesters niet bestond. Natuurlijk werden zij vooral gerekruteerd uit geletterde kringen en hadden allerlei onderwijs genoten, maar hun specifiek theologische kennis bestond uit dat wat men in de kerkdienst had opgedaan. De traditie van een uitgebreid, intensief catechumenaat droeg daaraan bij. Daarnaast ontstonden er rond bisschopsplaatsen wel vormen van min of meer informele kennisoverdracht, en werd via brieven en andere persoonlijke contacten aan kennisoverdracht en vorming gedaan.
Langzamerhand ontstonden in de middeleeuwen de universiteiten, waar veel aan theologie werd gedaan. Ook in de kloosters ontstond een traditie van kennisoverdracht, scholing en vorming. Maar de gewone dorpspriester had vaak weinig of meer scholing dan de kerkgangers – en hij werd ook niet geacht veel te weten. Pas na de reformatie en de contrareformatie werd theologische scholing voor predikanten en priesters verplicht via een studie aan een onderwijsinstelling – een situatie die voor het merendeel van de kerken tot op vandaag voortduurt.

De inhoud van het theologische curriculum werd echter tot diep in de twintigste eeuw vooral gekenmerkt door kennisoverdracht. Praktische toepassing hiervan werd door Friedrich Schleiermacher (1768-1834) als eerste principieel en praktisch op de agenda gezet, met als gevolg dat de praktische theologie ontstond: daarin moest de opgedane kennis ten bate van het gelovige leven van de christenen te gelde worden gemaakt. Predikanten hadden tot taak aan dat gelovige leven leiding te geven. Critici hebben deze ontwikkeling omschreven als die van een clerical paradigm: het inmiddels breed uitgewaaierde systeem van theologische vakken en subdisciplines vond haar eenheid (slechts) in het toewerken naar een predikantspraktijk die soms regentesk en sterk van bovenaf leiding moest geven aan de gewone gelovigen in het kerkelijk systeem (Edward Farley). Later is aan deze kritiek toegevoegd dat het misschien minder het klerikale maar juist het academische paradigma was dat voor de nodige problemen zorgde (Bonnie Miller-McLemore). De echte kerkelijke werkelijkheid was misschien minder leidend dan de subdisciplines met hun eigen methode en traditie. Theologische opleiders waren immers zelf vaak specialisten die niet altijd de verworteling in de praktijk van de kerk bevorderden.

Vanaf de jaren ’80 heeft met name de praktische (maar soms ook de systematische) theologie zich gerealiseerd dat de veranderende kerkelijke en maatschappelijke context vraagt om theologische vorming. Daarbij zijn verschillende modellen voorgesteld die de theologie vruchtbaar moesten laten zijn voor kerkelijke praktijken. Verschillende namen worden hieraan gegeven. Het moest gaan om ‘integratie’ van wat er in de subdisciplines gebeurde, predikanten moesten leren wat ‘theologische reflectie’ is, anderen wezen op het belang van spirituele vorming omdat de kern van het werk in dienst van de kerk toch de relatie met God is.

Uitdagingen voor vandaag
Ik werk sinds een aantal jaar aan een opleiding voor toekomstige predikanten. Mij interesseert daarom de vraag wat de opleiding met het oog op het werken in de kerkelijke praktijk moet bieden. Theologie in Kampen heeft zich eveneens sinds begin jaren ’80 afgevraagd wat men met de praktische vorming ten aanzien van het ambt aan moest. Het duurde tot aan de curriculumherziening in 1990 dat er enige substantiële vorm van stage werd ingevoerd. Eerder al was een catechese-stage onderdeel geworden, maar vanaf toen kregen studenten een aantal weken lang vrijwel alle predikantstaken toebedeeld. Inmiddels is deze stage onmisbaar gebleken, juist omdat hierin de beoogde integratie tussen allerlei vakken, de persoonlijkheid en spiritualiteit van de student, en het concrete werk in de praktijk kan worden geleerd. Helder is dat het thema ‘vorming’ vanwege de veranderende context van het predikantschap (kerk en samenleving) op de agenda staat en moet staan. Dat klemt temeer omdat de gevolgen van deze veranderingen ook de studenten zelf beïnvloeden. Hun mindset en houding, nog voordat ze beginnen met de studie, zijn zozeer anders dan de theologie zelf die voor een groot deel van haar inhoud en geschiedenis stamt uit een christendom-tijd, dat reflectie op de verschillen tussen beide (student en theologie) noodzakelijk is.

Of dit betekent dat alles op één kaart moet worden gezet, namelijk de ontwikkeling van ‘leiderschap’ – al dan niet religieus of geestelijk – betwijfel ik. Dat is wel een tendens, die door opleiders als Joke van Saane en Jack Barentsen in het Nederlandse taalgebied wordt versterkt. Vanuit orthodox-protestants perspectief ligt het meer voor de hand nog eens terug te gaan in de geschiedenis. De geschiedenis van het catechumenaat als uitgebreid dooponderwijs en wortel van theologische scholing kan ons een aanwijzing geven. Theologische opleiding voor predikanten is intrinsiek verbonden aan de kernpraktijken van christelijk leven, zoals deze in de liturgie hun vorm kregen: doop, avondmaal, preek, zang, en gebed. In de liturgie wordt de kerk geconstitueerd (Schmemann). Vandaaruit en daarop gericht kan verder allerlei doordenking plaatsvinden waarbij de persoonlijke, spirituele en integrerende reflectie en vorming het dilemma tussen theoretisch en praktisch kan overstijgen. Dat is niet zo omdat liturgische rituelen ingeoefend moeten worden, maar omdat de kerk daar horend en antwoordend, leert, beleeft en belichaamt wat het is om leerling van Christus te zijn en afleert wat daarmee in strijd is. Het is een natuurlijk integratiemoment van kennis, vaardigheden en attitude, en omvat natuurlijkerwijs zowel persoon en beroep als ambt. Theologie is meer dan kennis – het is allereerst doxologie: lof brengen aan God. Zo bezien ‘gebeurt’ theologie in de liturgie (Geoffrey Wainwright).

Dr. Hans Schaeffer is universitair hoofddocent Praktische Theologie aan de TU Kampen en hoofd onderzoek Praktijkcentrum. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.


  • Raadplegingen: 2216