nr6 • 2015 • Ruimte open houden voor de genade
29e jaargang nr. 6 (juli 2015)
thema: Een lichtkring om het kruis
Tj. de Reus
Ruimte open houden voor de genade
De publicaties van Bram van de Beek stuiten vaak op onbegrip. Predikanten en vaktheologen vinden zijn bijdrage aan het theologische gesprek vaak negatief, somber en uitzichtloos. Opmerkelijk, want wie enig realisme koestert, zou al snel kunnen inzien dat er niets extreems is aan Van de Beeks antropologie. De wereld van de letteren bewijst dat hij met beide benen op de grond staat.
‘Bram van de Beek is een theoloog die wel dikke boeken schrijft, maar geen school weet te stichten. Hij inspireert niet, in positieve zin, zoals Van Ruler dat deed, of Noordmans of Miskotte, theologen die hele hordes volgelingen op de been wisten te brengen, zoals in onze tijd Tom Wright. Van de Beek is een negatieve denker, die nauwelijks serieus wordt genomen. Met hem en zijn inktzwarte denkbeelden kunnen we in de kerk eigenlijk niets beginnen.’
Het bovenstaande is een samenvatting van wat ik de afgelopen jaren heb vernomen van vaktheologen en gemeentepredikanten. Door mijn werk als journalist in de theologie kom ik in aanraking met theologen uit de breedte van kerkelijk en evangelisch Nederland, in allerlei verbanden. Ik praat dan met hen met het oog op een kranteninterview, over een boek dat ze hebben gepubliceerd bijvoorbeeld - maar al pratend komt er van alles om de hoek kijken, en zo komt dan ook geregeld de dwarse denker Van de Beek ter sprake, er is per slot van rekening elke keer wel weer een nieuw boek van hem verschenen.
Theologen blijken nogal moeite te hebben met wat zij ‘het negatieve’ bij Van de Beek noemen. Steeds zonde, oordeel, ‘gekruisigd zijn’. En is er zelfs geen geschiedenis meer, waarop we onze drang naar vooruitgang kunnen ontplooien. Dat biedt geen perspectief. Ik merk dat, als het erop aankomt, theologen vaak vrij dicht staan bij hun kerkleden, die in de regel graag willen dat het ‘praktisch’ en ‘opbouwend’ wordt in de preek, het moet toch over ‘ons eigen leven gaan’? Het moet wel ‘positief’ blijven, zeggen de dominees, en je hoort ze denken, ‘anders lopen de mensen weg.’
Ongemakkelijk
‘Positief zijn’ is een theologisch axioma geworden. Het is een basale intuïtie die richting geeft aan prediking, aan catechese, aan geloofsopbouwende conferenties. Met deze focus, ‘om toch vooruit komen in ons christelijk leven’, om ‘groei’ door te maken, positief vorm te geven aan je discipelschap – met deze focus komt ook een bepaalde verlegenheid mee. Dat wij door God als kinderen zijn aangenomen is iets vanzelfsprekends, bij God zijn we meer dan welkom, Hij ‘gelooft in ons’ en ‘iedereen is prachtig’ - maar wat moeten we nog met noties als zonde, oordeel, gerechtigheid en vervreemding? We zullen deze noties niet willen schrappen, maar we weten er niet goed raad mee. Ze passen niet in een ‘positief beeld’ van de mens, ze passen niet goed in een vriendelijk godsbeeld. Het ongemakkelijke gevoel dat lezers bij Van de Beek hebben, hangt hiermee samen. Hij schrijft dingen die iets moeizaams voor ons hebben, dat geldt voor Van de Beeks hele werk, met name vanaf Jezus Kurios, en zeker ook voor Een lichtkring om het kruis. Het gaat hierin per slot van rekening om de schepping, en dan komt de vrije wil in beeld, de val van de mens, de zonde, het kwaad waarmee we worstelen en de voorzienigheid. In dat alles rijst een beeld op van wie de mens is. Dan schrijft Van de Beek bijvoorbeeld:
“Als we alle antropologische benaderingen overzien, dan kunnen we geen andere conclusie trekken dan dat de mens een chaos is. Dat is wat anders dan een monster. Als we in de chaos echter geen oriëntatie hebben, dan leven we in het wilde weg en dan weten we nooit waar we uitkomen en wat er uit ons komt. Is de mens juist daarom niet een gevaarlijk monster: omdat het niet een monster is dat zich voortdurend monsterlijk gedraagt, maar lange tijd een beschaafd en redelijk wezen lijkt, maar waarvan men nooit weet of niet plotseling duistere diepten tot eruptie komen. Men kan de mens nooit vertrouwen. Er zijn misschien mensen te vertrouwen, maar je weet nooit met absolute zekerheid wie dat zijn. En dat geldt ook en vooral voor onszelf.” (pag. 47)
Zonder omwegen
Ik zal mij niet begeven in de vele argumentaties die Van de Beek in zijn nieuwe boek presenteert en hoe hij de mens definieert in de bredere christologische en scheppings-theologische samenhangen. Dat laat ik over aan de vakspecialisten. Ik ben geen vaktheoloog, ik sta aan de rand, ik doe slechts mijn zegje in de kantlijn van het theologische bedrijf. Vanaf die plek wil u meenemen naar een heel ander terrein, dat van de moderne literatuur. En dan nemen we de vraag mee wat nu een realistisch beeld zou kunnen zijn van de mens – en daar blijken de observaties van Van de Beek zo vreemd of extreem nog niet te zijn. Ik lees beroepsmatig al jarenlang literaire werken, hoofdzakelijk romans, en wat je daarin aantreft, zou de kerk iets te zeggen kunnen hebben. Het punt dat ik hier wil maken is dit: wat we in de kerk liever onder de tafel schuiven, wat we te negatief vinden klinken – dat wordt door literaire schrijvers zonder omwegen in beeld gebracht.
Ik kan me nog goed herinneren dat ik als beginnend student Nederlandse letteren me verdiepte in het werk van F. Springer, een diplomaat en literair auteur, die op veel plekken in de wereld werkzaam was geweest. Hij schreef een lange reeks verhalen en romans, waarin hij de mens portretteert in uiteenlopende omstandigheden. Zijn slotsom luidde expliciet, tot mijn verbazing destijds: dat de mens geneigd is tot alle kwaad. Ook Willem Frederik Hermans, die onlangs weer aandacht heeft gekregen omdat een tweedelige biografie over zijn werk is verschenen, geschreven door Willem Otterspeer, heeft nooit een geheim gemaakt van zijn sombere mensvisie. De mens is niet alleen iemand die zich aanpraat veel te weten en grip te hebben op allerlei waarheden, de mens is ook een boosaardig wezen, gedreven door rancune en agressie – aldus Hermans. Zijn werk heeft altijd tegenstand opgeroepen in christelijke kring, want met een dergelijk wanhopig mensbeeld hoeven we het toch niet te stellen? Er mag toch meer gezegd worden… Toch is zonneklaar dat Hermans tonen aanslaat die op herkenning zou moeten kunnen rekenen in de kerk, waar het besef leeft dat de mens een gevallen schepsel is.
Hermans is geen uitzonderlijke schrijver, met een antropologie door verder niemand wordt gedeeld. Een hedendaags auteur als Arnon Grunberg schetst de mens als een verknipt wezen, voortgedreven door egocentrische fantasieën en waandenkbeelden. Bizar, kun je zeggen, maar vergeet niet dat deze Grunberg een veelgelezen auteur is, die voortdurend in de belangstelling staat. Alsof dat geen klankbodem kan betekenen voor de kerkelijke verkondiging!
Niet zoetig
Naast dit drietal schrijvers zijn veel anderen te noemen. Ik beperk me nu nog slechts even tot auteurs die uit christelijke bronnen hebben geput. Als de Engelse schrijver Graham Greene in zijn literaire werk nadenkt over de mens, kiest hij voor mislukkelingen als hoofdpersonen. Kerkelijke types zijn vaak hypocriet, ze verkeren overduidelijk in een gevallen staat. Denk maar aan de Whisky-priester uit The Power and the Glory, een man die zelf ook beseft een groot zondaar te zijn: hij is angstig, terwijl hij als geestelijk leidsman moedig behoorde te zijn; hij verwekte een kind; hij is verslingerd aan de drank. Juist waar het diepste punt wordt bereikt, waar de val op zijn diepst is, openbaart zich de genade - dat zien we in de genoemde roman van Greene. Bij de Russische auteur Dostojevski, in zijn roman Schuld en boete, staat een moordenaar centraal. Het kwaad dat zich in het leven van deze moordenaar breed maakt, wordt nauwkeurig in kaart gebracht door Dostojevski. Het lijkt erop dat hij het ongeloofwaardig vindt om over de genade te spreken als niet de boosaardigheid van de mens ten volle is uitgemeten. In zijn roman Duivels (of Boze geesten) schetst hij de kwaadaardige wereld van maakbaarheid en revolutie; en een kleine lijn van hoop schetst hij in de figuur van een nietig ‘bijbelvrouwtje’. En dan is er nog de grote Amerikaanse auteur Flannery O’Connor, die in haar roman De geweldenaars een hoofdpersoon kiest die ervan walgt om samen met toegewijde discipelen van de Heer te moeten ‘meesjokken’, ‘in de bloedende, stinkende, krankzinnige schaduw van Jezus, voorgoed verloren voor wat hij zelf wilde.’ Het evangelie dat O’Connor in haar roman ontvouwt, heeft niets zoetigs en het woord ‘positief’ verkruimelt er onmiddellijk bij. Een 74-jarige Jeremia-achtige gestalte in deze roman, een man die zich profeet van de Heer noemt maar die argeloze lezers voor een religieuze dwaas verslijten, zegt dat ‘zelfs het mededogen van de Heer brandt.’ Een profetische bediening, waar de weerspannige hoofdpersoon zich uiteindelijk aan gewonnen geeft, bestaat erin ‘de honger in stand te houden’. Dat zijn verontrustende geluiden, die de mens niet al te veel krediet geven – maar tegelijk laten zien hoe bevrijdend het is dat de genade niet wordt gedefinieerd door het fatsoen en de goedwillendheid van de mens. Flannery O’Connor drukt ons krachtig met de neus op deze feiten.
Realisme
Terug naar Van de Beek en de mensvisie die hij in zijn nieuwe boek, en ook in vorig werk, ontvouwt. Als je rondkijkt in de wereld van de letteren, is er niets extreems aan Van de Beeks antropologische observaties. Het is een kwestie van realisme. Dat de mens niet als een welwillend, goedaardig wezen moet worden neergezet met wie de goede God best wat zou moeten kunnen aanvangen – dat is een conclusie die zo vreemd niet is als je geregeld een literair werk leest. Raar eigenlijk, dat we er zo verlegen mee zijn, met die noties van oordeel, zonde en kwaad. Hebben we dan nog contact met de hedendaagse cultuur?
Ik beschouw het werk van Van de Beek als een belangrijke bron van reflectie op God en mens, zonde en genade, wanhoop en hoop. Dit type theologie herinnert ons er voortdurend aan dat we in de kerk geen droombeelden moeten koesteren. En als je je afvraagt hoe je het hoge voltage van Van de Beeks werk zou moeten verbinden met de mens van vandaag, met de hedendaagse cultuur en met zoekers die soms aarzelend op de drempel van de kerk staan – lees dan eens nauwkeurig wat Hermans, Grunberg en anderen aan reflectie aanreiken. En kijk eens goed naar de indringende beelden die uit het creatieve brein van grote christelijke auteurs als Dostojevski en Flannery O’Connor zijn voortgekomen: niet positief, wel realistisch en ontnuchterend. Dat houdt ruimte open voor goddelijke genade.
Drs. Tjerk de Reus is literatuurcriticus en journalist theologie & religie, o.a. voor het Friesch Dagblad en De Nieuwe Koers. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.