nr3 • 2005 • Laatst geboekt
januari 2005 (19e jaargang nr. 3)
Laatst geboekt: Geloven dichtbij het leven
Drs. Wim Dekker
Te proberen de betekenis van wat God zegt met de gebeurtenissen in ons leven onder woorden te brengen, zij het ook met de meest inzichtrijke en theologisch genuanceerde bewoordingen, is een even hachelijke onderneming als te proberen de betekenis van het geluid van de regen op het dak of van het schouwspel van de ondergaande zon in woorden uit te drukken. Maar ik verkies te geloven, dat Hij desalniettemin spreekt, en de reden dat zijn woorden onmogelijk in menselijke taal gevangen kunnen worden is natuurlijk dat zij in laatste instantie altijd vleesgeworden woorden zijn. Het zijn woorden die evengoed in alledaagse als in extreme ervaringen gestalte kunnen krijgen.’(10)
Een heilige reis
Het bovenstaande is een citaat uit het boek Een heilige reis van Frederick Buechner. Ik kreeg het boek cadeau en had nooit van de schrijver gehoord. Het boek was al in 1992 in het Nederlands verschenen, terwijl het origineel in 1982 onder de titel The sacret journey in San Francisco verscheen. Merkwaardig, dat het in 2004 ineens een tweede druk beleefde. Blijkbaar was er een markt voor een herdruk. Ik denk dat ik dat ook wel begrijp. Wij zoeken in onze tijd naar een nieuw soort ‘natuurlijke theologie’. Het is moeilijk geworden God aan te wijzen in de grote gebeurtenissen van natuur en geschiedenis. De tijd van de grote systemen en alomvattende zingevingen is voorbij. Moeten wij het dan alleen hebben van God, die tot ons spreekt in zijn Woord? Dat is wel een wezenlijke reformatorische notie, die we niet op moeten geven, maar wanneer er geen verbinding gezien wordt tussen God en het geleefde leven, verwordt dit protestantisme tot rationalisme en sterft af, zoals Alister McGrath daar onlangs terecht op heeft gewezen. Misschien is er een derde weg: het Woord, dat tot ons spreekt, ook opmerken als vleesgeworden woord in de ervaringen van het eigen leven. Ook daar kun je natuurlijk mee vastlopen, omdat ook in het eigen leven de draad van Gods handelen vaak zoek lijkt te zijn. Maar wat Buechner doet is proberen die draad vanaf het moment van zijn bekering terug te vinden in zijn leven dat daaraan vooraf ging en dan ligt er een wonderlijke glans over het alledaagse, ook over het verschrikkelijke zoals de zelfdoding van zijn vader. Daarmee staat dit boek in de traditie van de Confessiones van Augustinus, die er zo van onder de indruk is, dat God al bij hem was al de tijd, dat hij nog niet bij God was.
Zoals in het openingscitaat van dit artikel al blijkt wordt in het boek een poging gedaan God te ontdekken in het gewone leven, het gewone en toch tegelijk unieke leven van de schrijver zelf, dat daarom een heilige reis genoemd wordt. Uitdrukkelijk wordt de lezer uitgenodigd al lezende de heilige momenten van onze eigen reis te gaan ontdekken, de glans van God over het schijnbaar toevallige en alledaagse. Het boek is een soort theologische biografie in romanvorm. Een heel speciaal genre. Het is ook een bekeringsverhaal. In 1954 bekeerde Buechner zich op 27-jarige leeftijd tot het christelijk geloof, ging theologie studeren bij onder anderen Paul Tillich en Reinhold Niebuhr en werd predikant. Vanaf 1967 wijdde hij zich geheel aan het schrijverschap. Over die periode lezen we echter niet in dit boek. Het gaat over de periode daarvoor en achteraf blijken allerlei volkomen ‘toevallige’ gebeurtenissen de bekering te hebben voorbereid. De bekering zelf is ook geen spectaculaire gebeurtenis, maar wordt versluierd in gewone gebeurtenissen beschreven.: ‘Wat ik vond was wat ik al half gezien had, of nog niet eens half, op verschillende plaatsen gedurende mijn zevenentwintig jaren zonder ooit duidelijk te weten wat het was, dat ik zag, of zelfs dat ik iets zag van enig belang. Er is iets in mij dat ervoor terugschrikt zulke woorden te gebruiken, maar ik kan hier uiteindelijk niets anders zeggen dan dat ik Christus vond. Of dat ik gevonden werd. Welke van de twee lijkt er nauwelijks toe te doen. Er bestaan ook andere woorden om te beschrijven wat er met me gebeurde – psychologische woorden, historische woorden, poëtische woorden – maar zowel uit eerlijkheid als uit geloof kan ik toch niets anders gebruiken dan het woord dat zijn naam is, omdat er geen ander woord bestaat dat deze ervaring zo volledig weergeeft’(141).
Twee dingen vallen me hier op. De eerlijkheid waarmee Buechner zegt, dat er ook andere woorden zijn, psychologische, historische en poëtische, om zijn verandering te beschrijven. Deze nuchterheid mis ik meestal in verhalen, zoals die bijvoorbeeld verteld worden in het tv- programma ‘De verandering’. Gelovige duiding, ook van een veranderingsproces, met het woord bekering, is altijd kwetsbaar. God en het heilige laten zich nooit traceren of fotograferen. Wie een foto wil maken van het heilige der heiligen, krijgt een foto, die vanwege overbelichting geen voorstelling toont.
Het tweede is, dat niet alleen over God, maar juist ook over Christus zo impliciet gesproken wordt. In de werkelijkheid zat Christus verstopt en toen hij de werkelijkheid met andere ogen ging zien, zag hij Christus. Kenners zullen hier sterk denken aan de theoloog Paul Tillich, bij wie Buechner later gestudeerd heeft. Orthodoxe christenen zagen in Tillich een vrijzinnige theoloog, die de openbaring in het Woord verving door een nieuw soort natuurlijke Godkennis. Zo simpel is het echter ook weer niet. De kern van Gods openbaring in Christus is genade, liefde, verzoening. Waaieren deze begrippen niet uit in alle levenservaringen en zijn het niet de diepste ervaringen, die mij roeren, ook wanneer ik Christus nog niet ken? Het boek van Buechner daagt mij uit hier opnieuw over na te denken. Ik ben huiverig voor een algemene religiositeit, waarbij het menselijk verlangen centraal staat en waar Christus niet meer aan te pas komt. Dan vallen we terug in een nieuw soort heidendom. Dat proces is binnen en buiten de kerken vandaag volop aan de gang. Maar ik ben wel op zoek naar de aanwezigheid van wat ons in Christus is geopenbaard temidden van alle grote en kleine gebeurtenissen van het leven. God heeft Christus niet neergelegd in de tempel, maar in een voederbak. Ik blijf vandaag op zoek naar voederbakken, die meer zijn dan een voederbak; waar ineens het Christuskind in blijkt te liggen.
Zoon van de lach
Mijn kennismaking met Buechner smaakte naar meer. Zijn Zoon van de lach verscheen in 1993 in San Francisco onder de titel The Son of Laughter. De Nederlandse vertaling verscheen in 1998 bij Kok. Een bijbelse roman, verschenen bij Kok, moet het hebben van een christelijk lezerspubliek en dat zal er in veel gevallen niet zo door gesticht zijn. Dus zo’n boek komt na een tijdje in de opruiming. Dat is jammer, want het is een knap geschreven boek en het geeft ook veel te denken. Je merkt, dat de schrijver goed op de hoogte is van de verschillende exegetische stromingen, die zich met het boek Genesis hebben bezig gehouden. Het boek gaat over Izaäk, Jakob en Jozef. Maar het gaat tegelijk over de hele sociale en religieuze wereld van die tijd en het gaat over God, die consequent De Vreze genoemd wordt, de naam waaronder volgens sommige bijbelgeleerden op grond van Genesis 31: 42 en 53 Izaäk God gekend heeft. Het is echter ook wel schokkend. Dat is met een bijbelse roman vaker het geval, omdat je merkt, dat je zelf een scala aan beelden bij de verhalen hebt ontwikkeld en dat die beelden dan een voor een aan diggelen vallen. Dat is in dit boek wel heel sterk het geval. Het boek is ruig, om niet te zeggen grof in de beschrijving van personen en situaties. Toch herkende ik de schrijver van Een heilige reis er wel in. Ook in dit boek gaat het namelijk om de verborgen aanwezigheid van God onder alle vaak bizarre gebeurtenissen en in levens van mensen, van wie we nu misschien zouden schrikken als we ze zomaar op straat tegenkwamen. Hun geloof is ook minder vast omlijnd, laat staan christelijk ingekleurd dan in onze voorstellingen, gevormd door vele preken. Het boek eindigt met deze zinnen, opgetekend uit de mond van Jakob: ’Die nacht in Berseba, toen de Vreze zei dat hij met mij zou zijn in het Zwarte Land, beloofde hij dat hij mij weer terug zou voeren. Wie kent de volle betekenis van zijn woorden? Wie weet hoe ver weg hij mij zal voeren, of naar welke nog verder weg gelegen plaats? Is zijn belofte maar een droom? Is het in onze dromen dat we een glimp zien van de volheid van zijn belofte?’
Misschien zijn er mensen, die zeggen: aan zo’n geloof heb je ook niet veel. Zelf werd ik bij het lezen van het boek geraakt door twee dingen. Wat is God onvoorstelbaar dicht bij het echte leven gekomen, dat Hij zich in deze nomadencultuur aan bonkige veeherders heeft willen openbaren. De incarnatie in het kind van Bethlehem is hierbij vergeleken eigenlijk ‘keurig’, ook al lag het in een voerbak. In de tweede plaats, geloof komt vaak niet zoveel verder dan een vermoeden en af en toe is er dan een moment van verlichting, een fakkel op een duister pad. Het is zaak daar dan op te letten, hier toch de leiding van God te durven duiden.
Het tegoed van het OT
Dan kom ik ten slotte nog bij een theologisch boek, dat ik met veel genoegen heb gelezen. Het is geschreven door dr. Rein Bos en heet: Wij hebben gehoord dat God met u is. Preken vanuit het Oude Testament. Dit boek zou ik graag niet alleen in handen van predikanten wensen, maar ook juist van kerkgangers, die zo vaak preken uit het Oude Testament horen, die in ieder geval ook zelf lezers van het Oude Testament zijn.Het boek is namelijk ook voor hen en zeer leesbaar geschreven.
Hoe lezen we het Oude Testament? Dat is alle eeuwen door in de christelijke kerk de vraag geweest. Veelal wordt het Oude Testament gelezen als een boek, waarin helaas iets minder duidelijk staat waar het ten diepste om gaat dan in het Nieuwe Testament. Het Nieuwe Testament wordt over het Oude heen gelegd en wat er niet in past, wordt van het Oude afgetrokken. Maar misschien is het Oude Testament wel veel interessanter juist daar waar het andere accenten legt dan het Nieuwe. Wij kunnen van Abraham, Izaäk en Jakob christenen maken, zoals wij die als modelgelovigen voor ogen hebben. Misschien is het veel beter te blijven bij de letterlijke context van hun leven, zoals dat in het Oude Testament wordt getekend en ons dan te verwonderen over de aanwezigheid van God in hun leven. Dezelfde God als de God en Vader van Jezus.
De grote theologische vraag is of we in de bijbel te maken hebben met een langzaam voortschrijdende geschiedenis, waarin het komt tot een steeds zuiverder openbaring, annex Godkennis of hebben wij in de bijbel veeleer te maken met steeds wisselende contexten, waarin zich steeds diezelfde God openbaart, die wij in Jezus Christus kennen? In dit laatste geval is het Oude Testament nooit verouderd, maar maakt dat het evangelie alleen maar levensechter. In het Nieuwe Testament wordt het gewone leven maar heel bleekjes getekend. Zó wordt de hele beschrijving in beslag genomen door wat God doet in Jezus Christus en in de Heilige Geest. Vervolgens willen deze daden van God echter wel weer in het gewone leven vervoegd en verbogen worden. Dan begint de tocht opnieuw met Abraham, die niet wist waar hij zou komen, met Izaäk, die de zaken in zijn gezin niet op orde kreeg en met Jakob, die na zijn Godontmoeting levenslang mank bleef.
Mijn leermeester Van Ruler zei het zo: Het Oude Testament is de eigenlijke bijbel en het Nieuwe Testament het verklarend woordenlijstje achterin. Dat is een uitdagende stelling, maar voorlopig wil ik hem zo laten staan.
Besproken boeken:
Frederick Buechner, Een heilige reis, Kampen 2004, tweede druk
Frederick Buechner, Zoon van de lach, Kampen 1998
Dr. Rein Bos, Wij hebben gehoord dat God met u is. Preken vanuit het Oude Testament, Zoetermeer 2004