Skip to main content

nr1 • 2013 • Thema-interview

28e jaargang nr. 1 (sept. 2013)

God, brein en verantwoordelijkheid

Thema-interview

H. de Leede

Interview met prof. dr. H.W. de Knijff

Het ‘onverklaarde raadsel’ van de menselijke geest

Wie het boek Tegenwoordigheid van geest1 ter hand neemt, kan de titel maar beter eer aan doen. De auteur, emeritus hoogleraar Hans de Knijff (81), vraagt opperste concentratie van de lezer. Maar dan krijg je ook wat. Een lucide bijdrage aan een actueel debat.

Terwijl de thee nog staat te trekken, steekt De Knijff maar meteen van wal. Dankzij het vooruit gemailde vragenlijstje weet hij precies waarvoor we komen.

‘Ik kom heel weinig substantiële prediking meer tegen, hoor. Veel preken liggen – kortgezegd - in de lijn van ds. Carel ter Linden. Ik ken hem goed. Vorig jaar heb ik hem nog ontmoet in de Kloosterkerk in Den Haag, tijdens een gespreksavond over theologie en natuurwetenschap. Het was een levendige bijeenkomst. Kennelijk had ik onder tijdsdruk nogal gedecideerd gesproken, want Carel vroeg in het debat hoe je nu kunt bemiddelen tussen theologie en natuurwetenschap. Moet je die niet strikt scheiden? Zou je niet de kant op moeten denken van de bijbel als verhaal? Als in een ingeving heb ik geantwoord: “Carel, voor jou biedt de bijbel een doe-religie, voor mij is het een verlossingsreligie.” Hij was zo sportief om daarmee in te stemmen. Maar dit kardinale verschil komen we vandaag in allerlei varianten tegen.’

In zijn recente boek Wat doe ik hier in Gods naam? geeft Ter Linden er blijk van een ‘fysicalistisch’ wereldbeeld te omarmen. Precies dat natuurwetenschappelijke wereldbeeld, met een scherpe scheiding tussen geloven en weten, neemt u in uw boek op de korrel.

‘Ik verbaas me niet zozeer over de ontwikkeling van het natuurwetenschappelijke denken als zodanig. Wél over de manier waarop de maatschappij met de gevolgen omgaat. Vanaf mijn eerste gemeente ben ik geboeid door het milieuvraagstuk. Indertijd heb ik vanuit de synode van de Protestantse Kerk in België een verzoekschrift ingediend bij de Wereldraad van Kerken (Uppsala) om het thema op de agenda van de kerk te zetten. Nu ben ik oud en zoals zoveel ouderen ben ik ‘pessimistisch’. Wat me verbijstert, is dat we in de afgelopen jaren op mondiaal niveau allerlei ontwikkelingen zien in de richting van catastrofes. Of je het nu hebt over de landbouw- of veepolitiek, het autogebruik, het vliegverkeer, etc. Ik vind dat we veel te laconiek met die levensbedreigende situatie omgaan.
Het probleem dat ik in mijn boek aansnijd, is dat de mens in de loop van de geschiedenis door de technologische ontwikkeling de originaire relatie tot de dingen is kwijtgeraakt. De publicatie is ontsproten aan fascinatie voor de wetenschap en, meer nog, de fascinatie voor de menselijke geest. De geheimzinnige, onoplosbare, naar hoger verwijzende werkelijkheid. De mens is niet louter natuur, zoals Swaab wil doen geloven, maar geest-natuur. Dat is eenvoudig uit te leggen: kijk, hier staat een theekopje. Het is ondenkbaar dat dit kopje op een gegeven moment gaat trillen om mij mee te delen dat het er staat. De mens daarentegen is een ‘voorwerp’ dat van zichzelf kan zeggen: ‘Hier ben ik!’. Het heeft bewustzijn. Dat is een onverklaard raadsel. Dat brengt een objectief filosofisch gegeven in de werkelijkheid dat Swaab niet voor waar wil hebben. De grote fenomenologen uit de Duitse school hebben getracht door te dringen in dit raadsel, maar kwamen er niet uit. De geest is er eenvoudigweg en we weten niet hoe. Dat is ook voor mij het grote mysterium tremendum ac fascinans.’

Beweert u dit nu omdat u in God gelooft? Of brengt deze observatie u tot de stelling dat het nog niet zo onzinnig is om over God te spreken?

‘Dat is de vraag naar de samenhang tussen Godsgeloof en menselijke subjectiviteit. En de vervolgvraag is dan: verval je niet makkelijk in natuurlijke theologie, alsof je vanuit de mens tot op God kunt redeneren? Nee, ik beschouw het als een ontologische eigenschap van de mens, dat hij een geest heeft, waarmee hij – ingewikkeld gezegd - ‘naast zichzelf kan verkeren’. Dat hangt voor mij wel samen met de antropologie, met het persoon-zijn van de mens, die door God is geschapen. Maar dat is nog geen natuurlijke theologie. Het is namelijk een zaak van eenvoudige waarneming dat wij aanspreekbare wezens zijn. Overdreven gezegd fungeert dat voor mij als godsbewijs. De natuurwetenschap zou er goed aan doen te erkennen dat zij iets in zich heeft wat ze niet kan verklaren: de mens als geest-natuur. Geest-natuur, dat wil zeggen: de mens kan antwoord geven. Zijn hele bestaan is voortdurend bezig om antwoord te geven, de werkelijkheid te verwerken, te re-creëren.

Die zienswijze komt heel dicht bij geloof, maar ik benadruk graag dat het hier om feiten gaat. De mens als geest-wezen heeft oren aan zijn hoofd, een tong, een geschiedenis, culturele aspiraties, et cetera. En dat heeft-ie niet omdat hij aan een aantal natuurwetenschappelijke formules is onderworpen, die in de loop der tijd zijn ontstaan. Dat is de interne kritiek op de hoofdstroom van de ontwikkeling van de wetenschap, die leidt tot stellingnames als “Wij zijn ons brein”.’

In Tegenwoordigheid van geest betrekt u ook de Geest in uw betoog, de heilige Geest. Hoe verhoudt die zich tot wat u hierboven hebt gezegd?

‘Als geschapen geest-wezen heeft de mens een attitude van ontvankelijkheid, van antwoorden, van vorsen, van ‘ingaan op’. God is heilige Geest en spreekt tot de mens. Ik leg de lezer de vraag voor of de Geest het niet zo kan leiden, dat de mens zijn opgeblazen (zo je wilt, uitgeholde) geest-positie wat meer in de vingers krijgt. Zodat de mens niet alleen zijn licht opsteekt in zijn eigen gesloten wereld, maar ook luistert naar de stem van God. Want het gaat niet tegen het wezen van de mens in om acht te slaan op die hogere stem. Maar die Geest komt niet uit zijn natuur op. Het is een hoger spreken, de Bijbel, de kerkelijke traditie. Die geeft niet alleen een beschrijving van de geest-aard van de mens en diens roeping als cultuurwezen, maar ook van een geloof, dat de mens een hogere bestemming heeft. In dit verband citeer ik Paulus die zegt dat niet wij God omvatten, maar dat wij door Hem worden omvat.’

Is het natuurwetenschappelijke wereldbeeld weleens een aanvechting voor u, als gelovige? Als je Robbert Dijkgraaf op televisie hoort spreken over de Big Bang, dan kan je de gedachte toch bespringen: is het bestaan niet alleen maar fysica?

‘Het is hoogstens een aanvechting voor mij vanwege de onvoorstelbaarheid. Ik kan alleen maar blijk geven van mijn diepe verwondering. Als je je verdiept in de kwantumtheorie, gaat het je al gauw duizelen. Zelfs een groot geleerde als Von Weizsäcker zegt dat het uiteindelijk niet te begrijpen is. Maar dat roept als zodanig bij mij geen ongeloof of aanvechting op. Waarom zou God ook daarin niet kunnen spreken op een wijze die wij niet begrijpen? Zo’n oerknal, waarom zou dat niet compatibel zijn met Gods handelen?’

Maar bij hoevelen – ook christenen – die naar zo’n tv-programma kijken zal het nog verwondering oproepen? Of ontzag? Om nog maar te zwijgen over aanbidding…

‘Dat is misschien ook het gevolg van dat er in de catechese en op de christelijke school niet echt goed is ingegaan op de vragen die het oproept. De discussie over Genesis 1, over schepping en evolutie, is iets grijpbaarder; eerlijk gezegd vind ik dat een makkelijker voorbeeld om aan kinderen duidelijk te maken wat geloof en wat wetenschap is.

Degenen die zo hochnäsig doen over mensen die in de letterlijkheid van Genesis 1 geloven, realiseren zich niet wat die mensen dwars zit. Namelijk dat de wording van de werkelijkheid voor hen anders een groot dobbelspel van God lijkt. Dus daar zul je in de catechese een antwoord op moeten vinden; hoe God ook kan werken door middel van ontwikkelingen die wij niet begrijpen.

Het is ook niet zo eenvoudig om in goede zin historische en bijbelse wetenschap met elkaar te verbinden. Dat vergt gedegen studie. De één zegt: het is een verhaal, een ander: het kan niet allemaal een verhaal zijn, een derde: het is een verhaal apart… Waarom kunnen de kinderen die naar het heelal kijken, geen voorstelling hebben hoe je dit kan verbinden met geloof? De catechese en het christelijk onderwijs hebben hier steken laten vallen.’

Hoe kun je als christen, werkzaam in wetenschap of onderwijs, de eenheid van het leven bewaren, van de werkelijkheid van zondag en doordeweek?

‘In het boek geef ik het voorbeeld van de meubelmaker en zijn kast. Je wilt toch niet in de eerste plaats een vrome timmerman zijn, maar een goeie. Dat hij zijn planken goed behandelt, kan goed samenhangen met zijn levenshouding als christen, maar dat is een ander verhaal. Ik geloof – met Bonhoeffer - in het seculum; een seculiere vertaling van de christelijke ethiek.’

Met andere woorden: wees gewoon een goede wetenschapper en ga ’s zondags naar de kerk. Voor veel mensen is het alsof ze in een spagaat leven. U lost het probleem zo wel heel snel op.

‘Komt het probleem ook niet voort uit onze ervaring van de werkelijkheid? Waarom is een wetenschapper veel meer geneigd zijn werk met geloof te confronteren, dan een timmerman? Die zit toch in de kerk ook niet almaar aan z’n planken te denken? Misschien bagatelliseer ik het hiermee. Maar als je je iets eigen maakt van wat ik bepleit over de rol van de wetenschap in onze werkelijkheid, dan zit je niet zo rustig meer in de kerk... Dan ben je al een heel eind.

Ik wil het probleem allerminst bagatelliseren, maar er zijn ontwikkelingen… Niets wijst er op dat het niet een heel eind die kant uitgaat. Dat plaatst ons voor grote vragen.’

De problemen liggen vooral op het morele vlak.

‘Dat denk ik wel. Ik vind het beklemmend, zo vrij als men omgaat met niet-volwaardig leven. Tot nu toe deden veel problemen zich vooral voor bij de synthese van geloof en fysica, astronomie, etc. Maar nu zich zulke ethische kwesties aandienen is het een ander verhaal, ja.’

De hamvraag van uw pleidooi is hoe in het gesprek over natuurwetenschap een nieuwe ontvankelijkheid kan worden verworven, waardoor er meer oog komt voor de geest-natuur van de mens.

‘De mens is meer dan ‘alleen maar’ natuur, geest-natuur, inderdaad. En als geest-natuur is God voor hem geen absurdum. Hij hoort een stem die niet uit hemzelf komt, maar die hem als geest-wezen aanspreekt, die hem een moraal voorhoudt: de tien geboden. Zou hij daar zelf opgekomen zijn? Nee. En de verlossing door Christus? Evenmin. Hij kan dat alleen waarnemen, omdat hij oren aan zijn hoofd heeft, omdat hij geest is. Dat is niet algemeen bewijsbaar. Maar dat gezegd hebbend, is het wel een verhaal apart, dat de geest van God op de Europese geest heeft ingesproken. Je kunt goed discussiëren over aanvaardbare en minder aanvaardbare opvattingen over de menselijke geest. Het feit dat Gods Geest in onze werkelijkheid is neergedaald, heeft wel een structuur geschapen, bepaalde ontwikkelingen gestimuleerd, een bepaalde filosofie, theologie, een levensleer, een christelijke cultuur. Niet dat we die verabsoluteren, maar we zeggen ook niet dat ze uit het luchtledige kwam.

De Geest heeft gesproken in de Europese cultuur, dat spreken heeft daarin zijn neerslag gevonden in ons denken, doen en laten. Toch zullen velen zeggen dat dat misschien voor vroegere generaties zinvol en nuttig was, maar dat wij dat vandaag niet nodig hebben.

‘Laat ze dat maar eens bewijzen, dat ze dat niet nodig hebben! Er wordt tegenwoordig onder het mom van agnosticisme vandaag zoveel kul aangeboden, zelfs in een kwaliteitskrant als de NRC. Wat wordt er allemaal niet aan verkeerds toegedicht aan mensen met een gelovige achtergrond. Neem de discussie over die paar weigerambtenaren. Binnen normale democratische verhoudingen zou je elkaar om zoiets toch de ruimte laten? Bovendien: iets wat altijd zo is geweest, kan toch niet opeens onzin zijn?’

Let wel, ik zeg niet dat agnosticisme op zich kul is. Maar zoals het vandaag wordt gehanteerd, is het dat vaak wel. Het wordt gevuld met allerlei inhouden, waarvan ik vind dat je er geen uitspraken over mag doen. Het zegt vaak meer over degenen die zich eraan bezondigen, dan over de zaak zelf.’

Ziet u voor de kerk een rol weggelegd in de zaak die uw boek aansnijdt?

‘Het zit mij zeer dwars dat de landelijke kerk - voorzover ik het overzie - niet adequaat handelt. Met het aanbieden van handelingstechnieken en het organiseren van evenementen raken we niet uit het slop. Het kerkelijk onderricht, de toerusting, de catechese… De ene keer gaan ze naar een synagoge, de andere keer is er iemand van een andere godsdienst. Interessant allemaal, maar zo worden jongeren geen christen, hè. Afgezien van wat de rechterzijde van de kerk overeind heeft weten te houden, stemt dat niet hoopvol. Ik heb dat al vaker gezegd. Het zit me hoog. Maar je bent een roepende in de woestijn. De kerk zou daar eens een ronde tafelgesprek over moeten beleggen: wat doen we eraan?

De kerk moet proberen opnieuw een apparaat op te bouwen dat de grote vragen aanpakt en de problemen van mens, wetenschap en samenleving aan de orde stelt.

Verder: de prediking! Prediking kan niet falen als ze gewoon uitlegt wat de tekst zegt en de problemen waar we echt mee zitten benoemt. Geen verhaaltjes! Ik kan niet begrijpen waarom de eredienst zo’n rommeltje geworden is, alsof er niets gebeurt wanneer men zich aan de klassieke kernmomenten houdt. Het besef lijkt te verdwijnen, dat wij hier iets van Godswege hebben te verwachten. Het komt dus over de hele linie op een bewuste nieuwe concentratie op de eigenlijke inhoud aan. En om daar ingespannen naar te zoeken.’

Dr. Bert de Leede is universitair docent Praktische Theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit.
Prof. dr. H.W. de Knijff is emeritus hoogleraar Dogmatiek en Christelijke ethiek aan de Universiteit van Utrecht. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

1H.W. de Knijff, Tegenwoordigheid van geest als Europese uitdaging. Over secularisatie, wetenschap en christelijk geloof, Zoetermeer 2013.