nr6 • 2012 • Laatst Geboekt
juli 2012 (26e jaargang nr. 6)
Laatst Geboekt
Over mededogen en reizen
Marja Brak
In de openbare bibliotheek kom ik niet vaak. Lang geleden al heb ik een aversie gekregen tegen boeken waar kaaskorstjes, haren en snotjes in kleven en niet te definiëren vlekken en ezelsoren de pagina’s ontsieren. Boeken staan op de lijst van mijn eerste levensbehoeften en dus koop ik ze. Wat de uitpuilende kasten niet meer kunnen bevatten, gaat naar de kerkbazaar. Daarmee praat ik mijn koopzucht goed.
Er is ook een genre dat ik niet koop, maar leen of ruil. Als mijn hersenen – ik heb het niet over mijn ziel! – weer eens veel te veel toeren maken, moet er een detective gelezen worden. Zonde van je tijd en nog slechte boeken ook? Het eerste geldt ook van vissen en sudoku’s maken en het tweede evenzeer van veel braaf-christelijke Amerikaanse romans. Trouwens, sinds ik heb gelezen dat Colijn graag een detective las (Agatha Christie zeker?) en ik ook een paar rechtzinnig gereformeerde theologen ken die niet op dit genre spugen, voel ik me in goed gezelschap.
Verdwaald
De voor mij dichtstbijzijnde bibliotheek is een beetje achenebbisj. De wijk eromheen is grondig op de schop gegaan, maar deze voorziening, ooit bedoeld tot nut van het algemeen, is achtergebleven. Toen ik er voor het eerst kwam, op een woensdagmiddag, keek ik op van het grote aantal allochtone moeders met kinderen die met een stapel boekjes in de hand bij de balie stonden. Lezen is integreren! Maar in Amersfoort heerst de megalomanie: een nieuw kunstpaleis, begroot op 45 miljoen euro, heeft een tegenvaller van 7 miljoen. Daarom worden de wijken nu uitgeperst: buurthuizen dicht, bibliotheken weg, minder zorg voor het groen. De Bibliobus, die nu door de wijken rijdt, verdwijnt. De minder mobiele senioren die daar gebruik van maken moeten zeker aan de e-reader? Maar dat roept dan weer een andere vraag op: moet deze, evenals de rollator, ook vergoed worden?
Mijn zieltogende bibliotheek heeft, buiten een paar afdankertjes van de hoofdvestiging, geen literatuur in het assortiment, maar vooral streekromans en thrillers. Op de Nederlandse producten in het laatstgenoemde genre staat tegenwoordig wel: literaire thriller, maar geloof me, dat is misleiding. Literair… moet dat niet een beschermde aanduiding worden zoals Edammer kaas en Parma ham? De Scandinaviërs nog niet ontdekt? Bijna altijd goed. Geen uitgebreid beschreven gruweldaden (vergeet die Sten Larsson hype!), maar eeuwig waaiende bossen en uitgestrekte meren waar heel wat te verbergen valt en te (ver)dwalen door rechercheurs, die verkleumd en snakkend naar koffie de altijd aanwezige sneeuw, regen en duisternis trotseren. Onlangs kwam ik echter met iets anders thuis: een boek van een schrijfster die ik niet kende en dat hier duidelijk verdwaald was.
Dorpsgeheimen
Uit het niets is ze opgedoken: de Francaise Claudie Gallay, niet behorend tot het Parijse literaire wereldje, maar onderwijzeres in de Vaucluse. Er waren al een paar boeken van haar bij een kleine uitgeverij gepubliceerd, toen opeens haar vijfde, De branding (2008), een bestseller werd. Die branding hoor je altijd in het kleine vissersdorp aan de Normandische kust waar dit boek speelt. Een vrouw van een jaar of veertig – zij vertelt het verhaal - is er neergestreken om in opdracht van een ornithologisch instituut de vogelpopulatie te bestuderen. Ze is docent, maar vlucht in dit eentonige baantje om te kunnen rouwen om haar weggeteerde overleden geliefde. Haar naam wordt niet prijsgegeven, maar ze wordt soms La Griffue genoemd, naar het huis waar ze haar intrek heeft genomen. Tegelijk met haar duikt een zekere Lambert op. Het doel van zijn komst lijkt het verkopen van het voormalige vakantiehuis van zijn familie, maar in feite wil hij erachter komen hoe het mogelijk is dat zijn ouders en broertje lang geleden tijdens een zeiltochtje omkwamen. Hij verdenkt de oude Theo, de voormalige vuurtorenwachter, ervan daarbij een kwalijke rol gespeeld te hebben.
De dorpelingen zijn nogal bars en kort van stof. Het harde leven van een kustdorp is hen niet in de kouwe kleren gaan zitten. Toch is er geen argwaan tegenover vreemdelingen. La Griffue mag aanschuiven in het dorpscafé, beheerd door Lili, de dochter van de vuurtorenwachter. Haar afgetakelde moeder zit daar altijd mompelend op haar vaste plek. Moeder leeft gescheiden van haar man Theo, van wie ze nog altijd houdt en wiens aandacht ze op een aandoenlijke manier probeert te trekken als hij in het café zijn warme maaltijd komt afhalen, die hem door zijn dochter zwijgend wordt aangereikt. Zijn verhouding van destijds met Nan, nu een in het zwart gehulde ronddolende oude ziel, die de zee roept om haar dierbaren terug te geven, was de reden van die scheiding. Andere personages zijn de simpele Max, die hopeloos verliefd is op de wulpse zus van beeldhouwer Raphaël, het achtjarige meisje Ooievaartje en de fatterige monsieur Anselme.
La Griffue heeft met iedereen contact, de dorpelingen accepteren haar. Misschien omdat ze zelf ook gesloten is over haar achtergrond. Ze kan goed luisteren en raakt gefascineerd als ze gaandeweg ontdekkingen doet over het verleden. Lambert maakt daar onderdeel van uit en zij komen elkaar ook voortdurend tegen, draaien om elkaar heen, maar houden ook afstand. In enkele terloopse zinnen wordt iets gemeld over het verleden van La Griffue en dan begrijp je haar inspanningen de waarheid boven tafel te krijgen.
Het leven in het dorp is weinig opzienbarend. Gebaren, kalme gesprekken, steelse blikken, eten en drinken… veel meer heeft Claudie Gallay niet om te beschrijven. Ze doet dat echter buitengewoon fascinerend. Je krijgt te doen met die mensen die hun verleden torsen en er geen weg mee weten. De schrijfster gunt het dorp haar geheimen en de eigen manier van de bewoners om te kunnen leven met wat gebeurd is. Tegelijk wordt er druk uitgeoefend om het stilzwijgen te doorbreken. Maar er wordt niets geforceerd. Ik zal het plot uiteraard niet verraden. God en geloof spelen geen rol in dit boek – de schrijfster zal er niets mee hebben – maar het mededogen van de dorpelingen met de zwakken en zelfs met de dieren trof me. Uiteindelijk is er ook wel enigermate sprake van vergeving en verzoening. Dat geldt niet van allen, want Moeder strompelt met uiterste inspanning tijdens de begrafenis naar het graf van Nan om erin te spuwen. Het is de dorpelingen niet ontgaan! En o ja, dit is weer echt een leeskringboek!
Eerste Wereldoorlog
Mededogen speelt ook een grote rol in een nieuw boek van de Vlaming Stefan Brijs. Het succes van zijn vorige roman ‘De engelenmaker’ evenaart Brijs volgens de meeste recensenten niet. ‘Post voor mevrouw Bromley’, een roman die speelt in de Eerste Wereldoorlog, mag dan stilistisch geen hoogstandje zijn, een mooi boek is het wel. Brijs koos ervoor zijn boek niet te schrijven vanuit Vlaams, maar vanuit Engels perspectief. Hij bestudeerde de Engelse geschiedenis daarvoor en vertelde in een interview: ‘Ik schrok van de mentaliteit die daar heerste. De oorlog brak uit. Augustus 1914. Ze willen allemaal gaan vechten. Wij Engelsen zijn de grootste en sterkste! We gaan een avontuur beleven, we gaan naar de overkant en we zijn voor de kerst weer terug. Maar er waren ook duizenden jongeren die niet wilden vechten. Om verschillende redenen. Omdat ze moesten werken op de boerderij, ze waren bang, of zoals John, de hoofdpersoon in het boek, die wilde studeren. Maar de druk op de jongens was vanaf de eerste dag immens.’
Hoofdpersoon John Patterson is 19, zijn vriend Martin Bromsley 17, als de oorlog uitbreekt. John is een literatuurliefhebber. (Allerlei verwijzingen naar de wereldliteratuur worden trouwens door Brijs wel erg nadrukkelijk in het verhaal verweven.) Hij woont samen met zijn vader in een huis dat is afgeladen met boeken, omdat vader Patterson een verzamelaar – geen lezer – is. Gepraat wordt er nauwelijks. Een groot contrast met het luidruchtige en straatarme gezin Bromley: drinkende vader, slovende moeder, Martin en een serie zusjes. Onder hen Mary, de heimelijke liefde van John. De verbinding tussen de vrienden ligt in de moedermelk: mevrouw Bromley gaf John borstvoeding toen zijn moeder in het kraambed was gestorven. Martin Bromley wil dolgraag de oorlog in, maar hij is te jong en probeert via allerlei omwegen toch weg te komen. Hij doet zijn best om John mee te krijgen, maar die heeft te weinig patriottisme en al even weinig haat jegens de Duitsers. Bovendien wil hij literatuur studeren. Geen gemakkelijke keus, want de publieke opinie keert zich tegen lafaards als hij en ook de aanbeden Mary minacht John. Intussen is de oorlog in volle gang en de vader van John moet als postbode steeds meer doodsberichten bezorgen. Mooi is de beschrijving hoe hij worstelt met die taak en sommige overlijdensberichten achterhoudt, omdat hij het niet meer aan kan families in het verdriet te storten. John wordt gesteund in zijn afstand nemen van de oorlog door zijn vader en kan de vernederingen van Mary verdragen door een nieuwe vriendschap, die met een student Duitse letterkunde.
Door allerlei omstandigheden komt John toch in het leger terecht en daarmee zet het tweede deel van het boek in. We belanden in de hel van de mannen in de loopgraven, zoals we die uit andere literatuur over de Grote Oorlog kennen. Je zou verwachten dat mensen onder zulke omstandigheden allemaal ratten zouden worden. Maar ook hier is er mededogen. Heel sterk bij John. Of is het de lafheid die domineert? In elk geval komt de bleke jongeman uit het eerste deel nu goed uit de verf. Hij gaat leugens stapelen om de mensen van wie hij houdt – mevrouw Bromley voorop – te sparen, om de harde waarheid te verbloemen en ten slotte ook om te voorkomen dat hij door de mand valt.
De slotzin van de uitgever op de achterkant van het boek is stereotiep, maar waar: Een verhaal over moed en lafheid, hoop en vriendschap, gemis en verlangen.
Reizen
In vorige eeuwen was reizen voorbehouden aan zeevaarders (met als opdracht nieuwe vaarwegen te vinden), aan gegoede jongelieden die een ‘grand tour’ maakten en aan avonturiers. Tegenwoordig reizen (de oudere) Henk en Ingrid ook heel wat af – ze hebben er tenslotte hard voor gewerkt – en je staat er versteld van waar sommige mensen al niet geweest zijn. In een bundel reisverhalen, verzameld door Jan Blokker Jr., staat een verhaal van kunstenaar / schrijver Armando, waarin hij vertelt hoe hij met een groepje toeristen in China was. Hij schrijft: Ofschoon ik geen zielkundige opleiding heb gevolgd, kon ik een beetje het verschijnsel van de toerist en het toerisme bestuderen. Ze zijn haast allemaal over de zeventig en ze vergaren reizen. Ze vergaren bezienswaardigheden. Ze zijn in de ban van de verre gewesten. In een land als Italië komen ze niet. Te dichtbij misschien. Ze hebben geld en ze zijn zeer moedig. Waarna Armando een opsomming geeft van de lichamelijke klachten die de mensen hebben. ‘Wat kan me gebeuren’, zegt een Duitse heer van 72: ‘Of ik nou thuis umkippe of hier in China, dat blijft hetzelfde’. Toeristen dragen ook allemaal een fototoestel op hun maag. Dat doen ze omdat ze toeristen zijn. Die doen zo. ‘Kunt u even opzij gaan, ik zie net iets moois’ (…) ‘Wilt u mij even nemen?’ ‘Fotografeert u niet?’ ‘Nee!’ ‘Eigenaardig.’ (…) Ze lopen met een starre blik rond, ze zoeken voedsel voor hun gulzige toestel.
De 80 reisverhalen in deze vuistdikke bundel zijn in chronologische volgorde opgenomen. Zo begin je bij een tekst uit de vijftiende eeuw over Sint Brandaan om te eindigen bij een verhaal van Jan Brokken uit 2009. Werkelijk alle tijden, streken en manieren van reizen komen aan bod: Nova Zembla, de Mahakuase Indianen in de Nieuwe Wereld, het sneeuwgebergte in Nieuw Guinea, het oude Indië, de rimboe van Afrika, een voetreis door Ceylon, een hedendaagse fietstocht op het platteland van China. Hilarisch is het verhaal over de Spaanse busdiensten en spoorwegen van Bob den Uyl. Je komt ook bekende namen tegen van reizigers die verslag doen: Willem de Clercq reisde per karos naar Sint-Petersburg, van Vincent van Gogh is ‘Reisje naar Zweeloo’ opgenomen en ook het Siberisch dagboek van Karel van het Reve kunnen we lezen. De wandelende Nescio ontbreekt natuurlijk niet noch de varende Slauerhoff of reisschrijvers als Cees Nooteboom, Frank Westerman en Joris Luyendijk. Het is te veel om op te noemen.
Bijzonder is het verhaal van dominee-hoogleraar-politicus Herman Bavinck (1854-1921), die in 1892 door Noord-Amerika reisde. Pas in 1998 werden zijn reisaantekeningen uitgegeven. Bavinck beschrijft werkelijk alles. Over de woninginrichting: ’t Is opzichtelijk en minder stemmig, deftig, stil-eenvoudig als bij ons. In iedere kamer zijn enige rocking-chairs, of schommelstoelen, waarin men op vrij ongegeneerde wijze zich neerzetten kan, dames incluis. Soms zit een heel gezelschap onophoudelijk heen en weer te wiegen, symbool voor de onrustige en zenuwachtige natuur der Amerikanen, en wel gemakkelijk, maar toch niet gracieus en bevallig. Het godsdienstige leven wordt als volgt geduid: Zonder twijfel lijdt het aan grote oppervlakkigheid. De tegenstelling van zonde en genade wordt verzwakt. De wedergeboorte en ’t werk des Heiligen Geestes worden op de achtergrond geschoven. De prediking gaat dikwerf op in moraal. Verkiezing en rechtvaardiging, heel ’t religieuze element komt te kort of ontbreekt. Preken is niet ontvouwen en bedienen van ’t woord Gods, maar een toespraak, en de tekst is motto.
Blokker is historicus en publicist en heeft de verhalen niet snel bij elkaar gegrabbeld. Hij bracht 100 dagen door in de Koninklijke Bibliotheek, waar hij duizenden journaals, logboeken, bundels en romans door vlooide. Zijn bloemlezing is niet alleen een wereldreis, maar ook een overzicht van alle genres in de reisliteratuur. Ik ben nog lang niet door het boek heen en zal er de komende vakantie verder in reizen. Iedereen die thuis of dicht bij huis blijft (het boek is veel te dik en te zwaar om mee te gaan in het vliegtuig) raad ik dit geweldige boek aan. Waarom zou je nog reizen? Dit boek bezorgt je de ultieme reis door de wereld, de tijd én de literatuur.
Marja Brak is coördinator communicatie van de Protestantse Gemeente Amersfoort en eindredacteur van Kontekstueel
Naar aanleiding van:
Claudie Gallay, De branding, De Bezige Bij, 477 blz. (slechts € 7,95!)
Stefan Brijs, Post voor mevrouw Bromley; Atlas, 510 blz.
Jan Blokker, De Nederlandse reisliteratuur in 80 en enige verhalen; Prometheus, 1038 blz.
Voor een nieuw abonnement, klik hier
Voor losse nummers, klik hier
Voor de inhoud van andere nummers van deze jaargang, klik hier