Skip to main content

nr1 • 2025 • Toekomstgericht kerk-zijn

39e jaargang nr.  1 (jan. 2025)
thema: Jong en vogelvrij? Jongeren, mentale problemen en de kerk

Gerrit van Meijeren
Kroniek
Toekomstgericht kerk-zijn

‘In de Nederlandse kerk is de krimp geïnternaliseerd’, luidde de waarneming van hoogleraar Benno van den Toren in een interview in het Reformatorisch Dagblad. Ik moest daaraan denken toen me gevraagd werd iets te zeggen over ontwikkelingen in de Nederlandse kerk voor een tiental Hongaarse collega’s die afgelopen november een lang weekend bij de Gereformeerde Bond te gast waren.

Ik herken wat Benno van den Toren signaleert. Kerkenraadsleden en andere gemeenteleden die teruggang ervaren en zich daar op een dag bij hebben neergelegd. ‘Wat wij meemaken, dat speelt toch overal in de kerk, nietwaar?’ Het zijn ervaringen van verlies en rouw die worden verwoord in een mengeling van gelatenheid en pijn over wat was en die de blik op de toekomst kleuren.
Die internalisering van teruggang is er misschien ook nog op een andere manier, in gemeenten waar wel jongeren zijn en waar de kerkenraad geen vacatures kent, maar waar soms een sterk defensieve houding heerst ten opzichte van ‘de wereld’, ‘andere kerken’ of ‘vernieuwingen’. Is het de angst voor een domino-effect? Als er iets gaat schuiven, waar blijven we dan?
Tegelijkertijd is met internalisering van krimp bepaald niet alles gezegd. Ik zie ook dat er de afgelopen jaren aandacht is gekomen voor de betekenis van het kerk-zijn als zodanig. Waarom zijn we eigenlijk kerk en wat wil dat zeggen? Wat maakt het voor ons dorp uit dat er een gemeente van Christus is? Wat zou de wijk missen als wij er niet (meer) zouden zijn?
Richting de Hongaarse collega’s noemde ik daarbij de namen van ds. Hans van Ark en ds. Nynke Dijkstra, die met de Missionaire Rondes – vanaf het begin van deze eeuw – bij veel werkers in de kerk hebben bijgedragen aan bewustwording voor deze vragen en ook aandacht hebben gevraagd voor de eigen geloofsspiritualiteit van de pastores.
Elders in dit nummer staat het interview te lezen met de Amerikaanse praktische theoloog Andrew Root, die beargumenteert dat de crisis van de kerk niet schuilt in de teruggang van het aantal leden en vermindering van inkomsten, maar in het ontbreken van hoop op de levende God, die de God is van de wereld. ‘Waar zie je die God aan het werk?’ vraagt Root, ‘en wat heeft ons dat te zeggen?’ Het brengt de gemeente terug bij haar roeping en bij de hoop op de Heer van wie zij leeft. Het brengt de theologie terug naar wat er nu nodig is. Ik merk dat deze fundamentele vragen resoneren en er meer ruimte voor komt op plaatselijk vlak.
Andrew Root was intussen de hoofdspreker op een bijeenkomst van de Protestantse Theologische Universiteit en de Protestantse Kerk in Utrecht, die tevens de kick-off bleek te zijn van het onderzoeksproject ‘Toekomstgericht kerk-zijn’. In dat project wordt gevraagd hoe de toekomst van de kerk er in een steeds vloeibaarder geworden samenleving kan en moet uitzien. Een toekomst die evenwel ongewis is, maar toebehoort aan God.
Het zijn die belangrijke vragen die veel meer aandacht moeten krijgen in de kerk. ‘Toekomst’ wordt momenteel voornamelijk in verband gebracht met problemen, met structuren en besturing en ‘lichtere’ vormen van kerk-zijn, met – in de taal van kabinet-Rutte IV – ‘slimmer’ werken en met het managen van de krimp. Het is hoog tijd voor trage vragen, voor wat het project noemt een ‘geïntegreerde diagnose’, voor de erkenning niet te weten wat ons te doen staat, voor vernieuwing van het gebed en voor het verlangen te groeien in inzicht en liefde om zo te onderscheiden wat wezenlijk is (en wat niet).

Met open ogen
Dat vraagt om een andere manier van kijken. Toen we Root spraken voor Kontekstueel, vroegen we naar zijn bedoeling met zijn boek over de krimp van de kerk. Hij schetst daarin de lotgevallen van een kleine, broze geloofsgemeenschap. Inmiddels is het kaarsje van die gemeente al stilletjes gedoofd, maar Root vertelt een ander, fictief verhaal waarin hoop doorklinkt. Hij schreef het ‘to change our imagination’, ‘om onze verbeelding te veranderen’ – om de lezer op andere gedachten te brengen: de mogelijkheid dat het anders kan vanuit de werkelijkheid van de levende God.
Iemand die daar ook van doordrongen is, is Erik Borgman, die op 13 september jongstleden in Tilburg met emeritaat ging als hoogleraar publieke theologie met een rede over God als vrijheid. Zonder twijfel is Borgman een van de belangrijkste theologische denkers in Nederland, die de laatste jaren met zijn scherpzinnige boeken steeds meer protestantse lezers trekt (des te merkwaardiger dat in de aan hem gewijde feestbundel In het voetspoor van de Komende niet een protestantse bijdrage staat). Het raakte me hoe Borgman zich bij zijn afscheid liet kennen als een mens die zelf van genade leeft.
Al betrekkelijk vroeg in zijn academische carrière is Borgman door harde kerkpolitieke krachten op een zijspoor gerangeerd. Het waren toen de dominicanen die hem een baan en een geestelijk thuis boden, schrijft Borgman. Theologisch is het beeld van de gekruisigde Jezus wiens lichaam door de speer van een soldaat wordt opengereten, zodat er bloed en water – het leven! – uitkomt (Joh. 19:34-35), voor hem bepalend geworden. ‘Om dit doodgemartelde en opengescheurde lichaam als bron van leven draait volgens het Johannesevangelie alles. Ik kan niet zeggen dat ik het begrijp. Maar ik geloof met mijn hele hebben en houden dat het waar is (...) alleen in het perspectief van deze werkelijkheid toont alles zijn ware karakter.’
Op andere plaatsen onderstreept Borgman dat we geroepen zijn om in deze wereld te leven als een ruimte die ons door God steeds opnieuw wordt geschonken en die daarom steeds weer ongedachte mogelijkheden opent, ook voor de kerk in deze tijd. En daarvoor moeten je ogen opengaan, voor God als de Komende.
En gebeurt dat nu juist niet in de liturgie op de zondag, ‘klein Pasen’? Daar wordt uitgesproken, uitgezongen en uitgebeeld hoe de ware verhoudingen liggen, wie de Heer van deze wereld is en dat daarom het cynisme noch het kwaad het zullen winnen. De zusters en broeders in de piepkleine (?) huisgemeenten van Kolosse en Efeze geven in hun dagen aan zeker te weten hoe de kosmos in elkaar steekt, namelijk gebouwd op liefde die zichzelf prijsgeeft. En de brieven van Paulus die zij elkaar voorlezen, horen wij nog steeds. Van Ruler noemde dat kerkgang ‘om weer op toonhoogte te komen’, tegen het donker in.

Als contrastgemeenschap
De liturgie speelt ook een belangrijke rol in het heldere proefschrift van ds. Dick Wolters, verbonden aan de Amsterdamse Noorderkerk. Afgelopen 2 december promoveerde hij in Groningen bij Edward van ’t Slot en Wouter Slob. Wolters onderzoekt de betekenis van de kerk als contrastgemeenschap, een concept van de Amerikaanse theoloog Stanley Hauerwas, die ook in Nederland wel enige bekendheid heeft gekregen.
In zijn boek buigt Wolters Hauerwas’ gedachtengoed om naar de Nederlandse context en ‘slijpt’ hij het begrip contrastgemeenschap bij. Onder meer stelt hij dat de contrasterende identiteit van de gemeente door de liturgie wordt bepaald. Niet het verhaal van de ‘wereld’ is het ware verhaal waaruit de gemeente kan leven, maar het verhaal van de Bijbelse God die zich heeft ontledigd. De gemeente ‘maakt haar leven niet, maar ontvangt het uit Gods hand.’ Ik denk er nog over na hoeveel Hauerwas er precies overblijft aan het einde van Wolters’ boek, maar hij schrijft mooie dingen over het begrip ‘waarachtigheid’ en de notie van Hauerwas dat kerk-zijn ten diepste living out of control betekent, hebben we denk ik heel hard nodig.
Wolters gaat het gesprek aan met enkele denkers uit onze Nederlandse context: Bas Heijne, Willem Jan Otten, Ad Verbrugge en Hans Boutellier. Die laatste schreef over het seculiere experiment dat we in de jaren zestig als samenleving zijn aangegaan. We zijn een pragmacratie geworden waarin God er niet meer toe doet. Toch is het geen zooitje geworden: de gevreesde chaos en opleving van de misdaad zijn uitgebleven, aldus Boutellier.
Wat Wolters betreft kan de kerk zich op geen enkele manier beroepen op morele superioriteit en dat ben ik met hem eens. Maar juist in gesprek met Boutellier zou toch gewezen kunnen worden op de stand van onze maatschappij, waarin samenleven steeds moeilijker wordt zonder gedeelde waarden. Wat we de laatste jaren en in de afgelopen tijd zien, lijkt steeds meer op desintegratie van onze samenleving. Juist Erik Borgman – die in Wolters’ boek helaas ontbreekt – heeft daarover het nodige gezegd. Bijvoorbeeld in zijn Cusanuslezing Het seculiere experiment opzeggen (Deventer, 9 februari 2024): het probleem van onze tijd is ‘het uitbannen van alles wat absoluut is, dat boven ons staat en om onderwerping vraagt in plaats van onderhandeling, dat geeft in plaats van te moeten worden veroverd en verslagen.’ Over die meer profetische insteek van de contrastgemeenschap zou ik graag meer horen van Dick Wolters. Intussen is zijn boek een waardevolle bijdrage aan toekomstgericht kerk-zijn.

En met verbeeldingskracht
Omdat kerk en theologie niet zonder de verbeeldingskracht van de cultuur kunnen, vraag ik nog aandacht voor het vertrek van Gerda van de Haar als hoofdredacteur van tijdschrift Liter. Vanaf het allereerste nummer in maart 1998 was zij bij dit platform voor – in het begin christelijke – literatuur betrokken. Ik tref in mijn exemplaar een krantenknipsel aan uit NRC Handelsblad. Marjoleine de Vos is behoorlijk kritisch over het nieuwe tijdschrift, maar lovend over Van de Haars beschouwing over het toneelstuk van Willem Jan Otten De nacht van de pauw. Die kwaliteit heeft zij ook in het laatste nummer vastgehouden in een fijnzinnig essay over de mystica Juliana van Norwich. Schrijver en filosoof Levi Jacobs neemt haar plaats in.
Toen Erik Borgman afscheid nam citeerde hij uit het dagboek van Dag Hammarskjöld, voormalig secretaris-generaal van de Verenigde Naties: ‘Tegen het verleden: dank!, tegen het komende: ja!’ Anders gezegd: ik ben nog niet weg, ik heb nog het nodige te doen. Zo kijk ik uit naar het volgende deel van zijn theologische trilogie en hoop ik dat Gerda van de Haar tijd krijgt haar boek over het werk van de Joodse schrijver Marcel Möring af te ronden.

Deze kroniek is geschreven op de grens van een nieuw kerkelijk jaar, toekomst die God toebehoort. Met woorden uit Psalm 111 uit Psalmen anders:

‘Wij prijzen God in elke tijd
omgeven door de wereld wijd,
wij staan te midden van zijn werken.’

Dr. G. van Meijeren is classispredikant van de Protestantse Kerk in Zuid-Holland Zuid.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Raadplegingen: 29