Skip to main content

32e jaargang nr. 1 (sept. 2017)
thema: Laten wíj bidden!

J. Hoek
Samen blijven bidden in een seculiere tijd

 Laat ik deze bijdrage mogen beginnen met een enkele reflectie op vakantie - ervaringen van de afgelopen zomertijd. Mijn vrouw en ik hebben in Toscane vele prachtige kerken gezien met onvoorstelbaar rijke kunstschatten. De beroemde kerken van Florence, Lucca, Pisa en Sienna worden overstroomd door toeristen die soms uren in de rij staan te wachten om toegang te krijgen. Binnen worden aan de lopende band foto’s genomen en geven gidsen in allerlei talen toelichting op wat er allemaal te bewonderen valt.
Je doet volop mee aan dit gebeuren, maar ineens realiseer je jezelf dat deze kerken zijn gebouwd door generaties gelovigen die kosten noch moeiten spaarden om God te vereren. Voor hen waren dit godshuizen, gebedsplaatsen, voorportalen van de eeuwigheid. Hoeveel toeristen staan daar nog bij stil? Gaat het alleen nog om cultuur in plaats van cultus? Een contrastervaring deden we op in Taizé. We maakten de middagdienst mee met duizenden jongeren. Hier stond in een sobere entourage het gebed centraal vanuit het stil worden voor God. Ook dat is actualiteit in 2017.
We leven als kerk in het Westen in een wereld waarin (vrijwel) geen rekening wordt gehouden met God en een mogelijk ingrijpen van boven. In zo’n cultuur is bidden allerminst vanzelfsprekend. Het gebed verkeert in een crisis. Velen zien bidden als een placebo, een doekje voor het bloeden. Of positiever gesteld: als interne dialoog, gesprek met jezelf, oefening in een ontvankelijke levenshouding, leren openstaan voor onverwachte ervaringen en ontmoetingen, kortom intensivering van verwonderde aandacht voor de bonte werkelijkheid. Zo is er waardering voor aloude spirituele gebedstradities en meditatieve technieken. Maar enige reactie ‘van de andere kant’, een werkelijke ontmoeting met God als tegenover, is niet aan de orde. Deze vorm van ‘gebed’ doorbreekt de gesloten werkelijkheid niet en laat ons met onszelf alleen. Er treedt een verpsychologisering van het gebed op die de nekslag betekent voor het echte bidden. Daarin gaat het nu juist centraal om de ontmoeting met de Ander en openheid voor Zijn leiding in ons leven. ‘Het gebed is immers een soort communicatie tussen de mensen en God, waardoor mensen het heiligdom van de hemel kunnen binnengaan en God kunnen aanspreken op Zijn beloften.’ (Calvijn, Institutie, 3.20.2).
In onze seculiere tijd roeit de gemeente van Christus als ecclesia orans, biddende kerk, tegen de stroom op. Elke zondag komt zij samen in diensten van Woord en gebed. Door de week wordt er gebeden in de gezinnen, op christelijk scholen, bij allerlei kerkelijke samenkomsten en activiteiten. Nog altijd groeien veel kinderen op met de vaste gewoonte van bidden voor het eten of voor het slapen gaan. Maar hoe vitaal is de gemeente als gebedsgemeenschap? Maakt bidden een integraal deel uit van haar dagelijks leven of is het gebed marginaal geworden? Juist wanneer ik mij zet aan het schrijven van dit artikel ligt er een nummer van de Waarheidsvriend op mijn bureau waarin ds. P. van der Kraan een serie start over ‘biddeloosheid’ (een nieuw woord voor Van Dale?).  Zijn analyse liegt er niet om. Biddeloosheid is in ons leven een verbijsterende werkelijkheid geworden. Velen in de gemeente lijden er met enige regelmaat of zelfs chronisch aan. Tijdgebrek is een doorzichtig excuus voor nalatigheid en slordigheid in het bidden. Er wordt veel te weinig aan timemanagement met het oog op de eeuwigheid gedaan. Dat komt doordat God in ons leven een appendix is en dus niet centraal staat. Deze analyse verschilt weinig van een geruchtmakende uitspraak die G.H. ter Schegget (1927-2001) indertijd vanaf de kansel deed in één van zijn preken over het Onze Vader: ’Ik neem aan, gemeente, dat u persoonlijk nauwelijks meer bidt.’  Is dit niet inderdaad de ernst van de situatie: gebed heeft niet onze prioriteit, omdat we er kennelijk te weinig heil in zien.

Wat hard nodig is in ons leven als hedendaagse gelovigen, is re-integratie van het gebed en het dagelijks leven. Geestelijke leiding binnen de gemeente moet hierop de focus leggen. Hoe? Ik geef een aantal korte overwegingen als denkduwtjes en bescheiden handreiking.  

  1. Doorbreek de vanzelfsprekendheid van het ‘natuurlijk bid ik wel’. De vraag voor Gods aangezicht is: ’bíd ik wel?’ Bid ik zoals Saulus van Tarsen toen Christus tot Ananias van hem zei: ’want zie, hij bidt’(Hand.9:11)? Saulus had in zijn leven talloos vele keren gebeden, maar nu wist hij pas wat bidden was. Indringend moet in prediking en catechese aan de orde komen dat het juist niet vanzelf spreekt dat we echt bidden en dat we wat echt bidden is. Ik denk aan wat K.H. Miskotte (1894-1976) schrijft in zijn boekje De weg van het gebed (1962). Wij mensen kunnen over de ontmoeting met de Eeuwige nooit beschikken. Er moet van hogerhand ‘een wak in de hemel’ geslagen worden, anders blijft deze voor ons gesloten en blijft God voor ons ver en vaag. Wanneer de Verborgene zich echter aan ons bekendmaakt, kan een mens zijn verwondering en zijn geluk niet op.
  1. Het Onze Vader zou een meer prominente plaats moeten hebben zowel in de eredienst als in de persoonlijke gebeden. Onze kinderen zouden het volmaakte gebed al zo vroeg mogelijk dienen te leren, uit het hoofd en met inzicht in de betekenis van elke afzonderlijke bede. Het Onze Vader stelt ons bidden op de hoogte van de aanbidding en in de ruimte van het Rijk van God. Heel wat mensen die regelmatig bidden, ervaren steeds meer moeite met de zin van het gebed als het gaat om het effect ervan op het grote gebeuren in de wereld, internationale ontwikkelingen en politieke processen. Van de weeromstuit wordt het gebed eenzijdig op het privédomein betrokken. We bidden dan wel om een goede gezondheid of een veilige reis, maar niet, of met nauwelijks enige overtuiging, om vrede en gerechtigheid in de wereld. Dit is begrijpelijk: God lijkt immers zo afwezig in de geschiedenis. Maar daarmee is het nog niet acceptabel dat actieradius en slagkracht van het gebed zo beperkt worden opgevat. Hier biedt het Onze Vader krachtig tegenwicht.

Tot voor kort  zorgde in vele gemeenten de regelmatige catechismusprediking ervoor dat het Onze Vader  (in de zondagen 45 -52) regelmatig en uitvoerig aan de orde kwam. Helaas is dit op grote schaal weggevallen. Het is echt nodig om in leerdiensten opnieuw volle aandacht te geven aan gebedsonderwijs, zodat hierop in de gezinnen voortgebouwd kan worden, met ondersteuning door kerkelijk jeugdwerk en christelijk onderwijs. In alle erediensten vraagt het gebed juist nu extra aandacht in het licht van het gegeven dat dit voor een toenemend aantal kerkgangers de enige gelegenheid is om aan een openbaar gebed deel te nemen. 

  1. In de gemeente mogen we samen werken aan een nieuwe gebedsdiscipline. De spanning tussen regelmatig bidden en spontaan bidden is er altijd geweest. Er is aan de ene kant een dodelijke sleur, maar anderzijds een fataal gebrek aan orde. Laten we er elkaar bij helpen -  in afhankelijkheid van de Geest van de genade en van de gebeden -  dat ons bidden niet staat of valt met onze stemmingen en behoefte. Het gebed dient verbonden te blijven met de gewone gang der dingen, opstaan en naar bed gaan, maaltijden, dagelijks werk. Als zout in de pap.
  1. Luisteren gaat aan spreken vooraf. De weg van het gebed kan alleen worden begaan als ‘wezenlijk wederwoord op het wezenlijke Woord van God’ (K.H. Miskotte). Wanneer we de God van het Woord niet meer kennen en onze gebeden richten tot onze eigen godsbeelden, verliest ons bidden alle kracht. Het steeds weer opnieuw spellen van het bijbels ABC, dus intens blijven luisteren naar de kern van Gods openbaring, geneest de gebedsmalaise. Laten we intensief leren van de eeuwenoude gebedstraditie: uiteraard allereerst vanuit de Schriften, maar ook van de kerk der eeuwen en van de broeders en zusters wereldwijd.
     
  2. Deel gebedservaringen met elkaar, ook in de aanvechting die met bidden gepaard gaat. Voor wie werkelijk bidt, is het geen vraag of God bestaat. De bidder heeft Hem ontmoet en weet uit ervaring dat Hij er is. Door deze gebedservaringen te delen, zijn we authentieke getuigen van God. Daarin kun jongeren en ouderen, volwassenen en kinderen elkaar meenemen.
  1. Betrek jong en oud in de gemeente bij de voorbede. Er is over het algemeen te weinig aandacht voor de voorbede in de eredienst, omdat niet wordt ingezet op het actief meedenken van de gemeente in de keuze van de voorbeden en haar optimale participatie daarin. Daardoor taant het besef dat bidden ons verbindt met de gemeente wereldwijd in haar vreugden en noden, met het volk Israël in haar weg van aanvechting en hoop, met heel de wereld in haar verlangen en misère. Vanuit de concentratie op God is er de toewending naar het volle leven. Ik refereer nogmaals aan het boekje van Miskotte die de biddende gemeente ziet staan aan de frontlinie in de strijd tegen de machten, tegen de demonie, tegen de angst. Zo is het gebed een effectief wapen in een bezeten wereld. De gemeente staat op haar post, met heel de zuchtende creatuur verbonden, als het voorste legioen. 
  1. Vertrouwen en verwachting blijven juist midden in de storm van verlegenheid en aanvechting recht overeind staan. We mogen immers bidden in Jezus’ naam (Joh. 14: 13,14; 16: 16,23,24). Ziende op Jezus mogen we God vrijmoedig onze Vader noemen. ‘Hij is onze mond’, zegt Ambrosius, ‘waardoor wij tot de Vader spreken; Hij is ons oog, waarmee wij de Vader zien; Hij is onze rechterhand, waarmee wij ons aan de Vader opdragen. Zonder zijn tussenkomst zou er voor ons noch voor alle heiligen ook maar iets mogelijk zijn bij God.’ (geciteerd door Calvijn, Institutie 3.20.21). Om te bidden hoeven we niet eerst onze armoede te boven te zijn, want we mogen juist komen in onze armoede. Het is zoals Maarten Luther op zijn sterfbed nog heeft gezegd: ‘Wir sind Bettler!’ In het geloof zijn we bedelaars, en toch tegelijkertijd koningskinderen, erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus. Het gelovige gebed klimt 'langs de trappen van de beloften’ omhoog (Calvijn, Institutie 3.20.14) en is daarom geen slag in de lucht, maar een motie van vertrouwen in de belovende God. Dit vertrouwen wordt niet beschaamd en in die zin zijn er geen onverhoorde gebeden.
  1. Pastoraal gezien liggen hier rond het gebed zeer ingrijpende vragen. Denk bijvoorbeeld aan het gebed om vrede en vrijheid van hen die al zo lang zuchten onder verdrukking en vervolging. Of het gebed van een jong echtpaar dat vurig verlangt naar de kinderzegen. Of het bidden van (groot)ouders om bekering van hun ‘verloren (klein)zonen en (klein)dochters’. Wanneer we op zulke vragen ingaan, zijn onze overwegingen al gauw te kort door de bocht en doen dan geen recht aan gebroken situaties en verslagen harten. Help elkaar om te volharden in het gebed wanneer Gods licht maar niet wil doorbreken in onze nacht.

Dr. Jan Hoek is als hoogleraar verbonden aan de ETF te Leuven; tot 2015 was hij hoogleraar aan de PTHU te Groningen. 
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.


  • Hits: 3414