Skip to main content

31e jaargang nr. 5 (mei 2017)
thema: Sola scriptura, maar welke scriptura?

S. Janse
God moves in a mysterious way
Over de lange weg die de Bijbel heeft afgelegd

Uit mijn reformatorische jeugd herinner ik mij een voorganger die bij gelegenheid een stuk uit de Bijbel moest lezen, het daartoe klaargelegde boek opende en begon te lezen. Na een paar verzen rook hij onraad, wierp het boek terzijde en riep vertoornd uit. ‘Dit is Gods woord niet’. Wat was er aan de hand? Hij had de vertaling van 1951 in handen. Dat was niet Gods Woord. Gods Woord was de Statenbijbel.
Kunnen wij van enige bijbelvertaling zeggen: ‘Dit is Gods Woord’? Als fundamentalistische christenen consequent zijn, zeggen ze op die vraag: ‘nee’.[1] Want Gods Woord is in hun optiek een onveranderlijke, onveranderde tekst en dat kun je van geen enkele vertaling zeggen. Elke vertaling doet water bij de wijn. Het origineel is nooit zonder verlies van de inhoud over te brengen.

Bijbel en Gods Woord
Maar dit is nog maar de helft van het probleem. Ook de bronteksten van de Bijbel zijn al door duizenden handen gegaan. Ontelbare keren is de tekst veranderd, bijgeschaafd, uitgebreid, ingekort tot ze is wat we nu voor ons hebben. De fundamentalistische positie zou houdbaar zijn als we de oorspronkelijke handschriften van Paulus en Lucas en de psalmisten nog hadden. Dat is niet zo. Wat we hebben is een veelvoud aan handschriften waaruit tekstcritici met engelengeduld proberen de oorspronkelijke tekst zo dicht mogelijk te benaderen. Zonder de claim: dit is de oorspronkelijke tekst.
Voorzichtig dus met de bewering: dit is Gods onveranderlijke Woord. Het artikel van Matthijs de Jong laat bovendien zien dat de Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling heel weinig recht hebben om dat te claimen. De Textus Receptus waar ze op teruggaan, heeft tal van late toevoegingen die zeker niet in de originele geschriften stonden. Wie beweert dat de Textus Receptus samenvalt met de oertekst heeft niet doorgeleerd of pleegt boerenbedrog.

Bijbel en Koran
Fundamentalistische christenen zitten gewoon bij de verkeerde godsdienst. Volgens de islamitische overlevering kreeg Mohammed rond 600 bij de berg Hira voor het eerst een verschijning van de engel Gabriël. In de loop van tweeëntwintig jaar gaf de engel hem de boodschap van Allah door. Daar Mohammed kon lezen noch schrijven, kon hij de woorden alleen maar onthouden en reciteren. Anderen schreven ze later op. Zo ontstond de Koran, die sindsdien nooit meer veranderd is. Wezenlijk in deze gedachtegang zijn de gelijkstellingen: woord van Allah = boodschap van Gabriël = het door Mohammed gereciteerde = het als Koran neergeschrevene = de Koran die in 2017 nog steeds bestaat. Geen letter is intussen veranderd. Een vertaling is eigenlijk niet toegestaan, want Allah spreekt Arabisch.
Sterke punten van deze theologische theorie zijn haar conceptuele eenvoud en haar psychologische voordeel. Iedereen kan het begrijpen en de onveranderlijkheid van de boodschap geeft houvast. Dat er in een proces van mondelinge overlevering naar schriftelijke fixatie ongetwijfeld iets aan vorm en inhoud verandert, wordt door islamitische theologen afgewezen met een beroep op de zorg van Allah voor zijn boodschap. Echt houdbaar is ook deze theorie natuurlijk ook niet. Oude Koranhandschriften laten zien dat ook dit boek (net als alle belangrijke boeken vóór de boekdrukkunst) versies en variaties kent. Maar wie zich aan het dogma houdt, weet de feiten meestal wel weg te werken.

Eenvoudig is het niet
‘Bijbelgetrouwe’ christenen zijn tegenover ‘korangetrouwe’ moslims sterk in het nadeel, omdat ze veel meer feiten moeten wegwerken. Want als het allemaal zo ingewikkeld is gegaan, als er zoveel mensenhanden, mensenmonden en mensenpennen aan te pas zijn gekomen, verliest de Bijbel daardoor dan niet zijn goddelijke status? In een van de gemeenten die ik heb mogen dienen vertelde ik bij gelegenheid iets over deze materie. Een ouderling die daarbij aanwezig was reageerde later zo: ‘Toen u dat allemaal uitlegde, dacht ik: nu even mijn oren dicht doen’. We kunnen blijkbaar moeilijk de nieuwe informatie verbinden met het ons overgeleverde beeld.
Er is van christelijke zijde ook wel geprobeerd ‘om het eenvoudig te houden’: Mozes had de eerste vijf Bijbelboeken geschreven, koning Salomo was de auteur van drie boeken, de woorden die volgens de evangelisten van Jezus zijn, had Hij letterlijk zo uitgesproken, de brieven die op naam van Paulus staan had hij ook daadwerkelijk allemaal geschreven, inclusief de brief aan de Hebreeën, en de Openbaring van Johannes was door de gelijknamige discipel geschreven. De bijbelwetenschap van de laatste tweehonderd jaar heeft daar weinig van over gelaten, maar dat dringt maar moeizaam door tot predikanten en gemeenten.
Predikanten, althans die van PKN, hebben in hun theologische opleiding geleerd dat het allemaal wat ingewikkelder ligt. Er is een lang proces geweest voordat sommige boeken hun uiteindelijke vorm hebben gekregen. Verhalen zijn verteld, er is een mondelinge overleveringsfase geweest, er kwam een schriftelijke vastlegging, soms in verschillende versies, bestaande teksten zijn bewerkt, geredigeerd, ingekort of, vaker, uitgebreid. En ook toen er een zekere eindvorm was ontstaan, werden boeken overschreven, altijd met een aantal onbedoelde en ook wel bedoelde wijzigingen. ‘Verbeteringen’ vaak. ‘Slimmverbesserungen’ zeggen de Duitsers.
Kortom, het is een ingewikkelde geschiedenis van de mondelinge overlevering tot de tekstuitgaven van Oude en Nieuwe Testament die nu bij de theoloog op tafel liggen.

Remmende factoren
Maar het is niet makkelijker te maken. Mijn indruk is dat veel predikanten ervoor terugschrikken om de gemeente hiervan op de hoogte te stellen. Er zijn remmende factoren die de alfabetisering van de gemeente vertragen. Ik noem er drie.

  1. Dit ingewikkelde proces is lastig uit te leggen. Niet iedereen kan alles begrijpen en sommigen begrijpen weinig. Het is niet anders. Daarom zijn de laatsten nog niet minder en wellicht gaan ze de anderen voor in het Koninkrijk Gods.
  2. Niet elke predikant weet nog van de hoed en de rand. Wie dertig jaar in een drukke gemeente staat en opgeslorpt wordt door het vele werk, gunt zich vaak weinig tijd om op de hoogte te blijven van de stand van zaken in de bijbelwetenschappen. Dogmatische, historische en culturele onderwerpen krijgen bij de bezinning ook nog vaak de voorkeur. Die zijn ook ‘veiliger’. Ik heb het idee dat de nascholing van de PKN ook niet sterk op deze materie inzet.
  3. Theologen, waaronder ook predikanten, brengen liever het goede nieuws dan het moeilijke nieuws.[2] Een goed vakman als wijlen prof. J.P. Versteeg zegt in zijn boek Evangelie in viervoud mooie dingen, maar laat ook veel heikele onderwerpen rusten.[3] Er is een zekere huiver om inzichten van de bijbelwetenschappen door te geven aan de gemeente. Waarschijnlijk uit angst om het label ‘orthodox’ te verliezen. Het zou goed zijn als theologen die koudwatervrees kwijtraken. We moeten er toch een keer doorheen.

En de inspiratie van de Heilige Geest dan?
Protestantse kinderen leerden vroeger, en misschien nog wel, op catechisatie dat de Bijbel geïnspireerd was door de Heilige Geest. In de strakke orthodoxie betekende het dat er geen fouten op historisch en aardrijkskundig gebied in zaten. Dat elke letter ‘klopte’. Historisch is dit accent wel te begrijpen. Toen met de Reformatie het kerkelijk leergezag wegviel, moest er een andere gezagsinstantie naar voren geschoven worden en dat was de Bijbel. Sola Scriptura en Tota Scriptura: ‘alleen de Schrift’ en ‘de hele Schrift’! Dat was in die tijd werkbaar omdat, zoals gezegd, men zich het schrijven van de Bijbel als een eenvoudig proces voorstelde (1), men minder dan wij oog had voor de subjectiviteit van lezers en uitleggers (2), en men vanuit een dogmatische exegese moeilijk kon accepteren dat er nogal wat accentverschillen en tegenstellingen in de Bijbel liggen (3).
Hier beperk ik me tot het eerste punt: de klassieke inspiratieleer focuste op het moment dat de schrijver de boodschap neerschreef. Dat is een versimpeling. Er is niet één moment geweest, er zijn er tientallen geweest en wij zullen bij het woord ‘inspiratie’ aan al die momenten moeten denken. We hoeven het woord ‘inspiratie’ dus niet te laten vallen, maar het meer op het totale proces moeten betrekken waarin de Bijbel ontstaan is. Dat betekent wel dat de menselijke factor in het ontstaansproces van de Bijbel serieuzer genomen moet worden.

God moves
‘God moves in a mysterious way’. Er zit veel menselijks in de Bijbel. Het verhaal over het ontstaan van dit boek is een heel ander verhaal dan het verhaal (het officiële verhaal!) over het ontstaan van de Koran. We kunnen die menselijke kant van de Bijbel niet wegpraten. Maar wat we ook niet weg kunnen praten is dat daardoorheen de stem van God klinkt. Wie leeft van vertrouwen is ook niet zo bang om de menselijke kant van de Bijbel te erkennen. Wij geloven dat de Geest van God ons in alle waarheid leidt. Het is een ‘mysterious way’ waarop de Bijbel tot stand is gekomen. Maar daarvan geldt: ‘God moves’. Dat is geen wetenschappelijk feit, het is nooit te bewijzen, maar de kerk kan wel getuigen dat dit het boek is waardoor mensen God op het spoor kunnen komen.

Vragen voor het gesprek over deze materie:

  1. Herkent u het gevoel van de bovenbeschreven ouderling: ‘nu even je oren dichthouden’, als het gaat om de ontstaansgeschiedenis van de Bijbel? M.a.w.: vindt u het moeilijk te geloven dat de Bijbel de boodschap van God is, als u bedenkt dat daar honderden handen aan hebben gewerkt?
  2. Vindt u dat predikanten en theologen voldoende voorlichting geven over de onderwerpen die in dit artikel en in dit hele nummer naar voren komen? Neem bijvoorbeeld Johannes 7:53-8:11, het verhaal van de overspelige vrouw die op heterdaad betrapt wordt en bij Jezus wordt gebracht. In de beste handschriften van Johannes staat het niet. Het is later ingevoegd. Hebt u dit wel eens in de kerk (preek, catechese, bijbelkring enz.) horen uitleggen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet denkt u?
  3. Hoe reformatorisch is de Herziene Statenvertaling? De Statenvertalers gebruikten in hun tijd de beste handschriften die ze kenden. Ze kozen niet voor restauratie van de bestaande vertalingen, maar voor een nieuwe. Uit eerbied voor het Woord van God. Uit eerbied voor de grondtekst. Spreekt uit de HSV toch niet meer respect voor de Statenvertaling dan voor de grondtekst? Vindt u dat passen in de protestantse traditie?
  4. Helpen de laatste twee alinea’s van dit artikel u verder om het woord ‘inspiratie’ op een nieuwe manier te begrijpen?

Dr. Sam Janse is emeritus predikant (PKN) en emeritus docent Nieuwe Testament. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

[1] Met ‘fundamentalisme’ bedoel ik een theologie die meent dat een letterlijke inspiratieleer en behoudende standpunten inzake auteurschap van de Bijbel beslissend zijn voor de fundamenten van het geloof.

[2] Zie S. Janse, ‘Het goede nieuws en het moeilijke nieuws. De verwerking van de historisch-kritische methode in de Nederlandse orthodoxie’, Theologia Reformata 52 (2009) 6-28; 52-55; hierna: Janse, ‘Nieuws’.

[3] Evangelie in viervoud; Een karakteristiek van de vier evangeliën (Kampen 1980); zie uitgebreider hierover: Janse, ‘Nieuws’, 10-11.

  

  • Hits: 7103