Skip to main content

31e jaargang nr. 1 (sept. 2016)
thema: Spreken over God

J.H.F. Schaeffer
Slow reading
Laatst geboekt

Slow is ‘in’. Slow cooking, slow gardening, slow reading – zelfs slow church (C. Christopher Smith; John Pattison, Slow Church. Cultivating Community in the Patient Way of Jesus, 2014). Al lezend in deze zomertijd begin ik mij langzamerhand ook een beetje slow te voelen. Dat komt niet in de laatste plaats door het langgerekte verhaal waaraan ik mij probeer over te geven.
Het gaat om de lijvige roman van Roger Martin du Gard, De Thibaults (oorspr. 1922-1940; Ned. vert. 2014 en 2015). Geschreven als één groot werk, werd het gepubliceerd in acht delen – om de lezer enigszins tegemoet te komen, maar vooral om de uitgever te plezieren. In het Nederlands omvat het verhaal in totaal zo’n negentienhonderd pagina’s. Wie, zoals ik, vooral ’s avonds in bed nog wat leest, zal moeite met deze boeken hebben: ze zijn zó zwaar en groot dat ze eigenlijk alleen op een e-reader arbo-technisch verantwoord kunnen worden gelezen. Maar het verhaal neemt je hoe dan ook mee, zodat ik regelmatig het gewicht verplaatsend word meegevoerd naar het Frankrijk van rond de Eerste Wereldoorlog.

Langzame ontwikkeling
In eerste instantie fascineerde mij het feit dat twee zulke dikke romandelen aan de vergetelheid ontrukt zijn. Wat schuilt er achter deze massieve boeken aan moois? Roger Martin du Gard (1881-1958), die voor zijn proza in 1937 de Nobelprijs voor de literatuur kreeg, was zelf voldoende bemiddeld om zich aan het schrijven te kunnen wijden. Misschien dat ook alleen dan zulke langzame boeken tot stand kunnen komen: er hoeft niks in te gebeuren. Martin du Gard voelde zich geïnspireerd door schrijvers als Tolstoj, die zich diep in de menselijke ziel wilden inleven om de gedachten en gevoelens van de hoofdpersonen te noteren. Het is dan ook niet het hoogstaande proza of diepzinnige gedachtegoed wat mij treft. Het is vooral de langzame ontwikkeling van de hoofdpersonen. Het verhaal gaat over de sociale en morele ontwikkeling van de familie Thibault uit de Franse bourgeoisie vanaf het eind van de negentiende eeuw tot aan de Eerste Wereldoorlog. De vader is een autocratisch – maar in eigen ogen zeer verlicht – despoot binnen zijn eigen gezin, dat verder bestaat uit twee zonen. De jongste zoon zet zich af tegen zijn patriarchale vader en ruilt zijn katholieke opvoeding in voor het revolutionaire socialisme. De oudste zoon accepteert zijn middenklasse-achtergrond, maar maakt zich ook los van het katholicisme. Beide zonen komen om in de Eerste Wereldoorlog.

Nogmaals – het is geen verhaal dat meteen pakt. Het is geen thriller die je niet kunt wegleggen. Wat zou dan nu de reden zijn waarom deze lectuur vandaag opnieuw wordt uitgegeven, voor het eerst zelfs in Nederlandse vertaling? Maarten ’t Hart plaatst hem in het voorwoord op één lijn plaatst met tijdgenoten en collega’s van het prestigieuze tijdschrift Nouvelle Revue Française als Marcel Proust, André Gide en Paul Claudel. Alleen is Martin du Gard veel leesbaarder. Deze toegankelijkheid zal zeker onderdeel uitmaken van de herwaardering van zijn werk. Ook in Frankrijk waar zelfs een verfilming van deze romancyclus is gemaakt. In een recensie door Martin de Haan in de Volkskrant uit 2014 wordt een element genoemd dat ik herken: “Martin du Gard maakt met zijn roman subtiel duidelijk dat psychologische en sociologische verklaringen altijd tekortschieten, omdat ze het algemene altijd boven het bijzondere stellen. Alleen een roman kan het ongrijpbaar individuele vatten en inzichtelijk maken, en dat is precies wat De Thibaults zijn kracht geeft.” Martin du Gard beschrijft alleen, en onthoudt zich van oordelen. Bijna neutraal voert hij de lezer mee in de werelden van allerlei personages uit het leven van de Thibaults. Slow dus. Of, zoals Martin de Haan schrijft: “Roger Martin du Gard is een schrijver die ons eraan herinnert dat de literatuur niet alleen uit grote meesterwerken bestaat, maar ook uit boeken die in al hun bescheidenheid precies doen waar kunst voor bedoeld is: verwondering wekken, ogen openen, inzicht bieden.”

Dat laatste is wat James K. Smith (1970) eveneens voor ogen heeft. Deze filosoof, Canadees van geboorte maar inmiddels vele jaren werkzaam in de Verenigde Staten, heeft zijn opleiding en eerste academische training genoten aan het Institute for Christian Studies (Toronto). Hier is de scholing in het gereformeerde gedachtegoed van neocalvinistische snit begonnen. Smith heeft veel gedaan op het gebied van de continentale postmoderne filosofie, waar de namen van Derrida, Foucault en anderen aan verbonden zijn. Het is een zeer productief schrijver die op een uiterst toegankelijke manier filosofische inzichten uitlegt, bespreekt, en anderen leert verder te denken. Smith is bij uitstek een goede leraar. Niet voor niets heeft hij ook over het onderwijzen zelf geschreven. Op 27 juni 2016 hield hij aan de Theologische Universiteit Kampen de Herman Bavinck Lecture. Deze jaarlijkse publiekslezing werd in 2015 voor het eerst verzorgd door Richard Mouw. Ter gelegenheid van Smiths lezing heb ik mij opnieuw verdiept in zijn werk.

Uit het ondiepe
Daarbij wil ik twee kleine recente werken van hem onder de aandacht brengen. Het eerste is een klein bundeltje teksten dat Smith als ‘brieven aan Jesse’ heeft vormgegeven (Letters to a Young Calvinist, 2010). Deze gefingeerde Jesse belichaamt de mannen en vrouwen die Smith in zijn toenmalige overwegend pentecostaal-evangelicale omgeving tegenkwam. Jongeren die bevlogen en gepassioneerd waren, maar tegelijk in het ondiepe water van hun eigen traditie nauwelijks tot ontplooiing kwamen. Juist voor hen biedt de gereformeerde traditie, met namen als Augustinus, Calvijn, Owen en Edwards, zoveel meer intellectuele uitdaging en verfrissing! De ontdekking die Smith zelf deed, namelijk van de relevantie van het calvinistisch-gereformeerde denken, contrasteert hij met de toch wat geborneerde karikatuur van dit gedachtegoed onder de naam ‘new Calvinism’. Waar dit denkraam soms beperkt blijft tot het herhalen van de bekende TULIP-principes, weet Smith de horizon veel wijder te tekenen zodat een prachtig, bevlogen, klein meesterwerkje ontstaat. Vol enthousiasme voert Smith zijn denkbeeldige Jesse langs allerlei grote thema’s: genade, uitverkiezing, semper reformanda, kerk en koninkrijk, schepping.

Terecht stelt Smith dat het de reformatoren ging om de hervorming van de kerk. “Let op: de Hervormers wilden niet slechts de leer van de rechtvaardiging hervormen; het ging hun om de vernieuwing en hervorming van de kerk, en dan vooral van de eredienst” (45). Vandaaruit komt ook de hervorming van het politieke leven in beeld, zoals Calvijn dat gestalte probeerde te geven in Genève. Deze aandacht voor de eredienst (worship) is kenmerkend voor het werk van Smith – en vooral hierop wil ik mij verder richten. Smith spreekt in dit verband over ‘het verhaal van de eredienst’ (drama of worship). De eredienst is erop gericht dat wij onszelf als het ware blootstellen aan de leven-veranderende kracht van Gods bemoeienis met mensen, zoals deze vanaf de zondeval in deze wereld gestalte krijgt. Het is onze inculturatie als mensen van Gods Koninkrijk. Een lang citaat om dit te verhelderen: “Alle aspecten van de gereformeerde kerkdienst – de oproep tot eredienst en de groet, schuldbelijdenis en genadeverkondiging, de verkondiging van de wet en het gemeenschappelijk belijden van ons geloof, het pastorale gebed voor de kerk en de wereld, de prediking van het Woord, de viering van het Heilig Avondmaal, zelfs de collecte, de heenzending en de zegen – al deze elementen van de eredienst laten zien wat wij, als Gods volk, geroepen worden te zijn” (83v). Vanuit de eredienst – die Smith ook kan omschrijven als een soort training – mogen we welgemoed de schepping van God ingaan om ervan te genieten en haar weer bij God te brengen.

Je bent wat je liefhebt
Het tweede boekje van Smith dat ik wil aanbevelen gaat hier veel uitvoeriger op in (You are What You Love, 2016). Hij beschrijft hier in het kort en zeer leesbaar wat hij elders op meer wetenschappelijke manier verantwoordde, namelijk dat een mens niet leeft van ideeën alleen, maar dat hij gevormd wordt door wat hij doet. ‘Je bent wat je liefhebt’ – of in de woorden van het evangelie naar Lucas: “Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn” (Luc. 12: 34). Smith gaat hier uit van het Augustiniaanse mensbeeld dat wij niet allereerst ‘denkers’ of ‘gelovers’ zijn maar liefhebbende mensen. Mensen zijn het meest fundamenteel georiënteerd op wat zij liefhebben, en daaraan ontlenen zij vervolgens ook hun identiteit. Smith gebruikt de bekende drieslag denken-voelen-handelen om aan te geven dat zijns inziens het doen van mensen voor een groot deel hun identiteit bepaalt. Zoals de apostel Paulus al schrijft, is er een groot verschil tussen weten en doen. “Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik” (Rom. 7: 19). Het alternatief lijkt voor de meeste christenen helder: eerst goed nadenken. Want anders capituleren we voor óf het gevoel (en dat is een onbetrouwbare raadgever) óf onze gewoonten (en deze zijn al even zeer door de zonde aangetast). Het denken lijkt de meest betrouwbare gids te zijn: hier kan bekering plaatsvinden, en vanuit het geheiligde verstand kunnen nieuwe wegen worden ingeslagen die van de brede weg afvoeren.

Niets is minder waar, aldus Smith. Wat heeft al die nadruk op het verstand en het intellect uiteindelijk gebracht? Al denkend bevrijd je je echt niet van je slechte gewoonten. Wat ons veranderen kan is liefde. “En ik bid dat uw liefde blijft groeien door inzicht en fijnzinnigheid, zodat u kunt onderscheiden waar het op aankomt” (Fil. 1: 9-10). Alleen een verandering van liefde en verlangen kan ons leven waarachtig veranderen. Zulke liefde vatten we op, aldus Smith, doordat wij hoe dan ook van jongs af aan getraind worden in allerlei praktijken die onze liefde en onze verlangens richten en sturen. Dergelijke praktijken noemt Smith in algemene zin ‘liturgie’. Als bijzondere variant van allerlei denkbare liturgieën beschrijft Smith de christelijke. Hier worden we in het drama of worship meegenomen. Dit boekje van Smith is daarom een must read voor alle voorgangers. Met zoveel passie en overtuiging, met zoveel eruditie en tegelijk buitengewoon toegankelijk geeft Smith alles wat je nodig hebt om zelf met vernieuwd enthousiasme als voorganger de wekelijkse liturgie mee vorm te geven. Niet het buitengewone en exceptionele in de liturgie is belangrijk. Wel het intens en authentiek voorleven en doorleven van wat er gebeurt in de christelijke eredienst (95-99). Het zijn deze praktijken die uiteindelijk het hart en ons leven vormen.

Het waren drie boeken die ik richting de zomer las. Ze riepen het verlangen wakker naar een slow christen-leven: rustig, aandachtig doen van de dingen. En dan met name de christelijke dingen van elke dag en elke zondag. In de stellige hoop en verwachting hierdoor hervormd te worden in mijn denken (Rom. 12:1). Het is deze oefening van het hart die werkelijk in staat is ‘verwondering te wekken, ogen te openen, inzicht te bieden’.

Dr. J.H.F. Schaeffer is universitair hoofddocent aan de TU Kampen, hoofd onderzoek van het Praktijkcentrum en redacteur van dit blad. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Naar aanleiding van:
Roger Martin du Gard, De Thibaults (2 delen), Amsterdam 2014 en 2015 – resp. 864 en 1040 pagina’s
James K.A. Smith, Letters to A Young Calvinist. An Invitation to the Reformed Tradition, Ada (VS) 2010 – 134 pagina’s
James K.A. Smith, You Are What You Love. The Spiritual Power of Habit, Ada (VS) 2016 – 210 pagina’s

 

  • Hits: 4739