Skip to main content

31e jaargang nr. 2 (nov. 2016)
thema: Helden

W.M. de Bruin
Heiligen, een verkenning in de Bijbel

Met een woordstudie naar het begrip ‘heilig’ of ‘heilige’ gaan we er in een bijbelse verkenning van het onderwerp van deze Kontekstueel niet komen. Het gebruik van Hebreeuws/Griekse kernwoorden als qadoosj en hagios als aanduiding voor een uitzonderlijk gelovige met een voor andere gelovigen voorbeeldige, inspirerende of zelfs bemiddelende status, vinden we als zodanig in de Bijbel niet.

De bijbelse betekenis van het begrip - ‘behorend tot of tredend in ‘de sfeer van God’ - geldt in de Bijbel bovendien niet slechts voor bepaalde typen mensen (bijv. priesters). Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament wordt heel het volk van God ‘heilig’ genoemd (Ex. 19:6; toegepast op de Nieuwtestamentische gemeente in 1 Pe. 2:9; vgl. Rom. 1:7 e.a.). Dit gebeurt niet op grond van een het volk of mensen toe te rekenen bijzondere geloofsstatus, maar op basis van de genadige toewending van Godswege. Hij heeft hen ‘overgezet’ uit het bereik van slavernij en dood in zijn unieke nabijheid.

Na deze belangrijke vaststelling vooraf, blijkt er vervolgens wel degelijk reden te zijn om in de Bijbel op zoek te gaan naar ‘heiligen’ in die andere zin: ‘unieke geloofsvoorbeelden’ die – blijkens hun beschrijvingen – al in de ontstaanstijd van Bijbel opvielen. In het tweede deel van dit artikel zullen zowel een reeks van individuen als enkele collectieven de revue passeren. Eerst moet een ander punt aan de orde komen. In vergelijking met de uitbundige vorming van heiligenlegenden rond ‘groten in de Bijbel’ in deuterocanonieke en latere tradities, toont het Bijbelse getuigenis zich – zeker in zijn uiteindelijke gestalte - heel terughoudend. Anders dan in omringende culturen (denk aan Griekse helden en Babylonische uitvergrote koningen) is een ‘heiligenverering’ in het oude Israël nooit echt van de grond gekomen. Daar moeten redenen voor zijn…

Bijbelse bescheidenheid
Ook de ‘groten in de Bijbel’ zijn niet ontkomen aan de meest wonderlijke ‘heiligenbeschrijvingen’. Daarbij kwam een beslissende nadruk te liggen op hun volharding, toewijding etc., dikwijls gepaard aan miraculeuze wonderen of een extreem uitgetekend martelaarschap. Zowel het Joodse genre van de midrasj als de christelijke heiligenlegenden kennen hiervan vele voorbeelden. Maar terwijl de geloofslevens van Mozes, Elia en andere bepalende ‘profeten’ in verhalen buiten de Tenach van vele bijzondere Godsbelevenissen en mirakelen werden voorzien, blijft dit in ons Oude Testament relatief beperkt. Ten aanzien van het Nieuwe Testament hoeft men slechts wat te bladeren in apocriefe (niet canonieke) ‘Handelingen’ als van Petrus of Paulus, of in een ‘martyrium’ als van Andreas of Tomas om al snel te ontdekken hoe – in vergelijking met het sobere bijbelse spreken over de apostelen en hun levensgang - de accenten hier zijn verschoven.

Wat zijn de redenen voor deze Bijbelse terughoudendheid? Als bijbelwetenschapper wijs ik in de volgende paragrafen op twee zaken die op dit punt volgens mij van groot belang zijn geweest voor respectievelijk het Oude en het Nieuwe Testament.

Deuteronomistische begrenzing (Oude Testament)
In een recente ‘Theologie van het Oude Testament’ (Jörg Jeremias, Theologie des Alten Testaments, 2015) benadrukt de auteur dat voor het ontstaan van het Oude Testament de zogenaamde Deuteronomistische theologie belangrijk is geweest. In de volslagen crisis van de Babylonische ballingschap en het verlies van de ‘zekerheden’ land, koning en tempel, hielp deze theologie het gedesillusioneerde Joodse volk de gebeurtenissen te duiden en nieuwe geloofsperspectieven te ontdekken. Sterk beïnvloed door de verkondiging van vroegere profeten (Hosea, Amos, Jesaja) en het boek Deuteronomium, ontstond er een Deuteronomistische theologie. Bij de samenvoeging en nieuwe doordenking van oude historische tradities functioneerde het als alomvattend evaluerend raamwerk en in de teksten verweven normatief richtsnoer. Dit resulteerde in een begrip van Israëls geschiedenis als een opstapeling van menselijke daden van ontrouw tegen God. Na vele vergeefse profetische waarschuwingen was het oordeel van de ballingschap daarvan het uiteindelijke gevolg. Jeremias wijst ook op de pedagogische intenties van deze theologie, die nieuwe generaties in en na de ballingschap wilde toerusten in hun geloof.

Voor de mensbeschouwing had deze Deuteronomistische theologie grote gevolgen. Het oudere ‘traditiemateriaal’ (in mondelinge en schriftelijke voorfasen van het Oude Testament) bevatte voldoende aanzetten om menig leider of bevrijder van enkele stammen of van het hele volk hoog op het (geloofs)schild te heffen. Deze ‘aanzetten’ zijn ook meegekomen in het Oude Testament. Tal van getuigenissen gewagen van mensen met een uniek, voorbeeldig geloofsleven en een grote, soms bemiddelde, rol in Gods weg met zijn volk. Dat mag er dus zijn c.q.: Gods werk door en in hen mag er zijn! Tegelijk zorgden de typisch Deuteronomistische speerpunten voor een ingrijpende begrenzing. Te noemen is hier de nadruk op de dienst aan de HEER alleen op de ene plek die Hij heeft verkozen. Daarbij past geen uitvergroot menselijk heldendom. Daarmee hangt nauw samen het verzet tegen beelden en de cultus op de ‘hoogten’. Juist op zulke plekken werd menige regionale traditie rond een bevrijder of geestelijk leider in stand gehouden. Een nog belangrijker aspect is de Deuteronomistische evaluatie van het (on)geloof van het volk Israël, dat geen enkele reden heeft zich op zichzelf te beroemen. En wat voor het hele volk geldt, is ook van toepassing op haar vertegenwoordigers. Telkens wordt benadrukt dat ook Israëls ‘groten’ kwetsbare en zondige mensen waren, die al te vaak de fout in gingen. Er is dan ook weinig reden voor Israël om ergens anders hoop te zoeken dan bij God alleen. Uitsluitend vanwege zijn barmhartigheid zal Hij een nieuw verbond met zijn volk oprichten.

Overweldigd door het evangelie (Nieuwe Testament)
In vergelijking met het Oude Testament omspant het Nieuwe Testament een relatief korte tijdsperiode. Dat betekent dat we hier – anders dan in het Oude Testament – minder te maken hebben met (eeuwen)lange processen van bearbeiding en verwerking van overleveringen. Daarbij kent het Nieuwe Testament één allesbepalend concentratiepunt, namelijk Gods openbaring in de persoon en het werk van Jezus Christus. Hoewel ook het Nieuwe Testament zijn unieke geloofsvoorbeelden kent, werkt dit ‘concentratiepunt’ – anders dan en toch vergelijkbaar met de Deuteronomistische theologie in het Oude Testament - als een begrenzing. In het alles overstralende licht van het evangelie van verzoening in Christus ontbreekt de ruimte voor een al te zelfstandige ‘opwaardering' van profeten, apostelen en andere menselijke bemiddelaars van het heil.

Als enkel voorbeeld noem ik hier Hebreeën 11. Na de lange opsomming van geloofsgetuigen – ongetwijfeld ter volharding en bemoediging – roept de auteur zijn lezers in de daarop volgende toepassing op de blik te richten op ‘Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof’ (Hebr. 12:2). Om hen vervolgens te herinneren aan de uitzonderlijke wijze waarop Jezus standhield en volhardde, zelfs in het zicht van het kruis. Bij onze zoektocht naar ‘heiligen’ in de bijzondere betekenis van een ‘uitzonderlijk geloofsleven en – voorbeeld’, maakt dit evangelie Hem met afstand tot de eerste en alle anderen overstralende kandidaat.

Inspirerende geloofsvoorbeelden in de Bijbel
In het kader van wat ik hierboven heb gesteld, behelst dit tweede deel een poging een aantal bijbelse ‘inspirerende geloofsvoorbeelden’ voor het voetlicht te brengen. De begrensde ruimte en de overvloed aan Bijbelse data maken het onmogelijk volledig te zijn. In de volgende paragraaf zoom ik in op een selectie van individuele geloofsvoorbeelden, met telkens een korte typering. In een tweede paragraaf richt ik me op enkele collectieve ‘heiligengestalten’: de priesters, Israël, de apostelen en de gemeente.

Individuele unieke geloofsvoorbeelden
Henoch: In zijn ‘wandel met God’ (Gen. 5:21-24) belichaamt hij het verloren paradijs (geaccentueerd door zijn tegenbeeld Lamech in Gen. 4). Ook dient zijn bijzondere ‘wandel’ als inspiratiebron voor een levenswandel met Gods geboden (Psalm 1 e.a.). Te noemen is voorts de verbinding van zijn naam met enkele apocalyptische geschriften.
Noach: Met nadruk wordt hij een tsaddieq genoemd (Gen. 6:9; 7:1). In de context van Gods oordeel over de goddeloosheid van de mensheid maakt dit hem voor latere generaties bij uitstek een prototype van het in profeten, psalmen en spreuken aangeprezen ideaalbeeld van ‘de rechtvaardige’.
Job: Blijkens Ez. 14:14 (vgl. 14: 20) behoort hij met Noach en (de Kanaänitsche oerheld?) Daniël tot de oude ‘rechtvaardigen’, die daarmee enkel zichzelf kunnen redden. Het boek Job typeert hem als rechtschapen en onberispelijk. De combinatie van lijden, opstandigheid, volharding en beproefd geloof maakt hem tot een unieke gestalte van herkenning en bemoediging.
Abraham: Zijn door God zelf bevestigde geloofsvertrouwen (Gen. 12:4; 15:6; 22:12) vormt het hart van getuigenis over deze ‘vader van alle gelovigen’ (Rom. 4:16). Zijn unieke bemiddelende en voorbiddende rol rond de veroordeling van Sodom en Gomorra (Gen. 18-19), tilt hem ver boven anderen uit.
Mozes: Met Elia is hij wel de grootste geloofsvertegenwoordiger van Israël. Ik noem hier zijn unieke omgang met God (Num. 12:7-8; vgl. Ex. 34:29), zijn reddende optreden als bemiddelaar tussen God en een schuldig volk (Ex. 32-34) en zijn bijzondere levenseinde (Deut. 34).
Debora, Gideon, Simson: Onder de ‘rechters’ springen Debora, Gideon en Simson er uit. Debora valt op als voorbeeld van standvastigheid en motivatie. Gideons geloofsvolharding maakt hem – naast voorbeeldig ‘legeraanvoerder van Israël’ - tot type van de strijd tegen afgoderij. Simsons status is een mix van grootse bevrijdingsdaden en al te menselijke zinnelijkheid, hetgeen hem tot een typisch volkse (geloofs)held maakt.
David: Ondanks zijn grote missers is David ‘de man naar Gods hart’ (1 Sam. 13:14) en zelfs model voor de ‘gezalfde koning’ (Jes. 55:3; Ez. 34:23). De verbinding van zijn naam met vele psalmen versterkt zijn voorbeeldfunctie van een leven met God.
Elia en Elisa: Beiden staan voor radicale toewijding aan de God van Israël alleen, verrichten bijkans miraculeuze wonderen; Elia’s levenseinde (hemelvaart) onderstreept (net als bij Mozes) zijn unieke status.
Lea, Rachel, Sara, Rebekka: Reeds in de Bijbel zelf functioneren de Joodse stammoeders als voorbeeld (Ruth 4:11-12, Lea en Rachel die met Gods hulp Israël groot maakten). Te noemen zijn hier ook oermoeders als Sara en Rebekka met hun ingewikkelde, maar mede daardoor voor latere generaties herkenbare levens- en geloofswegen.
Ester: Deze – met inbegrip van haar menselijke aarzeling - moedige voorvechtster van haar bedreigde volk mag hier niet ontbreken.
Daniël: Hij en zijn vrienden worden getekend als onverschrokken, in alles volhardende wetsgetrouwe Judeeërs. Anders dan eerder genoemde voorbeelden (met zwakke momenten, twijfel of zelfs ernstige vergrijpen), kennen Daniël c.s. geen enkele wankeling. Hier wordt een tendens zichtbaar die zich in deuterocanonieke geschriften doorzet.
Petrus: Als Nieuwtestamentisch geloofsvoorbeeld was hij al snel na Pinksteren ‘de eerste onder zijn gelijken’: woordvoerder en wonderdoener (incl. een dodenopwekking). Mensen hoopten een schaduw van hem op te vangen (Hand. 5:15).
Paulus: Deze ‘dertiende apostel’ met zijn indrukwekkende zendingsreizen is een uitzonderlijk voorbeeld van volharding in de verdrukking, met de littekens van Jezus in zijn eigen lichaam (Gal. 6:17) en soms in een bijzondere bemiddelende en zelfs voorbiddende rol (Hand. 27). Dit alles wordt nog versterkt door wonderen als een dodenopwekking en bijzondere geloofservaringen (2 Kor. 12). In zijn brieven stelt hij zijn eigen geloofsweg geregeld ten voorbeeld en roept hij zijn lezers op om hem na te volgen (1 Kor. 11:1; Fil. 3:17).

Collectieve ‘heiligengestalten’
Priesters: Tot op zekere hoogte komen zij in aanmerking voor een typering als ‘heiligengestalte’. Te noemen is de betekenis van hun arbeid als bemiddeling tussen het volk en God, alsook de extra ‘last’ die zij op zich namen in de vorm van specifieke geboden (geen lichaamsgebreken, huwelijkswetten etc.; Lev, 21-22). Men kan dit in zekere zin duiden als een plaatsvervangend niveau van geloofsleven dat – hoewel heel het volk Israël tot een ‘koninkrijk van priesters’ was geroepen, voor de doorsnee Israëliet niet was weggelegd. Het betreft hier echter een ambtelijk instituut. Er is hier niet (of veel minder) sprake van een uitzonderlijke levenswandel of geloofsweg die andere gelovigen tot inspiratie of bemoediging strekt. Als enige priester in het Oude Testament met een zelfstandige statuur van ‘heiligheid’ zou Melchisedek kunnen gelden (Gen. 14:17-20).
Israël: De roeping van het volk Israël een licht voor de volken te zijn (Gen. 12:3; Jes. 49:6) maakt haar tot een unieke voorbeeldgestalte in de wereld. Mede voor het Nieuwe Testament is de geleidelijke toespitsing van deze roeping belangrijk in geïndividualiseerde (messiaanse) gestalten als de lijdende en verhoogde ‘knecht van de HEER’ (Jes. 42 e.v.). Zijn geloofsgang heeft (uiteindelijk) niet enkel bemiddelende, maar werkelijk verzoenende betekenis (Jes. 53).
Apostelen: Het boek Handelingen beklemtoont vanaf het begin de bijzondere plaats van de apostelen in de christelijke gemeente met betrekking tot bestuur, onderwijs en de verbreiding van het evangelie. Een tekst als Efeze 2:20 toont hoe de apostelen op hetzelfde niveau staan als de Oudtestamentische profeten (te verstaan in de bredere, Joodse zin van de grote ‘voorlieden’ van Israël). De bijzondere status van een apostel komt ook uit teksten als 2 Kor. 12:12 en Op. 21:14.
De gemeente Met de bekende Bergrede-passage over het ‘zout der aarde’ en het ‘licht in de wereld’ kenschetst Jezus zijn leerlingen c.q. de gemeente als een unieke gestalte, die naar de roeping van Israël Gods presentie bemiddelt (Mt. 5:13-16). Dit gezichtspunt vinden we ook op andere plaatsen, bijvoorbeeld in de metafoor van de ‘tempel’ (1 Kor. 3:16; Ef. 2:21) of de aanduiding van ‘een koninkrijk van priesters’ (1 Pe. 2:9). Voor individuele gemeenteleden betekent dit dat de zorg voor de hele, aan Christus verbonden gemeenschap centraal staat. Uitzonderlijke gaven, geschonken aan afzonderlijke leden van het lichaam, moeten alle ledematen en Hem die het hoofd van het lichaam is tot dienst en eer strekken (1 Kor. 12-14), opdat de gemeente haar taak in de wereld kan vervullen.

Conclusie
Mensen hebben in hun geloofsleven inspirerende voorbeelden nodig. Er zijn genoeg aanwijzingen dat dit in de tijd van de Bijbel niet anders lag. Toch is het bijbelse getuigenis relatief sober. Behalve de overweldigende ervaring van het evangelie van Jezus Christus (Nieuwe Testament), noemde ik als belangrijke reden de Deuteronomistische theologie (Oude Testament). Wanneer wij ook in onze tijd geloofsvoorbeelden zoeken, waarderen en navolgen, lijkt het me een goede zaak beide begrenzingen in het oog te houden.

Dr. Wim de Bruin is predikant (PKN) te Stolwijk en gepromoveerd oudtestamenticus. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Hits: 4025