Skip to main content

30e jaargang nr. 3 (januari 2016)
thema:
Creatief rondom het avondmaal

E.R. Jonker
‘Wie kent de eenvoud van het breken…?’

De maaltijd van de Heer volgt een vaststaande structuur, die soms afstandelijk aandoet, ook qua taal. En tegelijk beoogt ‘avondmaal vieren’ een hoogst persoonlijk en hoogst gemeenschappelijk gebeuren te zijn. Lijfelijk, zintuiglijk: je loopt naar de tafel, eet, drinkt, dankt. Je binnenste ontvangt en wekt allerlei gedachten, gevoelens en morele voornemens, al dan niet hooggestemd. Hoe zijn liturgische orde en persoonlijke beleving voor jong en oud op elkaar afgestemd?

In de beantwoording van deze vraag heb ik de participatie van jong en oud samen op het oog. Ik schrijf vanuit mijn eigen ervaring als deelnemer aan of als voorganger van de maaltijd van de Heer, en ga nu niet in op verschillen en geschillen in de opvattingen en praktijken van vieren in de Nederlands kerken en in de wereldkerk. Ik bedenk dat de plaatselijke viering altijd ook deel heeft aan de hele wereldkerk, die de representatie van Jezus’ maaltijden en laatste avondmaal viert in ‘tig’ omstandigheden en culturen en in ‘tig’ modaliteiten en betekenissen.

Doop-belijdenis-avondmaal?
Sinds 1982 ben ik gewend dat gedoopte kinderen en jongeren meedoen aan de communie van brood en beker. De doop, als beloftevol verbonden zijn met Gods onuitputtelijke en onvoorwaardelijke liefde en gerechtigheid, vraagt eigenlijk van zichzelf uit om deelname aan de maaltijd van de Heer. Hoe zouden we een gedoopt kind buiten dat tastbare krachtenveld van inkeer, verzoening en dank houden? Het kan trouwens zijn dat de uitnodigende overtuigingskracht van de viering ook ongedoopte kerkgangers tot deelname brengt. Gelukkig controleren we geen toegangsbewijzen. Ik hecht aan het onvoorwaardelijke: is de deelname aan de maaltijd van de Heer afhankelijk van mijn getoetste intellectuele kennis, van mijn bekering en toewijding, waarvan ik vooraf al blijk heb moeten geven? Me dunkt, de geboden genade roept zelf juist elke keer zelfonderzoek op en intenties om eigen leven te verbeteren. Al is er altijd wel wat te leren, een kerkdienst is niet zozeer een onderwijsleersysteem (daar zijn betere werkvormen voor dan een kerkdienst) als wel een bevestigingssysteem, dat een kerkganger samen met anderen doet vertoeven in de alternatieve wereld van Gods liefde, gerechtigheid en vrijheid.
Belijdenis doen is in veel gemeenten, waar ik kom, geen voorwaarde. Het wordt beschouwd als een verdiepende cursus ergens in de levensloop, waarin elke deelnemer samen met anderen persoonlijk uitkomt voor geloof en zo hopelijk eenmaal expliciet in het openbaar haar of zijn doop beaamt of er naar uitziet. In mijn ogen is het geen juridische acte, die toelating tot het avondmaal verschaft, maar een onverplichte gave die ik iedereen gun. Kiesrecht ontvangen kan anders worden geregeld.
Nog een punt. De betrokkenheid van tieners is een problematiek, die aparte aandacht vergt. Alleen dit. Als tieners aan de zondagse viering niet willen deelnemen dan zijn er andere momenten op zondag of in de week in de aanbieding, bijeenkomsten met meer activerende werkvormen dan de kerkdienst kent. En ook af en toe met een maaltijd, waarin verwezen wordt naar ‘brood breken’ en ‘uit één beker drinken’.
Nadenken over deze dingen is erbij gebaat dat we jonge jaren niet beschouwen als een periode die voorlopig is en in veel nog tekortschietend, een wachtkamer voor het eigenlijke leven of een trainingsruimte om als mens ooit te excelleren. Nee, elke dag is leven en elke fase van leven staat open voor geloofsgoed. Ieder mens is compleet op het moment dat hij leeft en toch is het tegelijk zo dat mens-zijn voor ieder een kwestie van mens worden is.

Kijkend kind
Ik ben zeven en zit in de verhoogde herenbank met luifel tegenover de preekstoel. Naast me de hartelijke, bejaarde mijnheer Burmania, telg uit een oud fries geslacht. Avondmaal! Tussen onze bank en het vierkant, de dooptuin, waar mijn vader altijd zit, is een lange tafel, gedekt met wit damast. Over de borden met repen bleek brood en de zilveren bekers heen ligt een wit kleed. De huisschilder en een boer tillen het kleed plechtig op en vouwen het langs een diep gesteven vouw. Het gebeurt allemaal zo anders dan thuis, zo heilig. Ik kan nog de ernstige en verstilde atmosfeer navoelen. Iemand schenkt stemmig onder de kansel wijn in de kan. Alleen dat geklok al. Drie keer begint dominee opnieuw te vieren met nieuwe genodigden aan tafel. Ze spelen de laatste maaltijd van Jezus na en ze doen alsof ze zelf de discipelen zijn. God had er vast aardigheid aan dat we daar zo zaten te zijn.

Notities
De scherpte van mijn herinnering komt onder meer doordat er iets bijzonders te zien, te doen en te overdenken is. In mijn kinderjaren vulden godsdienstige verhalen thuis, in de kerk en op school mijn verbeelding en herinnering. Televisie hadden we niet. In onze huidige, zeer visueel ingestelde cultuur blijf ik vertrouwen op de kracht van aanschouwelijk vertelde verhalen.
Nam ik deel, kijkend vanaf mijn overdekte tribune? Zeker. Kinderen hanteren typisch spirituele vermogens als geconcentreerd waarnemen, geheimenis ervaren en een gebeuren als kracht en waarde beleven. Deelname kan dus inhouden: toekijken, of meelopen met ouders, zonder brood of beker te ontvangen. Participatie bestaat in maten en soorten van intensiteit. Maar aanwezigheid van kinderen vraagt om eenvoudige, niet zo overvloedige rituele taal. Trouwens, volwassen kerkgangers verlangen daar zelf ook naar.
In onderzoeken over de ontwikkeling van spiritualiteit is te lezen dat kinderen vanaf zeven jaar een toenemend vermogen hebben tot innerlijke beleving. Ze kunnen moreel oordelen, ze categoriseren graag verschillen, en hebben taal en verhalen voor spirituele inhouden. Kinderen, jonger dan zeven, zijn in het geweer met macht en schuld. Godsdienstige praktijken (ook thuis) en verhalen over God als geheimenis van het leven helpen bij de emotionele verwerking van die existentiële thematieken, eerder dan vormen van intellectuele gedachtevorming. Het dat van geloof is belangrijker dan het hoe. Kinderen zoeken vaak zonder voorbehoud toegang tot God. Ze tonen geloof in hun ernst van bidden. Soms denk ik daarom dat ze geschikter zijn voor de maaltijd van de Heer dan volwassenen. Echter, kinderen hebben vermogens, die de volwassene als kind ook bezat. Veronachtzaam dus ‘in tweede naïviteit’ het kind in jezelf niet.

Betekenis
De gang van de maaltijd van de Heer kent vaste elementen: voorbeden, avondmaalscollecte, de feestelijke dankzegging, en het gedenken van Jezus Christus (anamnese). Ook het aanroepen van de Geest (epiclese) als gebed om de aanwezigheid van Christus, het Onze Vader als gebed om het komen van het Rijk en de vredegroet behoren er toe. Hoogtepunt is de gemeenschap van brood en wijn (communio). De gemeente gedenkt in het eigen heden met het oog op haar toekomst het creatieve en open verleden, gegeven met het leven, lijden, sterven en opstaan van Jezus (‘doet dit tot mijn gedachtenis’). Deelnemers zien gezamenlijk en persoonlijk in ‘brood eten’ en ‘uit één beker drinken’ uit naar het Rijk dat komt (‘verkondigt zo de dood van de Heer, totdat hij komt’). De viering van de verbondenheid met elkaar en met Gods goedheid in Christus (‘de beker van het nieuwe verbond’) is een voorproef van de volledige gemeenschap van God met de mensen: het Koninkrijk van God, waarop de gemeente van oud en jong in blijdschap mag blijven hopen. Dàt vier je. Je viert niet een theologische theorie.

Accent leggen
Niemand kan de vele betekenissen van deze uitbeelding van heil in een keer geheel behappen. Verdieping van participatie is mogelijk, als een kerkdienst met de maaltijd van de Heer in liederen, gebeden, lezingen en preek één accent naar voren haalt. Het eucharistisch dankgebed mag eigen bewoordingen hebben voor het benoemen van Gods pure goedheid en van Jezus als Gods gave. Ik formuleer dit gebed ook wel in kindertaal, maar niet in kinderachtige of populaire taal. Ik bespreek nu enkele bijbelteksten, zoek één eigen accent en weersta de drang naar compleetheid van betekenissen.

Iets eten
De maaltijd van de Heer behoort tot het genre van maaltijdverhalen. Uit de bijbelse veelheid één simpel voorbeeld. Na de voor Saul dramatisch verlopen nachtelijke spiritistische sessie in Endor, biedt de onthutste spiritiste de aangeslagen Saul eten aan: ‘laat me u iets te eten voorzetten, zodat u weer op krachten komt’. Na enig aandringen van de vrouw en de dienaren eet Saul iets. Een ontroerende scene van solidariteit en troost in ellende en gebodsovertredingen (1 Sam. 28). Alsof hemels licht in de nacht doorschemert. Zo’n maaltijdverhaal lees ik in de dienst en vertel ik meteen na met de bedoeling oud en jong alvast te laten beseffen dat ieder van samen eten kan opknappen.

Jezus als gast
Jezus mag met recht ‘de-ik-wil-bij-je-eten-Heiland’ genoemd worden. Hij dringt bijvoorbeeld zichzelf bij Zacheüs op als gast. Vermoedelijk ziet hij hoezeer deze tollenaar door eigen toedoen in het isolement is geraakt en praatvolk nodig heeft. Jezus spreekt met zijn vraag impliciet een kritisch oordeel uit over dat isolement en bevrijdt hem tegelijk in een meesterlijke zet genadig tot gastheer en dan ook tot zorg voor armen. Zo wordt Zacheüs herintreder in de gemeenschap van Abrahams kinderen (Luc. 19:1-10). Geloven we dat Jezus present is aan de maaltijd van de Heer, dan is hij ook present als de Jezus van dit verhaal. Vertellen is al sprekend genoeg. In de dienst met dit accent leid ik een meditatie ter inleving in de bestemming van de avondmaalscollecte, mogelijk met behulp van een afbeelding op collectefolder of beamer. Voor die situatie wordt ook gebeden.

Toch eten en zingen
Elk van de evangelievarianten van Jezus’ laatste avondmaal kan een eigen klemtoon in de viering leggen. Johannes 13 situeert die maaltijd in de context van voetwassing en dienen. Mattheüs’ beknopte versie staat nadrukkelijk in het teken van Jezus’ regie in het gebeuren en van verraad en verloochening. Als Jezus aan tafel over verraad begint, zegt iedere leerling bedroefd over de komende uitlevering: “Ik toch niet, Heer?” Evenals Judas: ”Ik toch niet, rabbi”. Onderweg naar de Olijfberg zegt Petrus tegen Jezus: “Al zou ik met u moeten sterven, verloochenen zal ik u nooit”. Tja. Jezus bidt buiten of de beker aan hem voorbij mag gaan, terwijl zijn leerlingen in slaap zijn gevallen. Dramatisch. Ze hebben allemaal de maaltijd genoten en de duiding die Jezus gaf aan het avondvullend ‘feest van ongezuurde broden’ (26:20) meegemaakt met ook de opdracht samen uit één beker te drinken. Aan het eind van de maaltijd, voorafgaand aan het onheilspellende gebeuren dat hem te wachten staat, zingt Jezus desalniettemin de lofzang met zijn leerlingen. In de beschrijving gaan ervaringen schuil. Leerlingen lieten Jezus in de steek, maar Jezus liet hen niet los en kwam, juist in maaltijden, aanwezig vanuit de hemel, de verborgen ruimte van liefde. Mattheüs maakt dan ook gewag van vergeving van zonden. Verraad en verloochening maken de blijvende, heilzame bedoeling van God met zijn schepping niet ongedaan. Jezus’ presentie blijft te verwachten in het delen van brood en beker, ja in brood en wijn zelf.
Meedoen aan de maaltijd, waarin de hemel ons bevrijdend opzoekt, kan ons een eerlijk besef geven van iets van ons verraad van Gods heil. Kan tot erkenning brengen van woorden of daden die kwetsten of kapotmaakten. Uiting geven aan radeloosheid over de gebrokenheid van het bestaan. Doen bekennen bezet te zijn door machten van zelfzucht, wraakzucht en strafzucht. Meedoen maakt eerlijk over wat niet strookt met Gods Rijk. Maar God blijft ons, door kwaad geplaagde bestaan zien als open voor mogelijkheden van vrede en vernieuwing. Zeker de maaltijd van de Heer geeft een hoopvol contrast: de gemeenschap met elkaar en met God in Christus tegenover machten die zich als goden gedragen. Bedenk of noem in de dienst één kwalijk levensaspect, waarop de maaltijd kan inspelen. Deelnemers mogen desondanks deelgenoot van de ‘ik-wil-met-jullie-eten-Heiland’ zijn.

Delen
De maaltijd van de Heer beeldt een overvloedige heilstijd uit, waarin Gods Rijk geheel en al verwerkelijkt zal zijn en de tegenstellingen zijn verzoend. Zoiets blijkt uit Marcus 6:30-44, één van de zes verhalen van de wonderbare spijziging: Jezus voelt medelijden met de op de afgelegen plek (woestijn) toegestroomde mensen, die lijken op schapen zonder herder. Jezus doet hen neerzitten in het ‘groene gras’ en deelt meegebracht brood en vis. Psalm 23 geënsceneerd: de Heer leidt als herder in grazige weiden en organiseert een maaltijd. Wat Jezus doet, wordt uitgedrukt in termen van de maaltijd van de Heer: Hij nam de spijzen, keek omhoog naar de hemel, sprak het zegengebed uit, brak de broden, gaf ze om uit te delen. De overvloed van Gods te verwachten Rijk van liefde en gerechtigheid wordt getekend en alvast gevierd. De maaltijd van de Heer zoals wij die vieren, bestaat feitelijk uit enkele van een concrete maaltijd losgemaakte symbolische elementen, die zich daarom goed verdragen met gewone maaltijden in gemeenten. Het Leger des Heils kent de eucharistie niet, maar organiseert wel veel gratis maaltijden. Dat gebeurt toch ook in navolging van de maaltijd van de Heer, net als het paasontbijt? Zou je daarbij niet ook brood kunnen breken en drinken uit één beker en de maaltijden van Jezus gedenken? Hoe dan ook, de opgestane Heer staat op de randen van ons geleefd bestaan en nodigt ons als leerlingen na arbeid: ‘Kom, eet iets’ (Joh. 21:13). En hij nam brood, gaf het en gaf ook vis.

Viering
We zijn uit de bank gekomen en gaan staan in het koor van de prachtige kerk van Loppersum. Enkele kinderen en jongeren staan bij hun ouders. Wie slecht ter been is, zit. Ik heb zicht op fresco’s hoog voor me: Jezus en de twijfelende Thomas vlakbij Jezus’ wonden en Jezus knus aan een tafeltje met twee Emmaüsgangers. Ik zie Augustinus, theoloog van de liefde, een hart omhoog houden. Petrus en Paulus staan dicht tegen elkaar aan in een boek te kijken. Er klinkt treffende taal in het korte tafelgebed. We bidden samen het Onze Vader en geven elkaar met een handdruk de vrede van Christus. Het brood wordt genomen, getoond, gebroken en gaat rond. In zilveren bekers, die door de week veilig in een museum staan te pronken, gaat de wijn van het verbond, van hand tot hand. Voor de kleinste kinderen zijn er kleine bekertjes, die ze na gebruik eerbiedig terugbrengen naar de tafel. De piano speelt: ‘take, o take me as I am, summon out what I shall be, set your seal upon my heart and live in me’ (Liedboek 2013, 833). We zingen meerdere malen mee. Er gaat van het gebeuren vrede uit. Het is goed in deze gemeenschap en goed in mijn onrustige hart, dat rust vindt in God. Ik merk dat velen geraakt zijn door deze ‘eenvoud van het breken’ (Liedboek 2013, 392). Al die tijd, schijnt door de gotische ramen de zon en zet jong en oud in het licht. Wat een voorrecht.

Dr. Evert Jonker is emeritus hoogleraar praktische theologie aan de PThU. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.