Skip to main content

30e jaargang nr. 2 (november 2015)
thema: Echt geloof

I. Terlouw
God laat zijn werk niet los

Wanneer je je als mens slechts een klein beetje openstelt voor de wereld om je heen, komt er al snel een stroom van verdriet je leven binnen. Foto’s van verdronken kinderen; jongeren die anderen doodschieten of doodsteken. Een mailtje van een collega met tienerkinderen wiens leven met enkele maanden voorbij zal zijn. Ik zie maar al te vaak een desolate wereld, van Gods gerechtigheid en liefde verstoken, op me afkomen.
Het roept een gevoel in mij op wat ik niet precies kan benoemen, maar wat zwaar op mijn hart drukt. Precies dáár echter wortelt ook mijn liefde voor de evangelisch protestanten die ik in dit academische onderzoek mocht ontmoeten en bevragen. Zij belichamen in hun persoon en geloofsleven de hoop dat er toch een God van liefde is, dat deze wereld niet helemaal Godverlaten is. Hun leven is op allerlei concrete manieren verweven met de realiteit van een liefdevolle God. Dát vind ik oneindig waardevol. Daarom ‘heb’ ik wat met deze mensen. Dáárom heb ik er soms ook wat tegen: er staat immers heel wat op het spel. Dat is waar ik persoonlijk sta na het onderzoek naar evangelisch protestanten en de publicatie van Real Faith.i
In dit artikel schrijf ik een commentaar vanuit dit onderzoek en naar aanleiding van de bijdragen in dit themanummer van Kontekstueel. Daarbij is mij gevraagd mijn persoonlijke visie en geloof een plek te geven. Ik begin met enkele gedachten over de hoop die de evangelisch protestantse ‘relatie met Jezus’ volgens mij belichaamt en bevraag van daaruit de (veelbesproken) typisch evangelisch protestantse gestalte van de verwevenheid tussen God en het concrete leven, namelijk de tekenen en wonderen die deze gelovigen meemaken. Vervolgens haak ik aan bij de suggestie van Hans Schaeffer om de participatie met Christus meer centraal te stellen. Niet alleen als tegenwicht voor een al te functionalistische Christologie, maar ook als tegenwicht tegen een al te grote verzelfstandiging van het werk van de Heilige Geest. Juist het thema van de participatie stelt het werk van de Geest in het licht van het werk van Christus. Wanneer het werk van de Geest daar meer mee verbonden wordt, valt er voor zowel evangelisch protestanten áls voor deze (uiteindelijk-toch-niet-godverlaten) wereld volgens mij nog veel aan betekenisvolle geloofservaring te winnen.

Wat staat er op het spel?
“Onze hulp is in de naam van de Heer… die het werk dat zijn hand begon nooit loslaat.” Deze belofte klinkt wekelijks in de traditionele erediensten van gereformeerde snit. Het verwoordt de hoop op een God die al sinds mensenheugenis de naam heeft zich met mensen te bemoeien. Voor pantheïstische en deïstische mogelijkheden heeft men in het christelijk geloof nooit geopteerd. Toch is het een hoop die – zo vrees ik – maar al te vaak boven de hoofden blijft hangen, hoog in de mooie, grote kerkgebouwen waarin ze uitgesproken wordt. En precies daar laten evangelisch protestanten hun stem horen: ‘God communiceert met ons! Hij heeft een plan voor mijn leven en leidt mij door middel van allerlei op het eerste oog normaal uitziende dingen en gebeurtenissen.’ Evangelisch protestanten ervaren dat God concreet aanwezig is. Hij maakt zijn reputatie meer dan waar. Hij is met hen aan het werk.
Dat roept ook onvermijdelijk(e) vragen op. Is het wel echt? Zijn die antwoorden van God echt of inbeelding? Geen vraag is mij sinds het uitkomen van het proefschrift Real Faith zó vaak gesteld. Bedriegen gelovigen zichzelf niet, is het niet slechts wishful thinking? Niet zelden leiden deze vragen tot verhitte discussies. Het gaat mensen aan het hart. Er staat wat op het spel. Hoop, wel te verstaan: de hoop dat God ‘het werk dat zijn hand begon’ inderdaad nog immer niet heeft losgelaten. De Leede heeft in zijn bijdrage over dergelijke vragen het geestelijke welzijn van de evangelisch protestantse gelovige voor ogen als hij wijst op het risico van serieus betekenisverlies. Ten diepste staat de geloofszekerheid van de evangelische protestantse gelovige op het spel. Wie zal zich op den duur geborgen weten bij een God, die zijn reputatie bouwt op suggestieve inbeelding en gemanipuleerde geloofservaringen?
Er staat mijns inziens echter nog iets op het spel. Iets wat ik als uiterst belangrijk waardeer en wat evangelischen van huis uit aan het hart gaat, namelijk het geestelijk welzijn van de niet-gelovige. De kracht van het evangelisch protestantisme ligt weliswaar in het communiceren met God en de concrete verwevenheid van de realiteit van God en het gewone leven dat daarvan het gevolg is. Dáár echter ligt ook een missionaire zwakte. Want wat heeft een ander nu voor boodschap aan jouw persoonlijke godservaringen? Uit de analyse van de evangelische protestantse godservaringen blijkt immers duidelijk dat de tekenen die deze gelovigen van hun Heer ontvangen enkel betekenis hebben als antwoord van God in hun persoonlijke (geloofs)leven. In die context van praten met God, luisteren naar Hem en het wachten op antwoorden, licht Gods werkelijkheid op in kleine toevalligheden die te toevallig zijn (zie met name hoofdstuk 7, pp. 191-193; 195-199).
Het antwoord op de vraag ‘Is het echt?’ zal dus altijd een geloofsantwoord blijven. Voor de evangelische protestant is dat geen probleem. In ons huidige spirituele klimaat geldt immers: ‘Wat ik ervaar is waar.’ Maar precies dat adagio vormt in missionair opzicht een obstakel. Want waar evangelisch protestants gelovigen God direct ervaren, moeten buitenstaanders het met de ervaringen van anderen doen. Voor hen zullen het altijd indirecte en niet verifieerbare tekenen van God blijven.

Waar Gods realiteit die van de mensen raakt
Dit missionaire krachtsverlies heeft alles te maken met de sterke gerichtheid van evangelische protestanten op ‘Gods plan voor mijn leven.’ Evangelische protestanten zoeken naar tekenen van God die hen daar iets over onthullen, hen de weg wijzen (213v). Deze aandacht voor ‘Gods plan voor hun leven’ gaat echter ten koste van de aandacht voor ‘Gods plan met de wereld.’
Evangelische protestanten zullen hier mogelijk tegenin willen brengen dat zij juist sterk gemotiveerd zijn om anderen bij het geloof te betrekken. Een goed voorbeeld daarvan vormt de respondent Lianne die mij tijdens het interview het volgende op het hart drukte: “God wil jou veel geven en hij wil mij veel geven. Er staat gewoon een doos met ‘Ilonka Terlouw.’ Die staat daar [in de hemel] gewoon. En als jij het verlangen hebt om God te volgen, dan zal hij die doos al hier uitpakken, hier op aarde. Maar die doos die staat er, met wat hij je allemaal hier op aarde wil geven. Dat is zijn plan met jouw leven.” (186)
Evangelische protestanten willen anderen graag dát laten ervaren wat zij ervaren. Dat doen zij door buitenstaanders (met enthousiasme, aanmoediging, eventueel een beetje goed bedoelde druk) te laten participeren in de communicatieve geloofspraktijken die voor hen zoveel opleveren. Samenkomsten zijn daar vaak ook op ingericht (met goede, eigentijdse muziek, persoonlijke aandacht, beeldmateriaal) zodat een godservaring bijna niet uit kan blijven. Zo ‘helpen’ ze de niet-gelovige en God graag een handje in hun relatie. Tegelijk roept dat juist met hernieuwde kracht de vraagt op ‘Is het wel echt?’ Die vraag stelt de verwevenheid tussen God en deze wereld continue ter discussie. In het licht van de Schrift en de christelijke traditie lijkt mij dat echter onnodig. Mijn vraag aan het evangelisch protestantisme is niet zozeer óf Gods werkelijkheid raakt aan die van ons mensen – dat belijden we immers met het votum elke zondagochtend - maar wáár die onze werkelijkheid raakt.
Wáár ligt het belangrijkste intersectiepunt van God en deze concrete wereld? Voor veel van de evangelisch protestantse gelovigen ligt het intersectiepunt met name in de tekenen van God die zij ontvangen. Dat is wat zij telkens weer benadrukken door te spreken over ‘Gods plan met mijn leven.’ Zou het echter met oog op de wereld om ons heen die leeft bij ‘wat ik ervaar is waar’ niet zinvol zijn om het zwaartepunt te verschuiven naar ‘Gods werk in mij’? In het onderzoek bemerkte ik namelijk een gebrek aan aandacht voor zaken als karaktervorming. Geloofsgroei wordt vooral gezien in kwantitatieve groei van het aantal tekenen dat God doet in je leven, veel minder in de kwalitatieve groei van de vrucht van de Geest. Nu gaat het mij er niet om beide tegen elkaar uit te spelen. Het gaat mij om de onbalans.
Juist wanneer deze onbalans hersteld wordt, wint het evangelisch protestantisme aan missionaire zeggingskracht. ‘Tekenen’ en ‘Godservaringen’ en ‘antwoorden van God’ zijn een intersectiepunt van Gods werkelijkheid en deze wereld voor mijn leven. Als de gelovige echter het intersectiepunt is van Gods werkelijkheid en deze concrete wereld dan is deze gelovige in persoon heilbrengend en richtinggevend voor de mensheid. Dan kan iedere omstander voor zichzelf beoordelen of Gods werkelijkheid al dan of niet aanwezig is in dat concrete mensenkind. Ook daar moet je voor openstaan, het willen zien. Maar je hoeft het niet aan te nemen op het grond van de ervaring van een ander. Met andere woorden: ik zou evangelische protestanten willen vragen of het, voor de communicatie van de hoop op een God die zijn werk in deze wereld nog steeds voortzet, niet vruchtbaarder zou zijn minder te focussen op de ‘lichtpuntjes’ die je als gelovige in je leven ontwaart en meer op het zijn van een ‘licht in de wereld.’

Delen in Christus
De geringe aandacht voor ‘Gods werk in mij’ is een gevolg van de sterk functionalistische christologie van evangelische protestanten. Een punt dat de bijdrage van Schaeffer terecht voor het voetlicht brengt. In het onderzoek naar het fenomeen dat mensen een ‘persoonlijke relatie met Jezus hebben’ verwachtte ik dat mensen veel over Jezus of Jezus Christus zouden spreken. Ze vertelden echter breedvoerig over hun relatie met God, hun verlangen naar meer van God en de wijze waarop zij kennismaakten met het werk van de Geest. De positie die er overbleef voor Jezus was een noodzakelijke, en daarmee vooral functionalistische positie.
Ik denk dat het in missionair opzicht vruchtbaar zou zijn het functionele van Christus te verbreden met aandacht voor de participatie met Christus. Als we namelijk ergens de verwevenheid tussen de realiteit van God en de realiteit van het concrete mensenleven kunnen vastpinnen, dan is het wel in Jezus Christus die ‘ten volle God, ten volle mens’ is (geloofsbelijdenis naar Athanasius). Het is deze hoopvolle verwevenheid tussen de realiteit van God en de realiteit van het mensenleven, die centraal komt te staan wanneer de gelovige door het werk van de Geest deelt in Christus. Schaeffer signaleert mijns inziens terecht dat deze participatie met Christus in deze evangelisch protestantse geloofspraktijk slechts beperkt invulling krijgt.
De participatie met Christus voorkomt daarbij dat de heilige Geest fungeert als kleine zelfstandige en verwordt tot de ‘belevingsfactor’ van het geloof. Het viel me op tijdens het lezen van de artikelen van Westerkamp en De Leede dat zij de geloofsbeleving van evangelisch protestanten vanuit verschillende invalshoeken beschrijven. Westerkamp legt de nadruk op het verlangen naar het werk dat de Geest doet, naar meer van God. De Leede spreek over de tekenen die Jezus doet, over het geloof in de Heer die werkelijk is opgestaan, en leeft, en werkt. Dat verschil is voor mij van belang. Daarbij ligt de woordkeus van Westerkamp dichter bij die van de onderzochte evangelische protestanten, die van De Leede ligt dichter bij mijn theologische positie in deze. Het thema van de participatie met Christus brengt beide echter samen.
Vanuit deze participatie met Christus wijzigt het karakter van de geloofservaringen die de Geest ons geeft. Wright schrijft ergens gekscherend dat God “de Heilige Geest niet schenkt aan mensen om hen te laten genieten van een soort geestelijke versie van een dagje Disneyland.”ii De Geest werkt in gelovigen om hen te laten delen in het lijden Christus, zijn sterven en opstanding. Dan gaat discipelschap over karaktervorming en identiteitsvorming. Over een pijnlijk proces van sterven, nieuw leven ontvangen en weer vrucht dragen: de vrucht van liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid. Echter, dat versterkt mijns inziens wel precies dat waar evangelische protestanten van huis uit goed in zijn: vormgeven aan een concrete verwevenheid van de realiteit van God en het dagelijkse. Die verwevenheid wordt op een diepe, fundamentele en missionaire manier vergroot: de gelovige persoon zelf wordt het intersectiepunt tussen God en de wereld, waar te nemen voor iedereen die het maar zien wil.

Slotbemerking
Bij bemiddelende praktijken voel ik mij wat dat betreft vaak wat ongemakkelijk. Zij doen namelijk het tegenovergestelde: de verwevenheid tussen God en het dagelijkse verkleinen. Bemiddelingspraktijken veronderstellen namelijk niet de verwevenheid tussen beide, maar het onderscheid tussen beide: er is een menselijke wereld en een bovennatuurlijke, andere goddelijke wereld. En die kloof is niet makkelijk te overbruggen, daarvoor zijn bijzondere begaafde gelovigen voor nodig. Dick Westerkamp stelt weliswaar dat hij deze mensen niet wil zien als middelaars, maar zegt in één adem wel dat de “zegen via een ander” komt. De context waarin die praktijken gepraktiseerd worden, benadrukken de scheiding tussen God en mens alleen maar (zie Real Faith 166-179). Ik ben bang dat iets wat ik heel waardevol vind aan de evangelische geloofsbeleving verloren gaat, namelijk de intieme verwevenheid tussen de realiteit van God en het dagelijkse en klein menselijke. Het is die verwevenheid die concreet en tastbaar maakt dat God het werk van zijn handen nog steeds voortzet en die hoop geeft op dat moment dat heel de aarde en hemel met elkaar verweven zullen zijn.

Dr. Ilonka Terlouw is predikant (PKN) te Tollebeek.
Mailadres:
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

i Ilonka Terlouw, Real Faith. Performativity and Materiality in the Personal Relationship with Jesus of Evangelical Protestants, Proefschrift Protestantse Theologische Universiteit, 2015.
ii Nicholas Thomas Wright, Simply Christian, Londen 2006), 104.