Skip to main content

38e jaargang nr.  5 (sept. 2024)
thema: Nazomer-nummer

Gerard den Hertog
Hoe staat het ervoor met onze ziel?

In een interview in het NRC afgelopen 10 juli gaf hoofdconducteur Priscilla van Barlingen van de Nederlandse Spoorwegen een inkijkje in het conducteursbestaan. Mensen schrikken alleen al wanneer je een coupé binnenkomt en ‘goedemorgen’ zegt. En verzonken in hun telefoon, tablet of laptop blijken er steevast een stuk of wat reizigers in de trein achtergebleven te zijn wanneer Van Barlingen er op het rangeerterrein nog een keer doorheen loopt. Ze heeft er een woord voor: ‘sociale afwezigheid’.

Het is maar een voorbeeld, maar wel treffend, lijkt me. Wat is er met ons aan de hand? De samenhang of cohesie in onze samenleving is aan het eroderen. De smartphone speelt er een rol in, de sociale media heb ik niet eens aangestipt, maar het gaat niet aan daar alles op te gooien. We laten het gebeuren dat het cement verbrokkelt en we collectief vereenzamen. Hoe is het met onszelf, met ons als christenen in dit alles?

Herbronnen bij de Engelse Reformatie
Vorig jaar verscheen een opmerkelijk boek: Joan Lockwood O’Donovan, English Public Theology: A Reformation Response to the Crisis of Natural Rights. De auteur is emeritus hoogleraar ethiek en al haar hele wetenschappelijke leven lang bezig met de Engelse Reformatie. De hoofdtitel geeft kort en krachtig weer waar ze op uit is: een Engelse publieke theologie. Dat is een theologie die voortdurend de samenleving voor ogen heeft, en wel de eigen, Engelse samenleving, met haar unieke historische wortels en geschiedenis. De ondertitel mogen we echter ook niet over het hoofd zien: het gaat Lockwood erom vanuit de (Engelse) Reformatie te reageren op de crisis van de ‘natuurlijke rechten’. Volgens haar zijn ‘rechten’ helemaal niet ‘natuurlijk’, los van het evangelie verkrijgbaar. Liberaal-democratische politiek verstaat ‘vrijheid’ primair als de macht van individuen – en in afgeleide zin van groepen – om zichzelf te definiëren door middel van keuzes, die in feite ‘disordered passions’ (p. 87) zijn. In de economie geldt het recht van de sterkste, waar democratische instituties het tegen afleggen. Inmiddels stapelt het bewijs zich op dat de westerse technologische cultuur onder de vlag van de emancipatie van de mens heeft geleid tot een verwoestende exploitatie van de natuur. De mens die op zijn vrijheid pocht heeft zich door diezelfde technologische cultuur de facto in zijn vrijheid van denken, spreken en handelen laten sturen en beperken. Deze scherpe cultuur- en maatschappijkritiek vormt de achtergrond van dit boek, maar het is niet de hoofdlijn. Die is gewijd aan de inrichting van de Engelse samenleving in het Tudortijdperk (1485-1603), waarin de Engelse Reformatie gestalte kreeg.
Lockwoods centrale these is dat het vigerende denken op basis van ‘natuurlijke rechten’ ertoe heeft geleid dat de band tussen samenleving en kerk zo goed als is teloorgegaan. Waarom valt dat zo te betreuren? Omdat in de Engelse Reformatie het – wat wij vandaag noemen – ‘publieke domein’ niet aan zichzelf werd overgelaten, hooguit voorzien van enige ‘normen en waarden’, maar langs verschillende wegen en op diverse manieren onder het beslag van het evangelie werd gebracht en gehouden. Men besefte dat er geen terreinen waren waar we de rechtvaardiging en heiliging door Jezus Christus niet nodig zouden hebben. Daarom werd de verhouding tussen kerk en overheid heel zorgvuldig bepaald, met elk eigen verantwoordelijkheden en begrenzingen daarvan, met een liturgie voor al die gelegenheden waar kerk en overheid met elkaar in aanraking kwamen. Daar hoorde ook het Book of Common Prayer bij, want heel de samenleving heeft nodig dat de adem van de Geest erover en doorheen gaat. Bij ons waren dergelijke vervlechtingen er tot aan de Franse revolutie. In Heidelberg werd niet alleen een catechismus opgesteld, maar ook formulieren en handreikingen voor hoe de ‘huisgodsdienst’ vorm te geven en familie en vrienden te helpen ziekentroost te bieden aan hun beminden – en aan anderen.
Bij het lezen van het boek van Lockwood moest ik denken aan wat verteld wordt over John Bradford, een Engelse protestantse predikant in het midden van de zestiende eeuw. Hij kwam ergens onderweg een joelende menigte tegen die achter een groepje gevangenen aanliep. Ze waren op weg naar hun executie en het volk leefde zich uit in verwensingen en scheldwoorden. Hij moet toen tegen de mensen die om hem heen stonden gezegd hebben: ‘There but for the grace of God, goes John Bradford.’ Daarmee bedoelde hij: het is alleen aan Gods genade te danken dat ik daar niet loop, ik ben niet beter dan zij en ik heb geen enkele reden me boven hen te verheffen. Vandaag hebben we geen executies meer, maar wel volkstribunalen. Je zult maar Sywert van Lienden heten, of Matthijs van Nieuwkerk, of Ali B. Nee, we hebben geen doodstraf meer in Nederland, maar ik vraag me wel eens af wat barmhartiger is. Dat er een kerk is die op allerlei manieren, via de erediensten, de liturgische setting van de opening van vergaderingen van het parlement, en noem maar op, herinnert aan een ander oordeel en een ongedachte barmhartigheid – we merken vandaag wat de teloorgang daarvan betekent.
Het boek van Lockwood brengt op een indrukwekkende manier in kaart hoe de Engelse samenleving in de Tudorperiode vorm heeft gekregen. Maar ze beseft ook wel dat die tijd niet terugkomt. De vergaande ontkerkelijking is geen onomkeerbaar proces, maar er is geen enkele reden om te denken dat de trend op korte termijn gekeerd wordt. Lockwood laat haar lezers dus met de vraag achter: wat zal de weg van ons christenen als minderheid in de samenleving zijn?

Is de Benedictijnse regel een optie?
Nu is Engeland een verhaal apart, een heel eigen geschiedenis die diepgaand verschilt van die van ons. Maar het besef dat ons geloof in Jezus Christus niet onverbonden naast ons leven in deze wereld kan en mag staan, is inmiddels wel bij ons geland. En ook dat het invulling moet krijgen, niet alleen en zelfs niet primair door overtuigingen en ideeën, maar vooral door praktijken. Wij hebben de afgelopen tijd vooral naar Amerika gekeken, waar de tegendraadse Stanley Hauerwas school heeft gemaakt. Nu ja, school? Hauerwas komt vaak uit een hoek waar je hem niet vandaan had verwacht en gooit voortdurend allerlei cirkels door elkaar. Dat levert niet een school op met bepaalde gedeelde vertrekpunten en methodes. Hauerwas is uiterst kritisch op de Amerikaanse vereenzelviging van godsdienst en nationalisme. Voor de kerk ziet hij maar één weg: met elkaar het verhaal van de Bijbel lezen, ons erdoor laten storen en op andere gedachten en – dat vooral – andere daden laten brengen, en zo in die Amerikaanse samenleving een tegenverhaal leven.
Maar er is ook een ander tegenverhaal dat misschien minder bekend is. Het komt van Rod Dreher, van huis uit methodist, net als Hauerwas. Uit onvrede over wat hij bij de evangelicals als aanpassing aan de heersende cultuur ervoer, is hij eerst rooms-katholiek geworden en uiteindelijk oosters-orthodox. In dit opzicht is hij geenszins uniek, er is in Noord-Amerika sprake (geweest?) van een trend in die richting. In 2017 verscheen zijn boek The Benedict Option: A Strategy for Christians in a Post-Christian Nation. In de bekende studie After Virtue van de filosoof Alasdair MacIntyre las hij de stelling dat de westerse cultuur op drift was geraakt en dat de tijd zou komen dat het niet langer mogelijk zou zijn om een leven overeenkomstig traditionele deugden te leven binnen de dominante cultuur. MacIntyre voegde er de voorspelling aan toe dat degenen die dat laatste toch wilden nieuwe wegen zouden zoeken om als gemeenschappen met elkaar te leven, net zoals Sint Benedictus van Nursia (480-547) op de ineenstorting van het Romeinse Rijk reageerde door een nieuwe monastieke orde te vormen.
Wie de regel van Benedictus leest komt daarin een vormgeving van een christelijke gemeenschap tegen, met gebed, werken en omgang met elkaar. Benedictus is niet bezig met de vraag hoe ze een cultuur zouden kunnen inspireren en veranderen, al hebben verschillende kloosterordes dat wel degelijk gedaan en het ook als een van hun doelen beschouwd. In het boek van Dreher speelt de regel van Benedictus inhoudelijk nauwelijks een rol, het is veel meer zoals de ondertitel zegt: een strategie om als vreemdelingen en bijwoners een tegencultuur te vormen en te leven. Dreher ziet het onderscheid vooral op het punt van homoseksualiteit en gender-thema’s. Het gaat om de rechte ascese, om ‘nee’ tegen consumentisme, om kerk-zijn als leven in aanbidding terug te brengen in het hart van het bestaan. Op de eerste bladzijde van zijn boek maakt hij duidelijk dat Trump niet op hem hoeft te rekenen. Integendeel, de steun van christenen op rechts voor hem – met ‘zijn louche zakenpraktijken, zijn misbruik van vrouwen, zijn pocherige arrogantie, zijn tolereren van racisme en zijn minachting voor de waarheid’ – heeft henzelf besmeurd.
Inmiddels woont Dreher sinds 2022 niet meer in de Verenigde Staten maar in Hongarije. Daar haalt hij naar eigen zeggen zijn hart op aan hoe de regering Orbán inhoud geeft aan een christelijke cultuur en een wal opwerpt tegen wokeness en beveelt hij het Hongaarse model bij de Amerikaanse conservatieven aan als voorbeeld voor Amerika. En in 2022 merkte hij op dat hij met genoegen zag dat J.D. Vance, inmiddels de running mate van Trump, bezig is een Amerikaanse variant van ‘orbánisme’ gestalte te geven. Al met al heeft Dreher toch vooral een politieke agenda, waarvan Benedictus de vlag mag zijn.        

Benedictus bij Bonhoeffer?
Heeft Benedictus daarmee afgedaan? Een belangrijk maar vaak vergeten aspect van het leven en denken van Dietrich Bonhoeffer is dat hij het van levensbelang achtte om christelijke gemeenschappen te vormen die zich door Woord, gebed en levensgemeenschap wapenden tegen de destructieve krachten van het nationaalsocialisme. Hij zag met lede ogen aan dat slechts weinigen ertegen bestand bleken. De verwaarlozing van de psalmen in het lutheranisme – schreef hij in 1940 – had ertoe geleid dat ‘voor de christelijke gemeente een ongeëvenaarde schat verloren’ was gegaan, maar hij was ervan overtuigd dat ‘met het herwinnen ervan zullen onvermoede krachten in haar binnenstromen.’ Toen hij in 1935 theologische kandidaten van de Bekennende Kirche in zijn Predigerseminar kreeg toevertrouwd om hen toe te rusten voor hun werk, gaf hij samen met hen op een eigen manier invulling aan een vorm van kloosterbestaan, om daar het leven met en de gehoorzaamheid aan Christus gestalte te geven. Heel sprekend is wat hij op 19 september 1936 daarover aan Karl Barth schreef:

‘Ik ben er vast van overtuigd dat jonge theologen […] een heel andere vooropleiding nodig hebben, waarin zo’n gedeeld seminarieleven zonder twijfel thuishoort. U hebt geen idee hoe leeg, zelfs volledig uitgeblust, de meeste broeders naar het seminarie komen. Leeg zowel wat theologische inzichten en nog meer Bijbelkennis betreft, als ook wat hun persoonlijke leven betreft. U hebt eens, beste professor, op een open avond – de enige die ik meegemaakt heb – met grote ernst tegen de studenten gezegd dat u soms het gevoel had dat u alle colleges maar even moest opschorten en bij iedere student persoonlijk langs moest gaan en hem vragen, zoals vroeger Tholuck: “hoe staat het ervoor met je ziel?” De nood is sindsdien niet gelenigd, zelfs niet door de Bekennende Kirche. Er zijn echter maar weinig mensen die deze taak voor jonge theologen als een kerkelijke taak onderkennen en uitvoeren. Maar eigenlijk zit iedereen erop te wachten. Helaas kan ik het ook niet goed, maar ik verwijs de broeders naar elkaar, en dat lijkt mij het allerbelangrijkste. Maar dat zowel theologisch bezig zijn als een echte pastorale gemeenschap alleen kunnen gedijen in een leven dat bepaald wordt door de ochtend- en avondbijeenkomst rond het Woord, door vaste gebedstijden, staat wel vast.’

Bonhoeffers ‘Broederhuis’ laat zich niet kopiëren, maar je als gemeente samen ‘oefenen in de godsvrucht’ en wapenen tegen de goden van deze tijd is een levensnoodzaak. Zijn boekje Gemeinsames Leben laat niet alleen zien hoe hij dat met zijn studenten inhoud gaf, maar is ook een vraag aan ons: hoe staat het er met onze ‘huisgodsdienstoefening’ voor?
Net als in de Reformatie gaat het niet om de vormen op zichzelf, maar om de vreze des Heren die ons leven wil doortrekken en stempelen. Het is wat mij betreft zaak om het dan te hebben over wat dr. A.A. Spijkerboer bijna vijftig jaar geleden als ‘brandendste vraag’ aanmerkte, namelijk die ‘naar de ethische gestal­te van “de vreze des Heren”.’ En misschien geldt dan ook nog wel wat hij er hoopvol aan toevoegde: ‘Als de gerefor­meerde gezindte, mijnentwege onder het hoonge­lach van de publieke opinie, een ant­woord op die vraag weet te vinden, zal ze nog een zegen blijken te zijn voor ons hele volk.’

Prof. dr. G.C. den Hertog is emeritus hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Raadplegingen: 246