38e jaargang nr. 5 (sept. 2024)
thema: Nazomer-nummer
Wim Hendriks
Op de grens: de gelijkenis van de koning en zijn dienaren
Lucas 19:11-27
Onlangs was ik op de boekpresentatie van het boek Parels van wijsheid. Parabels, fabels en gelijkenissen in de wereldliteratuur, dat naast een website (https://parabelproject.nl/) en het boek Parabels. Het onderricht van Jezus en de rabbijnen de derde publieksvrucht is van een groot onderzoek naar de werking van parabels. Het onderzoek begon met gelijkenissen in de vroegjoodse en nieuwtestamentische tijd en is uitgebreid met de bestudering van soortgelijke verhalen in andere religies en literatuur van vandaag.
Martijn Stoutjesdijk schrijft in Parabels over de gelijkenis van de talenten. Getroffen door vooral het slot van het verhaal zoals Lucas dat optekent, beginnen er allerlei vragen op te borrelen. Hij schrijft in vers 27: ‘En die vijanden van mij die niet wilden dat ik koning over hen werd, breng hen hier en dood ze voor mijn ogen.’ Eerder al wordt de derde knecht, die man die zijn mine zilver in een doek bewaard heeft, terechtgewezen en hem wordt ontnomen wat hij heeft. Minder hard, maar ook niet mis. Is deze gelijkenis van Jezus en wat wil Hij er dan mee? En speelt Lucas als evangelist misschien een doorslaggevende rol in zijn manier van vertellen?
In de traditie wordt dit verhaal en zijn parallel in Matteüs doorgaans uitgelegd als een verhaal dat kapitalistisch aandoet: je moet wat doen met wat je is toevertrouwd. Als het om ponden gaat, zit de gelddimensie er direct in. Vertaal je met ‘talenten’, dan ligt een toepassing in een iets bredere sfeer voor de hand, maar nog steeds moet je wat doen met wat je van God gekregen hebt. En wat je gekregen hebt valt samen met je natuurlijke talenten. Je moet je dus ontplooien. Doe je dat niet, dan dreigt de situatie van de derde knecht. Dat deze manier van lezen ondertussen misschien wel meer kwaad dan goed heeft gedaan, hoef ik niet te betogen, zeker nu mensen burn-out raken en de aarde uitgeput raakt van al ons ontplooien en woekeren met talenten en grondstoffen.
In de uitleg van het evangelie van de Nazorenen, een apocrief evangelie geschreven in het Aramees dat door Eusebius van Caesarea (260-340) wordt geciteerd, worden de drie knechten in een andere verhouding tot elkaar geplaatst. De knecht die het meest succesvol schijnt wordt geprezen. De knecht die zijn geld heeft verstopt wordt berispt. De knecht die alles heeft verbrast aan prostituees en fluitspelers wordt gestraft. Moraal van het verhaal: je moet je talenten wel gebruiken op de goede wijze en niet misbruiken.
Elisabeth Dowling, een Australische theologe, leest de gelijkenis anders. Zij focust op het gewelddadige karakter van de meester en prijst de derde slaaf die niet meegaat in deze manier van handelen. Die slaaf verzet zich passief tegen deze manier van uitbuiten. Hij doet niet mee. Hij krijgt iets van een Christusfiguur. Zo wordt de gelijkenis niet proto-kapitalistisch maar eerder kapitalismekritiek.
Als ik het lees, blijf ik hangen bij het slot en bij het beeld dat neergezet wordt van de prins-koning. Hij komt ons inderdaad hardvochtig over in zijn oordeel over de derde knecht en al helemaal over zijn tegenstanders. Lijkt deze koning op God, of misschien op Jezus zoals meestal in een gelijkenis? En kun je andere elementen uit het verhaal ook duiden met een verwijzing naar mensen of gebeurtenissen? Als dat zo is, wordt het haast allegorisch. Toch zou ik een pleidooi willen houden voor zo’n allegorische lezing, op grond van de manier van vertellen van Lucas en de plek waar hij dit verhaal opneemt in zijn evangelie.
Lucas vertelt dit verhaal op de grens: op de grens tussen Jezus’ tocht van Galilea naar Jeruzalem, een reismotief dat het evangelie ordent, en zijn binnengaan in Jeruzalem. Dit komen in Jeruzalem werpt zijn schaduw al vooruit, op twee manieren. In vers 11 lezen we over mensen die denken dat het koninkrijk van God nu spoedig aanbreekt. Jezus zal Jeruzalem binnen gaan, orde op zaken stellen in de tempel en dan doorrijden naar het paleis om de troon van David te claimen. Dit verhaal geldt voor Lucas als een waarschuwing tegen deze verwachting en de gevolgen die deze verwachting kan hebben. Een tweede motief is dat Jeruzalem ook staat voor de tegenstanders van het koningschap van Jezus. In vers 14 horen we over landgenoten die de prins haten en die afgezanten sturen met de boodschap: ‘We willen niet dat die man koning over ons wordt!’ Hier speelt de verteller van de parabel met het historische gegeven dat je om koning te worden over Israël toestemming moet hebben van de machthebber, de keizer uit het verre land, uit Rome.
De stukken staan nu op het bord zoals Lucas dat presenteert. Prins of Koning Jezus, zijn dienaren, mensen van zijn weg met ieder een mine zilver; en tegenover hen de tempelelite, de Romeinse stadhouders en een zetkoning als Herodes, de tegenstanders van de laatste dagen van Jezus. De koning staat dus in een dubbele verhouding in Lucas’ weergave. Aan de ene kant horen we over de koning en zijn dienaren, aan de andere kant over de koning en zijn vijanden.
Wanneer het gaat over de eerste reactie, die tussen de koning en zijn dienaren, kritiseert Lucas de verwachting van de volgelingen van Jezus dat het koninkrijk spoedig aanbreekt. De evangelist daagt de lezer, ons, uit om onze eigen rol in dit koninkrijk te bezien. De tien dienaren die elk een mine zilver krijgen, zijn de mensen van de gemeente die ieder het evangelie krijgen toevertrouwd, maar wel met de opdracht om daarmee te werken.
Zo lijkt deze uitleg wel wat op de klassieke uitleg: je moet jezelf ontplooien. Het verschil is echter dat je dit niet algemeen moet opvatten. Het gaat niet om woekeren met je talenten in deze wereld. Het gaat specifiek om werken met wat je ontvangen hebt inzake het koninkrijk: Gods boodschap in woord en daad. Het evangelie is niet iets dat je voor jezelf kan bewaren in een doek gewikkeld, het gaat niet om persoonlijk geloof alleen. Het evangelie werkt alleen als het grenzen overschrijdt. Het is een goede boodschap. Het is dus zaak dat je in woord en daad getuigt dat God goed is, dat Hij koning is en dat Hij deze wereld met zich verzoend heeft. Ja, dat Hij is zoals Jezus zich toont in het evangelie van Lucas.
De dienaar die dat begrepen heeft en zo aan de slag gaat met het evangelie wordt geprezen. De dienaar die niet durft wordt berispt. Durft hij niet omdat hij niet gelooft dat God goed is? Het beeld dat hij van zijn meester schetst is niet erg mooi: hardvochtig en streng. Het is een zichzelf vervullende profetie, zo blijkt. Zou dit tevens een reden zijn waarom we geen beeld van God moeten maken?
Aan het slot van het verhaal wordt de strijd tussen Jezus en zijn vijanden uitgespeeld. Dat de vijanden geslacht worden, klinkt anders dan het gebed van Jezus aan het kruis: ‘Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen’ (Luc. 23:34). Hebben we dan met een heel ander beeld van God te maken? Misschien wel. In het evangelie staat er heel wat op het spel: Gods koninkrijk. Dat zal en moet doorzetten. Tegenkrachten worden aan de kant gezet, geoordeeld. Dat is heftig, maar het heeft ook een troostrijke kant voor degene die nu buiten dat koninkrijk van recht en vrede leven. De tegenstanders van het rijk worden in het eschaton van het bord geveegd, zodat er ruimte ontstaat voor het leven in de sjaloom.
W.H. Hendriks is predikant van de Hervormde Gemeente Ter Aar en Hervormde Gemeente Aarlanderveen.
Mailadres:
- Raadplegingen: 254