Skip to main content

31e jaargang nr. 6 (juli 2017)
thema: Liberale theologie versus orthodoxe theologie

W.P. van den Bercken
Intellectuele bevindelijkheid
Waarom ik mij protestant voel. N.a.v. 500 jaar Protestantisme

Ik begin met een paradox: ik ben bewust christen maar geen actief lid van een kerk. Ik ben tot mijn twintigste wel actief lid geweest van de rooms-katholieke kerk, heel actief zelfs, inclusief drie jaar als kloosterling, maar sinds die tijd heb ik geen kerkelijke binding meer.
Enkele jaren geleden ben ik mij gaan afvragen waarom ik gelovig blijf en wat het christelijk geloof eigenlijk inhoudt.  Ik heb dit uitgewerkt in het boek Geloven tegen beter weten in (2014) en daarbij bleek dat ik eigenlijk een protestantse visie op geloof heb.
Hoewel ik geen traditionele kerkganger ben, voel ik mij door het geloof wel verbonden met de christelijke gemeenschap, dwars door confessionele scheidslijnen heen. Noem het transconfessioneel christendom.

Wat trekt mij aan in het protestantisme? Of ‘aantrekken’  is niet het goede woord, want dat lijkt of het een kwestie van smaak is, en dat is geloof niet. Beter is de vraag: waarom vind ik het protestantisme de meest authentieke uitdrukking van het christendom? Bij ‘protestantisme’ laat ik de finesses tussen lutheranisme en calvinisme buiten beschouwing en al helemaal de confessionele spitsvondigheden tussen de vele Nederlandse varianten van protestantisme. Het gaat om de volgende vier elementen:

  1. Nadruk op het persoonlijke aspect in geloven.
  2. Bijbelse gerichtheid.
  3. Christologische gerichtheid.
  4. Hiërarchisch minimalisme.

Persoonlijk aspect
Het protestantisme plaatst de mens in persoonlijke verantwoordelijkheid tegenover God, spreekt hem aan op zijn eigen geweten, zonder bemiddeling van kerkelijke functionarissen. Het doet een beroep op de menselijke vrijheid in zijn afhankelijkheid van God.
Het is nodig te beseffen dat dit individuele aspect van het geloof niet een individualistische geloofsbeleving betekent, zoals in moderne religiebeleving van het ik-tijdperk mode is, maar een persoonlijk verantwoorde aanvaarding, een individueel doordachte keuze van het christelijke geloof. Het is dus niet individualistisch maar ook niet collectivistisch, zoals in het traditionele katholicisme, waar formeel lidmaatschap en collectieve geloofsmanifestaties een belangrijke rol spelen.
Dit betekent dat de gelovige mens zich voortdurend bewust moet zijn van zijn geloof en zich moet kunnen verantwoorden. Dat betekent ook dat hij zich bewust is van zijn ethische onafheid oftewel ‘zondigheid ’. Dit besef  maakt hem nog meer afhankelijk van Gods genade. Dat is de paradox van het protestantisme: enerzijds de nadruk op de vrijheid van de mens, anderzijds op zijn volledige afhankelijkheid van goddelijke genade.
Het besef afhankelijk te zijn van de God Schepper degradeert de mens niet in zijn autonome humanistische waarde, maar geeft hem juist toegevoegde waarde als beeld van God: de mens is meer dan  evolutionair toeval.
Hetzelfde geldt met betrekking tot de ervaring van een tweede vorm van afhankelijkheid, afhankelijkheid van de God Verlosser. Dit besef komt voort uit de ervaring van een fundamentele ethische onvolkomenheid van de mens. Humanisten, die het begrip zondigheid verwerpen,  geloven dat de mens vanzelf verbetert door voortgaande beschaving of dat zijn fouten te repareren zijn met psychologische zelftherapie. De idee van zondigheid zou een religieuze diskwalificatie van de mens zijn. Maar de mens kan zichzelf niet uit zijn ethisch moeras trekken. Ook kan de verlossing niet komen door afkoping van zonden in het nog steeds bestaande katholieke systeem van aflaten, al is dat al lang niet meer zo erg als in de tijd van Luther. Maar dit onbijbelse mechaniek van vergeving is nog niet principieel verworpen en bestaat nog in het biechtsysteem met zijn boekhoudkundige zonde- en boeteopvatting.
De mensvisie van het protestantse christendom wordt wel eens gekwalificeerd als zwaar op de hand of somber. Maar in feite is het religieuze ernst, theologische serieusheid waarmee men het geloof beleeft. Ik vind het evangelischer dan die Roomse blijheid van het wierook- en wijwaterchristendom, met zijn folkloristische geloofsmanifestaties als communiefeesten met fanfare in de kerk, sacramentsprocessies, en het godslasterlijke  fenomeen van carnavalsmissen. 

Bijbelse gerichtheid
Het tweede protestantse aspect van christelijk belijden is de nadruk op de Bijbel als geloofsbasis. Hier ligt de onvolprezen verdienste van Maarten Luther. Hij heeft de Heilige Schrift ontdaan van zijn status als geheimschrift dat alleen door de clerus ontcijferd en geduid kan worden. Individuele Bijbellezing is thans ook algemeen goed in het katholicisme, maar het heeft nog ruim drie  eeuwen geduurd na Luther voordat de Bijbel in volkstaal algemeen toegankelijk werd voor katholieke gelovigen. En nog steeds wordt er in de katholieke volksvroomheid meer rozenkrans gebeden dan Bijbel gelezen.
Zoals gezegd, zelf ben ik opgegroeid met die onbijbelse religieuze folklore. Maar, ironisch genoeg stond ik daardoor later, toen ik de Bijbel ontdekte als bron van geloof, onbevangen tegenover de Bijbel. Het lezen van de Bijbel was een religieuze ontdekkingsreis, een openbaring. Ik had geen last van Bijbels fundamentalisme dat bij sommige intellectuele protestanten later tot een verwerping van de Bijbel en geloof heeft geleid.

Het ‘alleen de Schrift’ van Luther was een correctie op de katholieke nadruk op kerkelijk leergezag. Maar een frontale tegenstelling tussen Bijbel en kerk is ook niet correct want de Bijbel is voortgekomen uit de kerk, die pas na drie eeuwen de canon heeft vastgesteld. Enkele eeuwen leefden christenen dus zonder Bijbel (maar ook zonder de latere dogmaformuleringen, liturgie en hiërarchische structuren).
Tegenover de centrale plaats van de Bijbel in de Reformatie staan de uitgebreide rituele vormen van de katholieke geloofsexpressie. Zij hebben een centrale rol in de sacramentele geloofsbeleving. Tegenwoordig hebben katholieke rituelen voor protestanten soms weer een bepaalde aantrekkingskracht als tegenwicht voor hun verbalistische kerkdiensten. Dergelijke toenadering is op zich positief, maar de schoonheid van de katholieke en de Oosters orthodoxe liturgie, is in tegenspraak met de evangelische soberheid. Nergens in de verkondiging van het evangelie vinden wij aansporingen tot esthetische rituele uitwerking, en zelfs in het Bijbelse godsbeeld wordt schoonheid niet genoemd als kenmerk van God naast liefde, rechtvaardigheid, barmhartigheid, almacht en wijsheid. Dat wil niet zeggen dat God naast de hoogste waarheid en goedheid niet ook de hoogste schoonheid is, maar christelijke geloofsbeleving is geen schoonheidsbeleving.
De Rooms katholieke en de Oosters orthodoxe kerken hebben prachtige religieuze schoonheid voortgebracht in kathedralen, beeldende kunst, iconen, fresco’s, mozaïeken en glas-in-lood (zoals in deze St. Janskerk), maar ik meen dat de moderne nadruk op schoonheidsbeleving  een vermenselijkte vorm van godsdienst is. Zij is een typisch element  in de softe hedendaagse spirituele vormen van geloof zonder concreet godsbeeld. Religieus esthetisme kan een opstap zijn naar geloof, maar staat los van de leer én de sfeer van het evangelie. 

Christocentrisme
De kern en het unieke van het in het Nieuwe Testament geopenbaarde godsgeloof, de bestaansreden van het christendom is Christus.  De christologische gerichtheid van het protestantisme is iets anders dan de christuscultus die in talloze kruisbeelden en H. Hartbeelden is gevisualiseerd en in tabernakels en monstransen wordt gedemonstreerd.
Het is primair een persoonlijk ervaren relatie tussen God en mens en goddelijk ethisch appel aan de mens. Elke afbeelding van Christus in de kerkelijke kunst is vrome menselijke fantasie: het evangelie geeft zelf, niet zonder reden, geen enkele beschrijving van het uiterlijk van Jezus.  Maar ernstiger is dat in de katholieke en Oosters orthodoxe tradities Christus van zijn exclusiviteit als middelaar tot God is beroofd, niet formeel theologisch maar wel in de geloofspraktijk. Er zijn heiligen gecreëerd als middelaar tot Christus, als tussenstadium tussen mens en God. Hier vierden legendevorming en bijgeloof de boventoon, in de verering van relikwieën en iconen als gematerialiseerde vormen van goddelijke genade. 

U zult als protestant dit misschien niet zo herkennen, gelouterd als u bent door de reformatorische schoonmaak van deze religieuze sentimenten, en ook de hedendaagse Nederlandse katholiek moet vijftig jaar terug in zijn geheugen duiken om die katholieke folklore op te diepen, maar nog steeds wordt het grootste deel van de katholieke wereld (Zuid-Europa, Latijns Amerika, Filipijnen) gedomineerd door heiligenverering en kent de Oosters orthodoxe kerk een overdaad aan wonderdoende iconen. En periodiek stroomt Rome vol bij canonisatieprocessen en worden kledingstukken en bloedampullen vereerd. En overal in de wereld,  inclusief in Zuid-Nederland, staan in katholieke kerken prominent  Anthoniussen van Padua met kind Jezus in zijn armen.

Ik weet dat deze kritiek als elitair kan klinken tegenover volksgeloof. Maar het christendom was juist een kritiek op menselijke vormen van religie, zich uitend in beelden en materiële objecten. Het joodse beeldverbod was een revolutionair element in de openbaring van het monotheïsme, en het is niet opgeheven in het Nieuwe Testament. Het is verloren gegaan in de middeleeuwse religiebeleving als onderdeel van een zich materieel steeds rijker manifesterende volks- en staatskerk. Het heeft de beeldenstrijd in de zevende en achtste eeuw verloren, en pas door Calvijn is het Oudtestamentische beeldverbod hersteld, en daarin was hij consequenter dan Luther.

De heiligencultus heeft de christelijke theologie misvormd. Jezus zelf leert in het Onze Vader rechtstreeks te bidden tot God. Nergens suggereert het evangelie dat voor de eenvoudigen van geest, die toch een belangrijke doelgroep van Jezus zijn, een meer toegankelijke bemiddeling tot God moet worden gemaakt in de vorm van herkenbare, heilig verklaarde mensen. 

Hiërarchisch minimalisme
Het laatste punt dat ik wil noemen in mijn appreciatie van het protestantisme is de lage organisatievorm, het ontbreken van een clericale stand. Leiding is natuurlijk nodig in een grote gemeenschap, en in het Nieuwe Testament zijn daarvoor ook duidelijke aanwijzingen gegeven. Maar de prominente gezagsstructuren van de katholieke kerk, met zijn gewijde hiërarchie, pauselijk monopolisme en masculiene superioriteitsgevoel zijn een post-evangelische uitvinding. In de tijd van Luther had de kerkelijke hiërarchie met zijn politieke machtsuitoefening en verkwistende levensstijl een decadent hoogtepunt bereikt, en dat is bij de huidige katholieke kerkleiding absoluut niet meer het geval. Het pausschap is, zelfs met zijn huidige onfeilbaarheidsdogma, lang niet meer zo autoritair als het geweest is. En de huidige paus Franciscus is een voorbeeld van evangelische oprechtheid en deemoed, ook voor niet-katholieken. Maar toch, het elitaristische karakter van het kardinalencollege en de curiale instituties hebben weinig gemeen met de dienstenstatus die in het evangelie als kenmerk van pastoraal leiderschap wordt genoemd.
De protestantse kerk of  kerken zou een beetje centraal gezag wel kunnen gebruiken, gezien haar eindeloze onderlinge versplintering. Hier heeft Luther een goede tussenvorm gevonden, met zijn behoud van het bisschopsambt, en heeft de 20-eeuwse Lutherse kerk alsook de Anglicaanse kerk dit terecht aangepast door vrouwen deze positie ook te geven. Nergens in het evangelie staat een expliciete uitsluiting van de vrouw uit het ambt. En dat Paulus dat in zijn brieven wel doet, is een kwestie van culturele context. Dat de maatschappelijke evolutie op dit punt nog niet in de katholieke kerk is geaccepteerd, betekent dat de Reformatie nog niet is voltooid. En die zal het ook nooit zijn, gezien de menselijke beperktheid van de kerk. 

Slotopmerking
Nu kan ik nader aanduiden wat ik eerder wat vaag ‘transconfessioneel’ christendom heb genoemd. Ik zou mijn geloofshouding willen noemen intellectuele bevindelijkheid. Bevindelijkheid of piëtisme is een protestantse attitude, die nadruk legt op persoonlijke beleving van het geloof. Maar anders dan de sentimentalistisch vorm van deze vroomheidbeleving, noem ik het ‘intellectueel’ omdat zij niet gebaseerd is op subjectieve gevoeligheden. Toch is het geen theologisch rationalisme, want het Bijbelse godsbeeld is niet rationeel.

Lezing tijdens de viering van 500 jaar Protestantisme en Reformatie in Gouda. Prof.dr. W. P. van den  Bercken is slavist, Ruslandhistoricus en kenner van de oosterse kerken. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

 

 



  • Raadplegingen: 4073