Skip to main content

30e jaargang nr. 4 (maart 2016)
thema: Noordmans - kerk en toekomst

Kerk en toekomst
door dr. O. Noordmans

Gods zegen zij nog over land en volk.
Ook in den weg der oordelen hebben wij U, o Heere, verwacht.
Zijt niet traag in het benaarstigen.
Zijt vurig van geest.
Dient den Heere.
Verblijdt U in de hoop.
Zijt geduldig in de verdrukking.
Volhardt in het gebed.
Wachtende op de openbaring van Zijn onvergankelijk Koninkrijk.
(Boodschap der Synode)

1. Tijd en eeuwigheid
Het is heel moeilijk zich een toekomstbeeld van de kerk te vormen. Van haar verhouding tot dingen en instellingen, die naast haar in de tijd aangetroffen worden, kunnen wij ons enige voorstelling maken. Zo met betrekking tot de school of de staat. Maar met de toekomst is dat heel anders.
Wanneer wij daarnaar vragen, blijkt ineens dat de kerk tot een andere orde behoort. Want haar toekomst is geen ontwikkeling, verandering of verbetering van haar heden. Heden en toekomst krijgen hier de betekenis van tijd en eeuwigheid, zodat men daarbij meer aan een ophouden dan aan een voortduur van de geschiedenis der Kerk moet denken.
De toekomst van Christus is anders dan die van alle aardse dingen. Zij betekent wederkomst. De kerk zou geen kerk zijn, als het met haar in dit opzicht ook niet bijzonder gesteld was. Uit de bijbel blijkt dat de toekomst der kerk afhangt van de wederkomst van Christus. De apostelen hebben voor haar aanvankelijk ook geen lange duur verwacht. In ieder geval kan het uitblijven van Christus’ wederkomst voor haar geen roem betekenen. De duur der kerk is voor haar geen eretitel; eer het tegendeel. Zo licht vergeten wij dat. Wij betreuren dan wat onze blijdschap moest wekken. En wij zijn verheugd over wat ons tot droefheid moest stemmen.
Daarom mogen wij elkaar er wel aan herinneren, dat de bijbel ons vermaant te bedenken de dingen die boven zijn en niet die op de aarde zijn. De eeuwigheidsmeditatie mag onder ons niet ophouden. En een kerk die daarin verachtert, zou de vlucht harer gedachten verliezen en haar liefde zien verkouden. Daarom moeten wij onszelf beproeven en ons afvragen, of wij wel “op de hoogte” gebleven zijn, waar de kerk gewend moet zijn te vertoeven. Of wij ook hebben opgehouden ons daarin te “oefenen”, zoals de bijbel het noemt. Ons volk bezat vroeger een rijke beoefeningsliteratuur, die nu verouderd is. Maar heeft het er wel iets voor in de plaats gekregen, dat het helpt om de “trappen des geestelijken levens”[1] te bestijgen? Zijn wij niet wat zorgeloos, vergeleken bij vroegere geslachten en vergeten wij misschien ook het aanleggen van de geestelijke wapenrusting, waarvan de apostel spreekt[2]? Kennen wij nog wel iets van wat de kerk ascese placht te noemen? In de laagte moet de kerk het verliezen; alleen op de hoogte kan zij zich handhaven[3].

2. Kerk en Koninkrijk
En toch zal de kerk met haar eeuwigheidsmeditatie ook weer voorzichtig moeten zijn. Het woord “eeuwigheid” heeft twee betekenissen: een zwakke, stille en een sterke actieve. De laatste is de bijbelse. Daarom doen wij misschien beter “Kerk en Koninkrijk” te zeggen in plaats van “tijd en eeuwigheid”. De kerk, dat is de tijd vol genade en het Koninkrijk dat is de eeuwigheid vol kracht en heerlijkheid. En deze twee behoren onafscheidelijk op elkaar betrokken te worden. Dan blijft de oefening der godzaligheid geen vroom gedachtenspel, maar dan wordt het tot een kruisdragen met goede moed en tot een sterke wederstand doen tegen de duivel, de wereld en ons eigen vlees. Ik ben er niet zeker van dat de kerk zich hieraan altijd zuiver heeft gehouden. Haar beoefeningsleer had soms twee wortelen: een zwakke en een sterke; een stille en een werkzame. Ook in onze ascetische boekjes was dat wel eens het geval. Vaak werd men ook aan Vondel of Spinoza herinnerd. Het “Eeuwig gaat voor ogenblik” had dan geen volle bijbelse klank.
De grote lijn der kerkhistorie wordt echter bepaald door de betrekking van Kerk en Koninkrijk. Jezus heeft ons ook leren bidden: Uw Naam worde geheiligd; Uw Koninkrijk kome; Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde. Het zijn de Rijksbeden die in het Onze Vader dadelijk voorop staan. Dan volgen de genadebeden, de beden voor de kerk. – En in de bijbel volgt op de evangeliën, waarin ons beschreven wordt hoe het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen, het boek van de Handelingen der apostelen, waarin de oorsprongen der kerk worden medegedeeld.
Het omgekeerde staat niet in de Schrift. Wij lezen niet dat de kerk in het Koninkrijk overgaat. Wel staat aan het einde het boek der Openbaring, maar dat heeft betrekking op de wederkomst van Christus, de toekomst van Christus; niet de toekomst van de kerk in de gewone zin van het woord. De toekomst van Christus wil zeggen dat Hij naar ons toe komt. Kom, Heere Jezus! zo luidt het einde van dit boek.

3. Kerk en Toekomst
De kerk schrijft haar toekomst dus niet met een hoofdletter. Zij gelooft niet dat, als zij maar lang genoeg duurt, het Koninkrijk Gods vanzelf uit haar zal geboren worden. Het Koninkrijk moet zelf komen. Het is gekomen en het komt en het zal komen, want het is een eeuwigheid vol krachten. – Soms heeft men wel gedacht of meent het nog wel, dat het Koninkrijk het product der kerk zal zijn. Geleidelijk zou Gods genade-regering dan overgaan in de openbaring van zijn heerlijkheid. De theologie des kruises zou allengs afgelost worden door die der glorie. Zulke gedachten worden echter gelogenstraft door de Schrift en gestraft door de ervaring. Wij lezen niet en wij merken zo mogelijk nog minder, dat het zo zou zijn.
De toekomst der kerk heeft op zich zelf niets goddelijks aan zich. Nergens in de bijbel of in de kerk komen de dingen door de tijd in orde. Er is geen levende kerk die aan de wet des doods reeds zou zijn ontkomen en zij zal er ook nooit zijn.
Eer moet men zeggen, dat de tijd altijd Gods lankmoedigheid onderstelt. Telkens geldt het: Laat haar nog dit jaar staan! En in dat opzicht is God veel lankmoediger dan zijn profeten en Jezus dan zijn discipelen. Een garantie voor eigen voortbestaan draagt de kerk dan ook niet in zich. Zij mag, maar moet ook, God in de weg der oordelen verwachten. Een mystieke onsterfelijkheid, godgelijk, bezit zij niet. Zij heeft het leven niet in zich zelve maar in Christus. Het is niet waar dat zij zou lijken op de vrouw van Lot als zoutpilaar, waarvan men vertelt, dat zij haar vormen steeds vernieuwt, zodat een afgeslagen hand zich zelf weer vervangt. Zulk een kerkvergoding is onbijbels. Er kunnen van de kerk wel stukken wegvallen, die wij in de tijd niet zien terugkeren. Het gaat met haar als met ieder gelovige. Zij zal van haar eigen toekomst ontkleed en met de toekomst van Christus bekleed moeten worden.

4. Duren of bidden
Daarom schuilt de kracht van de kerk niet in haar duren, maar in haar bidden. Het duren der kerk is een soort zieltogen; een agonie. Haar bidden is ademhalen. Zij denkt eigenlijk niet aan haar toekomst; wel aan de wederkomst van Christus. Het eerste geeft haar in elk geval weinig, het laatste een onuitsprekelijke troost. In afwachting daarvan moet zij dienen, zich verblijden, geduldig zijn, volharden, wachten. Deze dingen kunnen niet uitgesteld worden en nog minder afgesteld. Dat gebeurt, als men zijn hoop op de duur gesteld heeft. Bij het bidden hoort het werken.
De kerk draagt haar toekomst altijd bij zich. Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Alles wat er in de kerk gebeurt, geschiedt onder invloed van die nabijheid. De ware kerk ontstaat dagelijks onder de inwerking van het Koninkrijk. Zij kan geen wissels op de eeuwigheid trekken. De eeuwigheid doet het omgekeerd op haar. Dat is het juist wat haar duur in gevaar brengt en wat haar leert roepen: Bid voor ons en leer ons bidden.[4]
Zo ontstaan er in de kerk, door de aanraking met het koninkrijk, steeds nieuwe krachtpunten. Het geloof overwint de wereld. De liefde is sterker dan de dood. De wedergeboorte is een nieuwe schepping. – Zij geven aan de kerk een bestaan, dat voor ons onberekenbaar is. Er is geen macht die deze werkingen kan leren. Zij zullen er zijn, zolang God er is, al lijkt het, dat zij de kerk in gevaar brengen. Op een andere wijze is er voor ons geen zekerheid verkrijgbaar.

5. Symbool en werkelijkheid
De toekomst der kerk ligt daarom vast in de volste werkelijkheid. Zij kan zich veroorloven realistisch te zijn. Zij heeft daarbij niets te verliezen en alles te winnen. Zij mag en moet de dingen in het gezicht zien. God is de schepper van hemel en aarde en de kerk kan zich niet buiten de zaken plaatsen, die daarbij in beweging komen. Het zijn de dagelijkse dingen waarmee zij te doen krijgt. In het Onze Vader komt na de drie rijksbeden dadelijk de bede om het dagelijks brood. Dan komen de schulden die wij dagelijks meerder maken.
Aan deze orde van zaken heeft de kerk zich te houden. Daardoor is zij ook sterk aan het heden gebonden. Zij mag dat niet overslaan om zich met een toekomst bezig te houden en zich een eigen duur te verschaffen. Het dagelijks brood is bestemd voor heden. De genade der schuldvergeving is een heden der genade. De kansen der kerk liggen in het heden, omdat zij daar aanraking heeft met het koninkrijk Gods. Nergens is zo weinig uitstel als in het Evangelie. Zelfs in zijn dood, bij zijn kruiswoord tot de moordenaar, neemt Jezus het heden mee.
Nu is de verleiding voor de kerk steeds groot om van deze werkelijkheidshouding afstand te nemen door zich in te richten op het symbool en zichzelf te beschouwen als de hoedster daarvan. Zij schijnt daarmee aan de werkelijkheid, waarmede zij te doen heeft, de hoogste eer te bewijzen, door haar tot mysterie te verklaren, dat slechts symbolisch kan worden afgebeeld, omdat het alle begrip te boven gaat. In werkelijkheid echter is dit de meest verfijnde wijze, waarop de kerk zich een duur van eigen maaksel zoekt te verschaffen. Want de kerk als symboolhoedster ontkomt aan de gevaarlijke contacten met het koninkrijk Gods en krijgt een kans om te duren onder de schijn van te (aan) bidden.
De werkelijkheid, waarmee de kerk te maken heeft, gaat in zeer bepaalde zin niet boven haar begrip. Ieder hoort ze in zijn eigen taal noemen: het zijn de dagelijkse dingen, waarmee hij heden in aanraking komt. Daarvan heeft de kerk voldoende begrip om te verstaan dat er voor haar in deze wereld een kruis gereed kan liggen, waardoor haar eigen toekomst bedreigd wordt. Zij moet zichzelf verloochenen, haar kruis op zich nemen en Jezus volgen.
Daarmee richt zij zich dan op haar ware toekomst, die God voor haar weggelegd heeft: de toekomst van Christus, de wederkomst. Zij verlangt naar de ontmoeting met de “Heer, vol krachten”.[5]
Zij wenst haar eigen duur niet te rekken, maar bidt dat de ontmoeting haastelijk moge plaats hebben. Tot zolang leeft zij nu reeds in de gevaarlijke zone van de aanrakingen met zijn koninkrijk, waaruit haar wondere geschiedenis ontstaat.

Overgenomen uit het Weekblad van de Nederlandsche Hervormde kerk, 8 maart 1941

Dr. Oepke Noordmans (1871-1956) was hervormd predikant te Idsegahuizum-Piaam, Suameer en Laren.
Van zijn hand verschenen onder meer: Herschepping en Gestalte en Geest.

Noten:


[1] Titel van een ascetisch werkje van Theodorus à Brakel
[2] Efeze 6
[3] Richteren 1
[4] De Chinese christenen te Tambaram
[5] Berijmde Psalm 147 : 3 (Berijming 1773)


 

  • Raadplegingen: 6375