Skip to main content

nr2 • 2004 • We moeten ons niet vastleggen op één model

december 2004 (19e jaargang nr. 2)

We moeten ons niet vastleggen op één model
In gesprek met dr. B. Plaisier over de kerk in de stad

In november hadden we afgesproken in het Protestants Dienstencentrum met dr. B. Plaisier, scriba van de Protestantse Kerk in Nederland. Hij ontving ons hartelijk en toonde zich zeer geïnteresseerd bij de thematiek waarover het in dit nummer van Kontekstueel hebben. Een van onze vragen was: welke rol zou de kerk-in-de-stad kunnen spelen in een nieuwe missionaire strategie van de PKN? Dr. Plaisier is geen man om zich op één model van kerkzijn vast te leggen. Het liefst werkt hij met meerdere modellen tegelijk. Ook zet hij niet alleen in op de ontwikkeling van de kerk in de stad. Dr. Bas Plaisier (1946) is zelf een echte zendingsman. In dienst van de GZB was hij predikant in Indonesië (1977-1984), vervolgens wijkpredikant in Den Haag-zuid, vanaf 1997 scriba van de NHK, vervolgens PKN. In 1993 promoveerde hij op een studie getiteld Over bruggen en grenzen. De communicatie van het evangelie in het Torajagebied (1913-1942)

Kerk in de grote stad

Ds. Plaisier, U hebt als zendingspredikant ervaring in verschillende culturen. Na Indonesië kwam u midden in een geseculariseerde wijk in Den Haag. Nu krijgt u met allerlei situaties in steden en dorpen te maken. Hoe staat het er voor met de kerk in de vijf grootste steden van ons land?

Zendingswerk in Nederland is vele malen moeilijker dan zending in Indonesië. Een paar jaar geleden dacht ik dat we het ergste gehad hadden en dat we op een minimum terecht waren gekomen, maar dat gevoel heb ik nu niet meer zo. De geestesstructuur van het Nederlandse volk veranderde toen. Religie kon weer. Er was meer openheid ontstaan, meer acceptatie van de kerk in de samenleving. Maar heel veel kerken in de steden merken daar niet veel van en blijven bezig met overleven. De kernen die stabiel zijn, moeten het sterk hebben van aanwas van buiten, zoals in de Oude Kerk in Rotterdam-Delfshaven en de Jacobikerk in Utrecht. Maar als ik daarbij de vraag stel hoeveel van deze mensen voor langere tijd in die stad blijven, is dit misschien wel veel te ouderwets gedacht in termen van stabiliteit. In deze tijden van mobiliteit kunnen we ook blij zijn met steeds weer nieuwe studenten, die zich committeren aan een gemeente in de stad. Daarom is het goed dat deze gemeenten ondersteuning blijven ontvangen van buiten de stad.

In de stadssamenleving ervaren we inderdaad grotere mobiliteit, lossere bindingen en grotere keuzevrijheid. Kan de gewone geografische wijkgemeente hier nog wel bestaan?

In de praktijk blijken echte wijkgemeenten nauwelijks meer te bestaan. Het zijn kleine kernen met een bepaalde identiteit of kleur, die vaak veel mensen van elders trekken. Vanwege de perforatieregeling was er in de NH-kerk al veel ´gelegitimeerd grensverkeer´. Je merkt dat jonge mensen zich veel meer in zelfgekozen netwerken thuis voelen en daar zonder scrupule voor kiezen. Ook de kerk is een onderdeel van het zelf gekozen netwerk. De gemeentestructuur zegt hen weinig, maar de relaties binnen een netwerk des te meer. Een gemeente, die geen specialiteit heeft: een bepaalde kleur of iets speciaals voor een bepaalde groep heeft het bijzonder moeilijk in de stad. Toch kun je de kerk nooit losmaken van de buurt. De parochiale structuur van de kerkorde is zo belangrijk omdat een (wijk)gemeente zich hiermee verantwoordelijkheid verklaart voor een bepaald geografisch gebied: deze buurt is onze buurt, onze zendingsbuurt. De missionair en diaconale verantwoordelijkheid ligt allereerst in onze eigen omgeving. En dat kan op allerlei manieren en met allerlei modellen, die soms meer via een huiskamer werken of zich richten op de familie of jongeren.

Hebben de kerk de parakerkelijke en interkerkelijke organisaties en bewegingen daarom niet hard nodig? Het Evangelisch Werkverband, Youth for Christ, IFES hebben een grotere beweeglijkheid en flexibiliteit om op veranderingen in te spelen. Ze hebben ook intensieve netwerken.

De Protestantse Kerk kiest met overtuiging voor de samenwerking met deze bewegingen. Deze organisaties hangen meestal aan één model. Dat is hun kracht en hun zwakte. In het verleden hebben we ons als landelijke kerk te veel verbonden met een bepaald model. Binnen de kerkorde is er heel veel ruimte om met verschillende modellen bezig te zijn. We moeten niet kiezen voor één model. Je vindt in ons land pastorale gemeenten, naast meer liturgische gemeenten zoals de Kloosterkerk of de Westerkerk. En soms gaat het in ook in die gemeenten heel goed. Daarnaast zie je ook het evangelisatorische model en het herbergmodel, het oude apostolaatsmodel en het zendingsmodel. Je kunt niet zo maar zeggen: er zijn maar één of twee modellen die werken. Dat is in het synoderapport ´Wat bijdraagt aan het getuigen´ duidelijk aangegeven. De kerk heeft een missionaire roeping in de samenleving en de gemeente staat in het hart van die roeping. Maar de manier waarop die taak wordt ingevuld is heel verschillend en je merkt dat de verschillende vormen bestaansrecht hebben. Ik hoop dat dat het specifieke van het missionaire werk van de Protestantse Kerk in Nederland wordt: dat we de aversie kwijtraken tegen evangelisatie en zending, maar ook afkomen van de hautaine houding, dat we als kerk ons eigen model hebben. Daarin zijn we tegen onze grenzen aangelopen. We hadden gehoopt dat in al onze maatschappelijke gerichtheid de communicatie van het evangelie automatisch een plek zou krijgen, maar dat blijkt helemaal niet waar te zijn. We hebben elkaar dringend nodig.

Verkondiging van Christus

Een collega (ned.gereformeerd) zei onlangs: ´Waar Christus wordt verkondigd, daar gaat de kerk bloeien ´. Loopt het misschien niet zo goed met de kerk omdat in al die modellen de verkondiging van Christus en dien gekruisigd achterwege blijft?

In alle modellen van kerkelijk werk in de grote steden was dat natuurlijk wel de bedoeling: de presentie van Christus of het Koninkrijk van God. Elk model had zo’n zijn eigen jargon om dit te omschrijven. Ook het evangelisatorisch model: het vertellen van het evangelie om mensen tot geloof te brengen. En in het diaconaal model heette dat weer dienend aanwezig zijn vanuit de liefde van Christus. Maar een van de grootste problemen van de secularisatie was wel dat niet alleen de wereld seculariseerde, maar ook wij zelf in de kerk seculariseerden. We wisten niet meer hoe we het zelf moesten vertellen; je kunt spreken van een hermeneutische crisis, die nog niet voorbij is. Hoe vertellen we de samenleving, dat Jezus Heer is, dat Hij de genezer is of dat Hij de verzoener is? In alle modellen hebben we te maken met deze grote communicatie en hermeneutische problematiek.

Misschien is het zo dat wij wel te veel weten, en ook te veel doen, maar te weinig zijn...

Inderdaad. Daarom is deze crisis ook nog niet over. Ik heb wel eens gedacht: we zijn door het diepste dal heen, maar daar kom ik van terug. We lopen allemaal tegen muren aan. Sommige mensen waren als Elia gegrepen door Gods stem, maar raken door de constante tegendruk even moedeloos als hij. En roep nu niet dat ze het verkeerd deden. We moeten af van dat verwijtende vingertje. Stop met het elkaar de grond indrukken. Ik hoop ook dat we afkomen van dat schuldgevoel, dat het aan ons ligt. Laten we ophouden met het oordelen en veroordelen van elkaar. Oordelen moet plaats maken voor bidden, bidden om de herleving van de kerken. En let dan ook op tekenen van hoop. Die zijn te zien in de modellen die ik noemde, soms klein, soms meer in het oog vallend. We hebben er ook dringend behoefte aan dat we elkaar de positieve verhalen gaan vertellen. We moeten de verhalen samen brengen, regionaal of landelijk op het PDC. Als we vast blijven zitten in onze modellen of modaliteiten zal de kerk nooit bloeien. Kunnen we erkennen dat er heel veel bloeit, al zijn het niet de bloemen die wij geplant hebben. In Den Haag zijn er prachtige voorbeelden van bijvoorbeeld in de kinderwinkel en in de Marcuskerk.

Mensen met passie

Vanuit het PDC zijn er veel projecten in de stad gelanceerd. Maar je kunt je afvragen pasten die bij het verlangen en vermogen van de plaatselijke kerken?

Ik ben steeds meer tot de overtuiging gekomen dat al onze profielen en modellen, heel onze professionele opzet, staat of valt met gepassioneerde mensen, met mensen die iets gehoord hebben: de kracht, de vreugde, de redding die er in Christus is. Daarbij komt dat al die ervaringen van het grondvlak terug moeten komen bij de landelijke organen. Dat kunnen we ook kortsluiten met bijvoorbeeld het Evangelisch Werkverband en de IZB. Als je de steun krijgt vanuit de landelijke kerk, moet je ook de verantwoordelijkheid nemen om je ervaring en visie met anderen te delen. Dan moet je er natuurlijk ook tegen kunnen om kritisch bevraagd te worden. Dat geldt ook voor de landelijke organisatie. Het zou wel eens kunnen zijn dat we als kerk moeten gaan nadenken of het niet de tijd is, dat het missionaire werk weer een specifieke plek moet krijgen in een apart zendingsorgaan binnen de Protestantse Kerk. Dat gaat niet vanzelf want we moeten natuurlijk niet terug naar de situatie dat Woord en dienst, en binnenlands en buitenlands werk tegen elkaar uitgespeeld werden.. Deze tijd vraagt om concentratie van het missionaire werk, waardoor we minder log en bureaucratisch kunnen opereren.

Stad als zendingsgebied

Een ander punt: Er is een zendingsbeweging vanuit het buitenland naar Europa en ook Nederland op gang gekomen, die met name in de steden sterk voelbaar is. Denk aan GATE (The Gift from Africa to Europe). Heeft dat invloed op keuzes die hier in huis (PDC) worden gemaakt?

Het rapport Geboren in Sion is besproken en aanvaard in de synode. Daarmee kregen de migrantenkerken een heel eigen plek en werd uitgesproken, dat onze kerk zich verantwoordelijk voelt voor hen. Maar ook zijn er allerlei contacten, die verder kunnen uitgroeien. Er is in de nieuwe kerkorde met het oog op deze nieuwe kerken de mogelijkheid opgenomen tot ‘associatie’. Zoals met de presbyteriaanse kerk in Amsterdam. Of zoals de Schotse kerk in Rotterdam bijvoorbeeld helemaal onderdeel is geworden van de PKN. Maar ook zelf kunnen we heel veel doen. Verschillende gemeenten, zoals Gaasperdam en Bijlmermeer, organiseren engelstalige kerkdiensten, waaruit een nieuwe gemeente ontstaan is. Het is de vraag waarom wij in de steden niet veel meer inspelen op nieuwe mogelijkheden. Ook delen veel kerken in toenemende mate kerkgebouwen met allochtone gemeenten. In Den Haag is er zelfs een database van kerkruimten. Er zijn steeds meer contacten tussen allerlei gemeentes. Daarmee moeten we iets doen: we krijgen namelijk veel aangereikt door deze gemeenten. Daarbij is het wel een punt dat veel migrantenkerken een sterk pentecostale inslag hebben. Dat maakt contacten, zeker voor de gemiddelde midden-orthodoxe gemeente, niet zo gemakkelijk. Ze verbazen zich over zaken als genezing en zelfs exorcisme. Het valt me echter ook op dat deze wijze van geloven en gemeente-zijn en het diepe geloof in de kracht van Jezus velen van onze gemeenteleden toch ook diep in hun ziel raakt.

Jongeren

De Afrikaanse predikanten van GATE zeggen tegen ons: ´Jullie moeten met name investeren in de jongeren. Jullie jongeren ontbreken hoe langer en meer in de traditionele (stads)kerken´.

De eerlijkheid gebiedt om te zeggen dat deze predikanten vaak de naïviteit hebben van een zendeling die pas in een nieuw gebied is. Ze kennen onze cultuur niet of niet goed. Ze kijken met hun ervaring vanuit Ghana of Nigeria naar Nederland. Het is heel nuttig om zulke mensen naast ons te hebben, die ons bij de les houden. Ineens blijken we het dan ook weer te kunnen, namelijk te getuigen zoals zij ons hierin onbevangen voorgaan. We moeten echter ook wel constateren dat deze Afrikanen voor de hardheid van de geseculariseerde samenleving weinig oog hebben. Samenwerking kan vruchtbaar zijn, als we het geduld maar op kunnen brengen en van elkaar kunnen leren. Wat de jongeren betreft. Eerst even wat tegengas. Er is geen tijd geweest in de Nederlandse protestantse kerken waarin zoveel aandacht is geweest voor kinderen en jongeren. Er is prachtig materiaal voor kinderwerk, catechese, geloofsoverdracht. Maar het lijkt alsof het geen vrucht kan dragen. In Indonesië hoefde je maar een staak in de grond te stoppen en die begon te groeien. Er zat groeikracht in. Met hoeveel inspanning zijn we in Den Haag niet bezig geweest met kinder- en jeugdwerk. Maar het bleek vaak ploegen op rotsen. We hebben te maken met stadsmensen die totaal onverschillig zijn of niet openstaan voor het evangelie. Gemakkelijke oplossingen en modellen zijn er niet. Ik wil hier niet spreken over schuld. Wat we nodig hebben is de spiritualiteit van de ootmoed en het geduld. Uiteindelijk keert het Woord niet ledig terug… Daarachter zit een vraag en dat is misschien wel de allerspannendste vraag: de wijze waarop we het evangelie verwoorden, vormgeven, komt dat nog over bij jongeren? Deze week was ik de hele avond bij een jongerenkring. Er wordt intensief gepraat, maar je kunt nauwelijks spreken over een ´geordend christelijk geloof´. Het blijven gevoelsfragmenten, een gevoelsmatige keuze. Het is niet gestructureerd. Dat is de realiteit. Als je de meetlat van de gereformeerde dogmatiek erbij legt, is het misschien niet veel, maar er gebeurde in die kring wel wat. Dat betekent niet dat we niet moeten investeren, integendeel, maar we zullen misschien wel meer moeten loslaten tot er weer groei komt. Wel is duidelijk dat we ook hier mensen met passie nodig hebben.

Het is opvallend dat u met uw drukke agenda toch tijd uittrekt voor een avond met jongeren. Een bekend pijnpunt in de kerk is: de aandacht voor organisatie schuift het inhoudelijke werk aan de kant.

Een voluit protestantse kerk vraagt om een zekere organisatiegraad. Dat hoort bij ons kerkzijn. Het zou goed kunnen dat we doorgeslagen zijn. Zouden we dit structureren niet aan een paar deskundige mensen kunnen overlaten, zodat de meesten van ons zich bezig kunnen houden met de zaak waar het om gaat: de weg van het evangelie in de samenleving of de geloofsoverdracht naar jongeren. In het verleden zijn we zeker teveel met structuur bezig geweest. Er is bij mij ook een duidelijk verlangen naar een open vorm van kerk zijn, minder regels, meer mens- en werk-gericht.

Ten slotte

Ten slotte terug naar de stad. Voor veel van deze processen ligt er een sleutel in de stad, omdat daar ook veel nieuwe kansen zijn. Wat betekent dat voor de kerk in de grote stad?

Steden zijn inderdaad knooppunten. Of er een speciaal programma voor de stad nodig is? We moeten erkennen dat diaconale programma´s nog geen bloeiend kerkelijk leven tot stand brengen. Ik geloof in ´uitwisseling tussen gemeenten in de stad en op het platteland´. We zijn één kerk; en zending geldt voor heel het land. Het is niet een zaak van meer geld in de stad pompen. We moeten echter wel weer nieuwe speerpunten aangeven. Door bijvoorbeeld missionaire predikanten en evangelisten uit te zenden om de kerk in de stad te hulp te komen. Dat kan vanuit het huidige beleid zo maar gebeuren.

Ds. Bas Plaisier, erg bedankt voor de spontane toezegging voor dit gesprek en de warme ontvangst. Van harte wensen we u Gods nabijheid toe bij het leiding geven aan de Protestantse Kerk in Nederland.

Drs. Hans G.J. van Dolder is missionair-predikant verbonden met de Oude of Pelgrimvaderskerk van Rotterdam-Delfshaven; drs. N.M. Tramper is wijkpredikant in Vlaardingen, daarvoor was hij o.a. secretaris Europa van de GZB.