Skip to main content

nr5 • 2004 • Samen met christenen de Messias verwachten

mei 2004 (18e jaargang nr. 5)

Samen met christenen de Messias verwachten
Een reactie van rabbijn B. Jacobs op de zoektocht van Vreekamp

Koos van Noppen

De oorsprong van het boek Zwijgen bij volle maan ligt in het gesprek tussen joden en christenen, zegt de auteur dr. H. Vreekamp. Bij alle aandacht voor het boek, mag een  vertegenwoordiger van het hedendaagse jodendom dan ook niet ontbreken. Binyomin Jacobs, hoofdrabbijn van het Interprovinciaal Opperrabbinaat en voorzitter van het Nederlands College voor Rabbinale Zaken, is een goede bekende van Vreekamp. Maar met diens expeditie naar de heidense wortels heeft hij zo weinig op, dat hij het boek slechts vluchtig heeft doorgenomen. Ook al omdat hij wordt geplaagd door een meer dan overvolle agenda.

Jacobs: ‘Ik ken Vreekamp als vriend van Israël, vriend van het joodse volk. Altijd bereid tot hulp als er ergens een joodse gemeente in de problemen is. Ik ken hem ook als iemand die voortdurend zoekt naar een antwoord op de vraag wat zijn positie als christen ten opzichte van het jodendom is. In zijn nieuwe boek stelt hij indringend de vraag naar zijn eigen religieuze identiteit ten opzichte van het heidendom. Op zich is dat heel legitiem. God vraagt aan Adam, nadat die van de verboden vrucht had gegeten: ‘Waar ben je?’ Nu, God kon wel zien waar hij was, natuurlijk. Het steekt dieper: Het is de vraag die de mens zich steeds moet stellen: Waar ben ik? Waar sta ik? Dat is de eerste opdracht voor de mens. Als iemand zichzelf die vraag durft te stellen, dan denk ik dat hij verdraaid goed bezig is. Dus dat waardeer ik positief.’  

Wie ben je?

Hoe waardeert u vervolgens dat Vreekamp zich in de loop van zijn zoektocht steeds meer bewust is geworden van zijn heidense afkomst en identiteit? Kunt u zich daar als jood iets voorstellen?
 ‘Zijn zoektocht naar de heidense wortels vind ik een beetje moeizaam. Hij doet zichzelf ermee tekort. Heidendom is voor mij iets negatiefs: afgodendienst. Het christendom is voor mij iets positiefs: het monotheïsme. Ik begrijp wel dat onze voorouders ooit onder het heidendom leefden, maar so what? De vader van Abraham was ook een afgodendienaar. Maar wat heb ik daarmee te maken? Ik ga me niet aan Abrahams voorgeslacht spiegelen. Terwijl Vreekamp zich wel wil bezighouden met de Batavieren die hier ooit de dienst uitmaakten. Ik zie het nut daar niet zo van in. Als ik me dan met het verleden bezighoud, dan kies ik liever de positieve dingen. De negatieve komen alleen als les, als waarschuwing aan bod. Niet om me er op enigerlei wijze mee te identificeren, en als ik me niet vergis, is Vreekamp daar toch een beetje mee bezig.’

Door deze ontdekkingstocht kwam hij er achter, dat je als christen aan twee kanten mank loopt. Aan de ene kant hoor je bij de Tora. Maar nooit helemaal, want je bent geen jood. Aan de andere kant hoor je bij de Edda. Maar ook niet meer helemaal, want je bent het water van de doop doorgegaan. Wie ben je nu als christen? Je kunt in ieder geval nooit helemaal op eigen benen staan. Je zult altijd de band met het levende jodendom moeten bewaren en de joodse traditie èn ook zeker niet je heidense wortels moeten ontkennen. Hoe kijkt u aan tegen deze verlegenheid van de christen met zijn eigen identiteit?
‘Dat snap ik dus niet helemaal. Er is voor mij een verschil tussen ‘je wortels ontkennen’ en ‘waarde hechten aan’. Vreekamp hecht waarde aan het Tora-jodendom, waar het christendom een voortzetting van is en daarom voelt hij zich ermee verbonden. Dat hij als mens afstammeling is van heidense voorouders, betekent toch niet dat hij daar geestelijk erfdeel aan wil hebben? De vraag is: Met welke roots wil ik me identificeren? Dat vergt een keuze. Het heeft me verbaasd dat hij het heidendom erbij sleept, wat dan een fysieke afstamming mag vertegenwoordigen, maar geen spirituele. Zelfs áls er een spirituele draad doorloopt, rijst de vraag: Wil je je daarmee vereenzelvigen? Geef dat geen plaats! Je komt toch in je leven allerlei dingen tegen waarvan je je moet distantiëren?
Een mens heeft voortdurend de strijd te voeren tussen goed en kwaad, tussen het dierlijke en het goddelijke. Die strijd is er altijd, waar je ook bent, wat ook je afstamming is. En ik moet er altijd alert op zijn dat ik goed en kwaad altijd bij me heb. Op het moment dat dat besef wat wegzakt, kan het kwaad mij zomaar overpoweren. Als ik me goed gedraag, ben ik het goddelijke in me, als ik me slecht gedraag, ben ik het slechte in mij. Je roots kunnen daarop van invloed zijn. Dat is onze persoonlijke verantwoordelijkheid.’

Heiden, jood, christen

Vreekamp is sterk geïnspireerd door K.H. Miskotte, die stelde dat er in feite maar twee soorten mensen zijn: jood en heiden. De heiden leeft bij het bestaande en zijn religie is een verdubbeling van het bestaande. De jood leeft als geroepene. Hij leeft niet bij het bestaande, maar bij het gebod en de belofte. Een christen is niet op dezelfde manier een derde type mens, maar een door de Tora en het Evangelie gestoorde heiden, die nog onderweg is te worden wat hij zijn zal. Spreekt deze driedeling u aan?
‘Nee, ik beschouw de christen als net zo geroepen als de jood. Misschien deels door een andere roeping. Het gaat me veel te ver om de christen te tekenen als een ‘heiden’, in welke variant dan ook. Dat is een totaal andere categorie, omdat de christen zich geplaatst heeft onder het gezag van God. Joden en christenen zijn allebei door de God van Israël geroepen om het heidendom los te laten. Ik spreek hier niet over mensen die zich christen noemen en het niet zijn; evenmin over degenen die zich met de naam ‘jood’ tooien en niet als zodanig leven. Er is een diepe verwantschap tussen de ‘religieuze’ christen en de ‘religieuze’ jood. De heiden moet je niet proberen onder te brengen in een schema waarin die drie als gelijkwaardige grootheden naast elkaar staan. Abraham is toch geroepen uit het heidendom? Waarom zouden we ons daar weer mee verbinden?’

In vroeger tijden lagen de synagogen als een ring rondom de Veluwe. Dit had sociologische oorzaken, maar Vreekamp ziet het ook symbolisch/theologisch. Tegelijk is het de schuld van de christenheid, dat in deze ring diepe gaten zijn geslagen. Zowel de ring als de diepe gaten moeten ons voortdurend tot nadenken brengen. Vindt u dit nu een typisch christelijke benadering, die meent niet zonder het jodendom te kunnen, terwijl dat omgekeerd helemaal niet het geval is?
‘Het zij verre van mij om over het jodendom te spreken als een bescherming voor het christendom. Dat klinkt me hoogmoedig. We zijn een volk van priesters, met een dienende functie voor de mensheid. Daar is in het verleden weinig van terecht gekomen, door vervolging en oorlog, of door allerlei verboden om ons überhaupt in religieuze zin te uiten. Dat neemt niet weg dat we een bepaalde opdracht hebben, namelijk om licht te zijn in de wereld. Daarom zetten wij de menorah voor het raam, als symbool voor het licht dat we in de wereld hebben te verspreiden. Maar zo’n opdracht heeft de christen ook. God wil hier in deze wereld een heiligdom bouwen.’

En het feit dat de vele synagogen nu, op een enkele na, allemaal zijn verdwenen. Hoe beoordeelt u dat? Als leiding van God?
‘Er staat: God heeft liefde bedreven met het joodse volk door het te verspreiden over de hele aarde. Waarom? De joodse mystiek zegt: Om opdrachten uit te voeren. Waar je gaat of staat, heb je de roeping de wereld te verheffen. Daarom moeten ze op veel plaatsen zijn. Als je op de ene plaats niet meer bent, kan het zijn dat daar op dat moment geen taak meer is. Dus op het moment dat die ring er was, was dat niet toevallig, maar nu die er niet meer is, is dat evenmin toevallig. Waar je bent, wordt van Boven geleid. Je vrijheid bestaat uit het kiezen tussen goed en kwaad.’

Zacharia 14

Het visioen van Zacharia, hoofdstuk 14, speelt een belangrijke rol in het werk van Vreekamp. Het gaat over de volken die optrekken naar Jeruzalem om daar met Israël het feest van Sukkoth te vieren. Hoe leest en interpreteert u deze profetie?
‘Wat is de tijd van de Messias? Kijk naar deze plant: wij kunnen hem ontleden en verklaren welke ingewikkelde processen belangrijk zijn voor de groei. Maar dát hij groeit is een Godswonder, dat we op zichzelf niet kunnen verklaren. Hetzelfde geldt voor de geboorte van een kind, dat uit een onooglijk klein zaadje groeit. Begrijpen kunnen we het niet. Als ik met een raket de ruimte in schiet, kom ik in het oneindige, zegt de wetenschap. Bij alles wat we daarvan weten, bevatten kunnen we het niet.
In de tijd van de Messias zal  ik niet meer over dit soort dingen na hoeven te denken. Dan zie ik de essentie van alles. Dan zullen mensen geen oorlog meer voeren, want dan snappen ze dat dat onzin is, dus is er vrede. Iedereen wil daarin delen. Als ik het goddelijke in alles zal zien, wordt ook het materialisme iets relatiefs. Dan wordt eten een middel en geen doel.
De volken zullen optrekken naar Jeruzalem. De wereld zal God als God erkennen. Maimonides schrijft aan het eind van zijn beroemde werk Jad ha Chazaka dat we ons daar geen voorstelling van kunnen maken. We hebben enkele vage aanwijzingen hoe de tijd van de Messias zal zijn, maar op het moment dat ik me daar een concrete voorstelling van probeer te maken, zit ik fout. Ik kan het niet vatten; onze menselijke taal schiet er ook voor tekort. Eén ding is helder: Als ik de essentie van de wereld zie, zal ik niet langer kiezen voor het kwaad. Maar hoe dat zal zijn, dat weten we pas als we het beleven. De verwachting daarvan bepaalt mijn leven, dagelijks. De hele dag zijn we bezig met geboden en verboden, want als we ons goed gedragen, komt de Messias. We kijken daar iedere minuut verlangend naar uit.’