Skip to main content

nr4 • 2004 • Protestantse Kerk: het begin van het einde?

maart 2004 (18e jaargang nr. 4)

Protestantse Kerk (ook in Nederland): het begin van het einde?

Prof.dr. C. Graafland

Noodzakelijke bezinning

Op deze titel ben ik gekomen, nadat ik het interview had gelezen, dat het blad Beweging heeft gehad met de bekende Engelse theoloog Alister E. McGrath. Hij besluit zijn verhaal namelijk met de forse uitspraak, dat wereldwijd de toekomst is aan het rooms-katholicisme, de oosterse orthodoxie en het evangelicalisme en dat hij voor het protestantisme geen aparte plek meer ziet weggelegd. Ik heb me toen gelijk maar de vraag gesteld, of ook de Protestantse kerk in Nederland dan het begin van het einde zal zijn.

Schrikken

Dat is wel iets om even van te schrikken. Want velen verkeren momenteel juist in een nogal feestelijke stemming, nu het eindelijk zover is gekomen, dat we samen die ene protestantse kerk in Nederland gaan vormen. En als we de secretaris-generaal van de Hervormde Kerk moeten geloven, zal dit het startsein inhouden van een toekomst, waarin de kerk weer haar missionaire drive zal laten zien en in de samenleving van vandaag haar bestaansrecht zal bewijzen. Maar is dit reëel? Of is het een verwachting die weinig of geen grond zal blijken te hebben? Ik kom daar straks op terug.
In ieder geval heeft deze schrikreactie sommigen ertoe gebracht om McGraths uitlatingen te weerspreken of op zijn minst te relativeren. In de eerste plaats is het inderdaad een heel globale bewering, als hij het heeft over ‘wereldwijd’. Dat is al heel wijd en zegt mijn inziens lang niet alles, als wij denken aan het protestantisme in Nederland en zelfs in West-Europa. Ook zijn er die menen, dat  McGrath zich hier meer laat leiden door een bepaalde ontwikkelingsidee, die in feite meer ideologisch dan realistisch is. En dan de tegenstelling, die hij oproept tussen het achterhaalde verstandsgeloof en het actuele gevoelsgeloof, waarbij hij het protestantisme dan gemakshalve rekent tot het eerste. Ook dat heeft terecht de nodige kritische vragen opgeroepen. Wordt hier niet een oneigenlijke tegenstelling gemaakt tussen verstand en gevoel in de acte van het geloof? Het eerste kan immers evengoed existentieel zijn en het hart raken als het tweede. Ik verwijs hierbij naar de discussies, die vooral in het Nederlands Dagblad zijn gevoerd.

Zelf heb ik ook wel wat in te brengen. Ik voer dan geen filosofische of sociologische en zelfs geen theologische bezwaren aan, maar ik kom met mijn eenvoudig geloof. Sinds ik het verhaal van McGrath heb gelezen, word ik voortdurend getroffen door het begin van onze kerkdiensten. Het votum: onze hulp is in de Naam des Heren, die hemel en aarde gemaakt heeft en die niet laat varen het werk dat Zijn hand begon.
Even heb ik getwijfeld: Is dat dan niet meer dan een pium votum, een vrome wens, die nergens op slaat, waarmee we onszelf zoet houden? Ik geloof echter in de betrouwbaarheid van de belofte van de Here Jezus: Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld. Ons votum is een beroep op de trouw van God aan zijn kerk en dat doen wij niet tevergeefs. En of ik dat votum nu uitspreek of hoor uitspreken in een protestantse gemeente of in een pinkstergemeente of in een Grieks-katholieke of rooms-katholieke samenkomst, volgens mij maakt dat niet  het wezenlijke uit. Wat Gods belofte geldt pas echt wereldwijd. Want Christus heeft zijn hele kerk gekocht met zijn bloed. Daarin ligt haar grond en dus ook haar toekomst. Dus ja, McGrath kan me nog meer vertellen, maar zo staan de zaken ervoor.
Toch moeten we niet denken, dat we er zo klaar mee zijn. Want helemaal uit zijn duim gezogen, heeft hij het toch ook weer niet. Er zitten ook kernen van waarheid in wat hij beweert. En het zou onverstandig zijn, als we die niet tot hun recht zouden laten komen.

Ongelijk en gelijk

Wat ik nu ga zeggen, heeft dan vooral te maken met de Nederlandse situatie. Het is soms goed om de dingen wereldwijd te zien, maar het moet toch ook van toepassing zijn op de situatie, waarin wij zelf in dit land als kerken verkeren. En dat zou wel eens een ander beeld kunnen opleveren. Ik vind dat bijvoorbeeld duidelijk, als McGrath ook het rooms-katholicisme rekent tot de kerken, die de toekomst hebben. Wereldwijd is dat zo, maar in ons land en in grote delen van West-Europa zien wij toch een ander beeld. Daar gaat het deze kerk beslist niet beter dan de protestantse kerken.
Toch probeer ik aan de uitspraak van McGrath zoveel mogelijk recht te doen en haar tegelijk zo concreet mogelijk te maken. Het zou er dan op neerkomen, dat de protestantse kerk in ons land geen toekomst meer heeft. En ik pas dat dan in de eerste plaats toe op de Protestantse Kerk in Nederland. Zou dat inderdaad zo zijn? Ik probeer in eerste instantie deze vraag bevestigend te beantwoorden. Omdat ik inderdaad geloof, dat het waar is. Want de euforie rondom het fusiebesluit van 12 december jl is voor mijn besef een fraaie camouflage van de armoede van de kerk, omdat die het noodzakelijk heeft gemaakt om tot dit besluit te komen. Dat begon al 40 jaar geleden. Het waren bijna allen predikanten, die op een vrijgestelde plek stonden en niet in het hart van de gemeente zelf en zo het apostolaat van de kerk dienden. Zij gingen zien, dat het steeds onmogelijker werd om de kerk in onze samenleving nog enige geloofwaardigheid toe te kennen. Een negatieve motivatie dus. Iets wat er niet meer was moest weer terugkomen: een kerk die vooral publiekelijk wat te zeggen heeft. Daar zou het samen op weg gaan van de kerken verandering in brengen. Het zou de kerk weer een apostolair gezicht geven.
Even vlamde toen de hoop op. Maar ze werd weldra gevolgd door een jarenlange frustratie en teleurstelling. Want waarop men gehoopt had, bleef uit. Het tegenovergestelde werd werkelijkheid. De kerk verdween steeds meer uit het zicht van de wereld. Ze werd steeds bureaucratischer, steeds formalistischer, steeds feller verdeeld ook. En eindelijk na een jarenlang durend moeizaam proces is dan toch met een vereiste tweederde meerderheid van één stem het besluit tot vereniging gevallen. Maar nog steeds overheerst de klacht over de geestelijke krachteloosheid van de zich fuserende kerk. Zelfs uitgesproken voorstanders vrezen voor een ‘bleke’ kerk. Kleurloos dus en saai. Dus ja, waar is onze verwachting eigenlijk op gegrond?
En dan: hoe heeft de aanloop tot de plaatselijke federaties zich voltrokken?. Gemeenten gingen steeds meer achteruit. Minder kerkgangers, minder leden, minder inkomsten. En van pure armoe klopten ze bij elkaar aan. Zouden we het voortaan maar niet samen gaan doen? Want wij kunnen alleen het hoofd niet meer boven water houden. Zo is in veel plaatsen de federatie tot stand gekomen. Geen positieve geestelijke inspiratie maar negatieve, pragmatische verlegenheid Hoe kun je dit anders uitleggen, dan laatste pogingen om het definitieve einde nog een poosje uit te stellen?
En nogmaals: wie geeft enige grond aan het geloof, dat het nu beter zou gaan? Dat er nu wel missionair elan komt, en dat de kerk nu wel serieus zal worden genomen in de samenleving en weer tekenen van groei zal gaan vertonen? Over vrome wensen gesproken! M.i. had het dan in die gemeenten, die reeds samen op weg zijn, nu al anders moeten gaan. Maar wat we zien, is, dat het proces van verval onverminderd doorgaat. 60.000 leden in één jaar hebben de SoW-kerken in 2002 verloren. 60 gemeenten van 1000 leden, elke week een gemeente van 1200 leden. Dan is het toch niet uit de lucht gegrepen om over het einde te spreken, het snel dichterbij komende einde van de Protestantse Kerk in Nederland?
Dus ja, McGrath kan toch wel eens gelijk hebben. Maar hoe is het dan te verklaren, dat het die kant opgaat? Hoe verklaart McGrath dat en hoe zouden wij het verklaren?

Intellectueel klimaat

Eerst noem echter eerst nog een ander facet van de erosie, waaraan de protestantse kerk, kerken zeg ik nu, meervoud, in Nederland lijden. McGrath noemt ook het feit, dat de protestantse kerken in talloze denominaties zijn uiteen gevallen. Ook dat zou te maken hebben met het intellectualisme, dat in de protestantse spiritualiteit overheerst, eigenlijk al vanaf het begin. Die verdeeldheid heeft in ons land in ieder geval een negatieve invloed op het bestaan en het bestaansrecht van de kerken. Met name geldt dit de gereformeerde gezindte. !0 keer gereformeerd, inmiddels is dat geloof ik 14 keer geworden. Dat is een aanfluiting. En nog nemen de spanningen binnen die kerken toe en voorziet men ook in de toekomst nieuwe scheuringen? Ik moet dan wel McGrath opnieuw gelijk geven, dat dit toch geen toekomst heeft.
Overigens is het interessant om na te gaan welke redenen McGrath aanvoert om zijn these te bewijzen. Hij gaat er vanuit, dat het protestantisme zich kenmerkt door een spiritualiteit, die overheersend intellectueel bepaald is. Dat komt, omdat het zijn voornaamste kenmerk heeft in het geloven in de bijbel als het gezaghebbende Woord van God. Het protestantse geloof is typisch een Woord-geloof. Waarbij de nadruk valt op het geloof als een voor waarachtig houden wat God in zijn Woord heeft geopenbaard. Geloof als kennis dus. Ik denk aan de definitie van Calvijn van het geloof als zekere kennis van God, die in zijn Woord ons is geopenbaard.
McGrath wijst aan, hoe deze typisch protestantse karakteristiek van het geloof zich heeft voortgezet in de traditie van de reformatorische kerken. Waarbij zowel de lutherse als de gereformeerde scholastiek bij uitstek het bewijs leveren van de intellectuele inslag van deze traditie.
In dit verband doet McGrath een belangrijke constatering. Hij geeft terecht aan, dat deze intellectueel bepaalde orthodoxie vatbaar is geweest voor het rationalisme van de Verlichting. Ik denk bijvoorbeeld eraan hoe de Voetiaanse scholastiek met haar grote nadruk op de leer en de kennis en de houdbaarheid, zelfs ondanks de zondeval, van de verstandsfunctie van de mens, in feite naadloos aansloot bij het verheerlijken van de rede in de Verlichting.
Als McGrath in dit verband spreekt over een tragedie, is die hier al begonnen. Dat de Voetianen vreselijk tekeer gegaan zijn tegen het opkomende Verlichtingsdenken van  Descartes en Spinoza, maar dat zij niet in de gaten hadden, dat zij juist met hun rationele verwerking van het reformatorisch geloof de bodem daarvoor hadden toebereid. En toen deze ontwikkeling niet meer te stuiten was, liep ze tenslotte uit op het zgn cultuurprotestantisme, waarin wel het rationele van de orthodoxie bleef voortbestaan, maar het openbaringsgehalte uit weggesneden werd, omdat de kennis van de mens nu mans genoeg was om zelf uit te maken wat waar en niet waar is en daardoor, zoals McGrath opmerkt, uiteindelijk in het pure naturalisme verzand is geraakt.

Neo-calvinisme

Het schokkende hiervan is echter, dat dit proces zich niet alleen heeft afgespeeld in vroeger eeuwen, maar zich herhaald heeft in de twintigste eeuw. En dan denk ik aan het degeneratieproces, dat zich voltrokken heeft in de neo-calvinistische, scholastieke orthodoxie.
Als we nagaan, welke proefschriften verschenen in de eerste decennia van het bestaan van de Vrije Universiteit, treft het ons, dat het vrijwel alleen de grote gereformeerde scholastici zijn geweest die toen object van onderzoek waren, zoals Maccovius en Comrie. En de thema’s sloten zich daarbij aan zoals het supra- en infralapsarisme (K. Dijk) Daar lag de interesse van de VU. Waarom? Omdat daar de interesse lag van het neo-calvinisme, dat zich liet voorstaan op zijn gereformeerdheid en dat kerkelijk gestalte kreeg in de theologie van de Gereformeerde kerken. Zeer opvallend is het, dat alleen werd teruggegrepen op de gereformeerde orthodoxie, terwijl de Nadere Reformatie en het gereformeerd piëtisme afwezig waren.
Met name zijn de Gereformeerde Kerken dus gevormd door de rationele traditie van het Protestantisme. En het lag dan ook voor de hand, dat deze theologie, inclusief haar invloed op de kerk, dezelfde ontwikkeling heeft laten zien als bij de gereformeerde scholastiek van de 17e en 18e eeuw. Ook zij bleek ontvankelijk te zijn voor het rationele Verlichtingsdenken met zijn enorme resultaten in de wetenschap. En ook toen drong het door in de christelijke leer en in de prediking. En dat is daarna onder invloed van het post-modernisme met zijn zware accenten op de autonomie van de mens alleen nog maar toegenomen.
Het duidelijkst merken we dit uiteraard op bij de extreme vertegenwoordigers als Kuitert en Manenschijn. Het is misschien wat pijnlijk om het te zeggen, maar McGrath heeft toch wel gelijk als hij spreekt over ‘het eigenaardige feit, dat het atheïsme juist in protestantse omgevingen’ (wij voegen eraan toe: ook in de omgeving van het neo-calvinisme),  intellectueel plausibel werd en ruimte geeft aan een modern naturalisme’. Met andere woorden: de orthodoxie is dan precies in het omgekeerde veranderd, op één ding na, en dat is het rationalisme. Dat is door alles heen gelijk gebleven.

Onthullend

Wel een onthullende constatering. Vooral als we erop letten dat dit proces ook zijn neerslag heeft gekregen in de praktijk van het kerkelijke leven en het geloofsleven van velen. De nieuwere gereformeerde theologie werd ervaren als een soort bevrijdingstheologie. De orthodoxe waarheden zijn stuk voor stuk tegen de grond gegaan en het geloof erin erbij. Het ‘dit moet je geloven’ van een autoritaire rationele orthodoxie heeft plaats gemaakt voor het even autoritair en rationeel bepaalde ‘geloof je dit dan nog’?  
In dit perspectief zoals McGrath het tekent moet het dan ook als een historische vergissing worden gezien, dat de Hervormde kerk met deze Gereformeerde Kerken samen op weg is gegaan. Met het binnenhalen van de Gereformeerde Kerken hebben de hervormden de degenererende invectieven van een verworden rationeel protestantisme die ook al in haar eigen kerk aanwezig waren, alleen nog maar versterkt. Met andere woorden: deze concentratie van protestantisme haalt haar eigen ondergang over zich heen. Zeer symptomatisch vind ik het dan ook, dat de SoW-kerk de naam van protestantse kerk heeft aangenomen. Nomen est omen, vrees ik. De interviewers van McGrath noemen het ‘een regelrechte wanhoopsdaad’. Ja zoiets moet het wel zijn. Want hoop zit er weinig meer in. De these van McGrath wordt dus wel actueel. Maar er is gelukkig nog meer over te zeggen. Daar kom ik nog op.

Orthodoxie en piëtisme

Eerst wil ik de these van McGrath ook checken aan de tweede al genoemde gedachtegang, namelijk de wankele positie van de denominaties, waardoor het protestants kerkelijk leven in Nederland zich kenmerkt. Deze kerkelijke verdeeldheid heeft ook historische wortels. Al is reeds in de zeventiende eeuw de Remonstrants gereformeerde broederschap ontstaan, er is toch eeuwenlang één Nederlandse gereformeerde kerk geweest. De verdeeldheid van de Nederlandse kerken is vooral ontstaan in de 19e eeuw.
De vraag is echter of we ook in die afgescheiden kerken datzelfde proces zien optreden van een orthodoxie die zich keert tegen zichzelf en in het omgekeerde verandert. Ik denk, dat we dat niet zonder meer kunnen zeggen. Voor een deel wel. Ik meen, dat in de Vrijgemaakte Kerken ongeveer eenzelfde proces zich nu voordoet als een halve eeuw geleden in de synodale kerken. Maar verder toch niet, althans niet opvallend. En dat moet natuurlijk zijn redenen hebben. Daar wil ik nu eerst iets over zeggen. Ik sluit dan aan bij de opmerking van McGrath, dat in de traditie van het protestantisme naast de overheersing van het intellectuele geloof ook altijd het gevoelsmatige ervaringsgeloof van de piëtistische stroming geweest is. McGrath werkt echter deze constatering niet verder uit. Hij doet er althans niet zoveel mee. Toch vind ik het een belangrijk gegeven.
Wel heeft hij gelijk, dat binnen de hoofdstroom van de intellectuele orthodoxie het op de praktijk en het gevoel gerichte piëtisme altijd een secundaire plaats heeft ingenomen. Het vormde min of meer een tegenstroom tegenover de hoofdstroom.
Historisch is dit aan te wijzen in het verschijnsel van de Nadere Reformatie. Sinds Beza heeft de scholastieke orthodoxie veld gewonnen en is ze het theologische maar ook kerkelijke leven gaan beheersen. Dat had ook toen al tot gevolg, dat de kerk steeds meer begon te lijden aan bloedarmoede. De orthodoxie bleek voor velen een dode orthodoxie te zijn. Wel de rechte leer, maar niet de rechte beleving en uitleving. En dat was de reden, waarom de Nadere Reformatie ontstond, die op dat laatste juist de nadruk ging leggen. En dat accent werd nog versterkt, toen in de 18e eeuw onder invloed van de Verlichting het rationalisme in de kerk al maar toenam. Toen ging het Gereformeerd piëtisme nog sterker en nog eenzijdiger alle aandacht vragen voor de met name bevindelijke praktijk van het geloof, met een sterke nadruk op het persoonlijke en het innerlijke.
Die tegenstroom is er dus sinds lang geweest. Althans vanaf het moment, dat het rationele in het protestantisme begon toe te slaan. Want ik denk, dat we kunnen stellen, dat bij Calvijn er nog een zekere eenheid tussen verstand en gevoel (ervaring) bestond. Bij hem was de geloofskennis nog verbonden met de verzegeling door de Geest in het hart en de leer nog verbonden met het leven. En ook vinden we dat nog terug in hoe de Heidelbergse Catechismus het geloof omschrijft, als een zeker weten, maar ook als een vast vertrouwen.
Maar naarmate dat evenwicht verloren ging, kwamen de  piëtisten steeds meer tegenover de orthodoxie te staan en stelden zij haar als dode leerheiligheid aan de kaak, waarin het ware geloof en de ware godsvrucht werden gemist.              
Hoewel we ook hier voorzichtig moeten zijn.
Want in de eerste plaats gaan we de laatste tijd ontdekken, dat zowel de protestantse scholastiek als het protestantse piëtisme in belangrijke mate al teruggaan op middeleeuwse wortels. Ze zijn beide dus geen exclusief protestantse zaken, zeker niet in hun oorsprong. In plaats van een protestants kunnen we daarom misschien beter spreken over een west-europees verschijnsel.

En dan nog iets. De Nadere Reformatie en ook nog het Gereformeerd Piëtisme hebben de orthodoxe leer van de kerk wel onmisbaar geacht en als inhoudelijke norm van hun vroomheid gerespecteerd. Hun piëtistisch streven was dan ook geen vervanging maar aanvulling en verlevendiging en in die zin correctie van de orthodoxie. Het geloof moest worden beleefd en ervaren, maar wat ervaren werd was inhoudelijk leermatig gelijk aan wat de scholastieke orthodoxie hen voorhield.
Die verwevenheid van orthodoxe leer en piëtistische beleving gaat zelfs zover, dat ook de beleving zelf soms en steeds meer trouwens een scholastiek karakter kreeg en, nog een stapje verder, dat ook de geloofservaring op haar beurt zo gesystematiseerd werd, niet alleen inhoudelijk maar ook qua rationaliteit, dat de beleving zelf tot normatieve leer werd verheven en er een geloofsweg werd voorgeschreven die allereerst vroeg om verstandelijke beaming, die lang niet altijd gevolgd werd door een bevindelijke beleving ervan en zo een eigen normatief gezag kreeg in de gemeente. Het is dus wel ingewikkeld geworden, om met Blauwendraad te spreken., juist als het gaat om die verhouding tussen orthodoxie en piëtisme.
Maar wat ik er vooral mee wil zeggen, is, dat de overheersing van het rationele in de protestantse traditie toch vrijwel altijd is gepaard gegaan met een bevindelijke nevenlijn, soms als tegenstroom van het ervaringsgeloof.
Dat zien we nu ook doorwerken in de denominaties, die sinds het begin van de 19e eeuw zijn ontstaan. Orthodoxie en piëtisme gaan in deze kerken samen, al is het soms in een spanningsvolle relatie. En het is deze piëtistische vroomheid, die de orthodoxie in stand houdt en authentiek doet blijven. Maar ook omgekeerd, is het de orthodoxie, die de vroomheid geestelijke ruggengraat geeft en haar bewaart om te verzanden in een vage, puur menselijke gevoelsreligiositeit.
Volgens mij, maar ook in de lijn van McGrath gedacht, verklaart dit het feit, dat het verval in deze kerken tot nu toe beperkt blijft en er nog steeds tekenen van geestelijke vitaliteit worden gezien.

Hoe gaat het verder?

Maar natuurlijk kunnen we hiermee niet volstaan. Met McGrath wil ik daarom voor mezelf een beeld ervan zien te krijgen, hoe het nu verder niet alleen zal gaan, maar ook zal moeten gaan, mogen gaan, kan ik misschien beter zeggen. Ik loop dan nog eens kort de gedachtegang van McGrath na. Hij tekent het tragische spoor, waarin het rationele protestantisme, dat zo hoopvol begon, door zijn rationalisering zich tenslotte heeft ontwikkeld tot het cultuurprotestantisme van de 19e en de 20e eeuw.
Het Woord werd de leer en steeds meer het leersysteem. Het geloof werd een verstandelijk instemmen met de leer. Maar toen de mens steeds beter zichzelf kon redden, kwam de leer al maar meer op de tocht te staan. Ze was niet meer van toepassing voor het leven van alle dag, intellectueel niet en praktisch niet. Men kon zelf wel bedenken hoe men zijn leven moest inrichten. Zelfs de bijbel was daar niet meer voor nodig, laat staan de leer van de kerk en uiteindelijk werd ook God overbodig. Zo tekent McGrath de route, die het protestantisme is gegaan. En we hebben hem dus gelijk moeten geven.

Maar als we nu in het licht van deze analyse het huidige kerkelijk protestantisme in Nederland bekijken en zijn toekomst proberen te ontwaren, hoe moeten we die dan invullen? Volgens McGrath, maar zelf wees ik er ook al op, hangt de houdbaarheid van het protestantisme af van de vraag, in hoeverre de verticale geloofsverbinding nog vitaal functioneert in de prediking en in het leven van gemeente en gelovigen. Is die verbinding er niet meer of is ze niet meer levend, dan is het kerkelijk leven ten dode opgeschreven. Want waar de kerk het van moet hebben, het léven uit het Woord en daarin het leven met God, als dat niet meer gevonden wordt, is het einde nabij. En ik denk, dat we dit nu zien gebeuren. Wat gebeurd is in de 18e en 19e eeuw, gebeurt nu weer.
Want we zien, dat het geloof wordt tot een moraal. En daar is uiteindelijk geen kerk meer voor nodig. Daar lijdt ze in ieder geval een armetierig bestaan. Nogmaals, ik geloof, dat de protestantse kerk in Nederland (generaliserend gesproken, dat kan nu eenmaal niet anders) nu al bezig is om die weg te gaan. Gekenmerkt als ze wordt door een horizontale prediking met een sterk moralistische inslag, die dan meestal alleen wordt toegepast op mondiale en niet op persoonlijk-ethische verhoudingen. Waarbij men om met McGrath te spreken wel de samenlevingsverbanden probeert te veranderen, maar niet de mens. En dus gebeurt er niets, ook niet in de samenleving. Er is sprake van een vrijblijvende afstandelijkheid, waar de gemeente zelf niet in Frage komt. En daarmee houd je geen gemeente in stand, omdat de gemeente zich niet voelt aangesproken in haar geweten. Er is dus weinig hoop te koesteren, als de protestantse kerk in die richting blijft doorgaan.        

Evangelicalisme maximaal verstaan

Maar ik zei al, dat dit gelukkig niet de hele waarheid is. Tot nu toe heb ik in navolging van McGrath een somber beeld getekend, maar daar wil ik het toch niet bij laten. Ik vind wel, dat we dit beeld moeten zien en erkennen, maar we hoeven er niet mee te volstaan. Gelukkig niet. We signaleren namelijk, dat er steeds meer een verbinding optreedt tussen het protestantse, zeg maar orthodox-gereformeerde gemeenteleven en de evangelische spiritualiteit. En het begrip evangelisch wil ik dan maximaal gevuld zien. Want er zijn ook allerlei verschraalde vormen van evangelicalisme, die ondanks hun luidruchtigheid evenzeer als een verstarde orthodoxie geen dageraad hebben. Evangelicaal positief geduid dus. In meerdere evangelische kerken is dit terug te vinden. Maar, en ik vind dat nog belangrijker, we zien het ook in de traditionele kerken. Ik wijs op de Christelijke Gereformeerde Kerken.

Roeping Gereformeerde Bond

Maar ook de Gereformeerde Bond kan hier worden genoemd. Al is het zo, dat die verbinding daar nog geen officiële erkenning heeft gekregen en in veel gemeenten nog op taaie weerstand stuit. Toch dringt ze met een zekere onweerstaanbaarheid op, vooral onder de jongeren. De tekenen van een evangelische vernieuwing zijn onmiskenbaar. En waar dit op authentieke wijze in prediking en gemeenteleven gevonden wordt, leeft het gemeenteleven op. Naar mijn verwachting ligt daarin de toekomst van de Gereformeerde Bond en bepaald niet daar, waar men een zuivere of zelfs  nog zuiverder orthodoxe kerk wil nastreven met een strikt exclusief-gereformeerde belijdenis, met alle antithetische en isolerende gevoelens, die dit met zich meebrengt. Als men die kant opgaat, verzeker ik u, dat het dan helemaal de dood in de pot wordt.
Ik zie het echter als een roeping, een kairos van Godswege voor de Gereformeerde Bond om in de nieuwe situatie waarin hij nu terechtgekomen is positief het bijbels-gereformeerde geloof te beleven en belijdend vorm te geven in het geheel van de kerk. En dat kan alleen als de Gereformeerde Bond het waagt om in het midden van de kerk te gaan staan. De Bond krijgt nu een nieuwe kans om aan de hele kerk voor te leven wat het is om te leven uit het Woord van God en zo belijdend te staan in de samenleving. Dan doet de Bond recht aan zijn gereformeerde belijdenis en anders blijft deze alleen een vlag om mee te zwaaien of een stok om mee te slaan. .

Tekenen van hoop

Alleen een bijbels-evangelische opleving kan het protestantisme nog redden, menselijkerwijs gesproken, zeg ik er dan wel bij. En dan zijn er toch ook tekenen van hoop te zien, zelfs daar waar we het niet zo gauw zouden verwachten. B.v. in de Vrijgemaakte kerk, omdat we zowaar ook daar de evangelische spiritualiteit zien oplichten. Als daaraan kerkelijk een legitieme plaats wordt gegeven,  kan dit voor die kerk een hoopvolle stroomversnelling betekenen, waarin de zelfvoldaanheid wordt afgelegd en het geloof zich gaat vernieuwen.      
En zelfs voor wat nu nog de synodaal gereformeerde kerk wordt genoemd gaat dan een nieuwe hoop gloren. Want ook daar ontdekken we tekenen van een evangelisch ontwaken. Aan de Vrije Universiteit bij voorbeeld, eertijds bolwerk van rationele orthodoxie, daarna centrum van neo-calvinistische vrijzinnigheid en nu broedsplaats van bijbels-evangelische bezinning. Dat zie ik als een klein wonder, dat hoop geeft. Ook denk ik aan de evangelische werkgemeenschap, waarbij vele gereformeerde predikanten betrokken zijn. Dat geeft perspectief, meer dan het streven van de orthodoxe flank in deze kerk, die in feite nog helemaal vastzit aan het neo-calvinistische intellectualisme. Nu ja, zo ongeveer zien wij de dingen zich voltrekken. .

Ervaring van het Heilige

Nu kom ik ten slotte eraan toe om een dieptepeiling toe te passen, als het gaat om wat nu feitelijk dat evangelicalisme voorstelt, zoals McGrath dit aandient met de positieve belofte in zich, dat het samen met het rooms-katholicisme en de oosterse orthodoxie de toekomst heeft. McGrath geeft er zelf een inhoudelijke omschrijving van. Het komt erop neer, dat hier  zoals hij het noemt ‘het besef van het heilige’ wordt gevonden. Ik denk, dat dit een rake typering is, maar wel wat vaag. Misschien heeft McGrath dat bewust zo gedaan. Hij moest er tenslotte alle christendom buiten het protestantisme mee typeren, terwijl de door hem genoemde drie onderling toch ontzaglijk veel van elkaar verschillen.
Dat noodzaakt me opnieuw tot concretisering en brengt mij tot de vraag, hoe dat besef, of laat ik het mogen noemen, de ervaring van het heilige in de evangelicale spiritualiteit eruit ziet? Want daar wil ik me toe beperken. En ook dan kunnen er verschillende antwoorden worden gegeven. Maar ik sluit me aan bij McGrath, als hij stelt, dat het evangelicalisme in feite ook een loot is van de reformatorische stam en dus ook een gestalte is van het protestantisme.

McGrath bevestigt door de dwarsverbindingen te leggen tussen het evangelicalisme en het puritanisme en piëtisme binnen het protestantisme. En als we daarbij erop letten, hoe positief hij als evangelicaal theoloog de inzet van de Reformatie waardeert, dan meen ik hem geen onrecht te doen, als ik hem zo interpreteer, dat hij eigenlijk wil zeggen, dat het evangelicalisme ten diepste niet anders is dan een herbronning van het reformatorisch geloof, waarvan het hart is: leven uit het Woord met God, verticaal en horizontaal. En dat is houdbaar, in de 16e eeuw en nu weer opnieuw.
Nu wil ik wat McGrath noemt ‘het besef van het heilige’ vervoegen in het idioom van het oorspronkelijk reformatorisch geloven. En dan kom ik uit bij de ervaring van de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof in Christus alleen. Want daarin gaat het ten diepste om de ervaring van het heilige, van dé Heilige, die in Christus onze God en Vader is geworden. En die geloofskern is waardevast, onverslijtbaar en hoeft dan ook niet te worden vervangen, in welke tijd dan ook.
Ik kwam daarop, toen ik in het lijfblad van de Studentenvereniging ‘Voetius’ een openingsartikeltje las van de praeses Krijn Hage,. Hij reflecteerde daarin over de uitspraak van McGrath ‘Het einde van het protestantisme’ en dan schrijft hij: zolang de kerk predikt de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof en daaruit leeft, zal zij blijven bestaan. Nou, dat denk ik dus ook. Want in feite zegt hij dan niets anders dan wat Luther ook al heeft gezegd, dat dit het geloofsartikel is waarmee de kerk staat of valt. En dan is het niet meer van doorslaggevend belang, of we nu rooms of Grieks-orthodox of evangelicaal of protestant zijn. Want dat geloof laat zich vinden in alle kerken en door alle verschillende vormen van liturgie en spiritualiteit en geloofsformuleringen heen. Het is het hart van Gods kerk van alle tijden en plaatsen. En dat zal zo blijven tot de jongste dag toe, al zal Jezus dan misschien wel lang moeten zoeken, waar hij dit geloof op aarde nog kan vinden.

In dat licht gezien is het dus eigenlijk helemaal geen ramp om over het einde van het protestantisme te spreken. Want ergens halverwege in de geschiedenis van de kerk is het protestantisme ontstaan. Voor die tijd was er geen protestantse kerk, maar er was wel een christelijke kerk. En het kan best zijn, dat we het zullen meemaken, dat het protestantisme ook weer halverwege verdwijnt, maar de christelijke kerk blijft. Doordat er misschien wel een bijbelse vernieuwing van de katholica komt, waar de protestantse kerken volgaarne zich mee zullen verenigen en in een bredere bedding van kerkelijk leven zich mag voortzetten. Over fusie gesproken. Wie zou daar niet naar verlangen? Maar dan wel een kerk, waarin de ervaring van het heilige het klimaat beheerst, dank zij Gods Geest, van wie Jezus heeft beloofd, dat Hij nooit van zijn kerk op aarde zal scheiden.
We raken hier mijn inziens pas echt het hart van de houdbaarheid van de kerk. Maar mogen wij wel bidden om de vindingrijkheid en geloofskracht van de Heilige Geest om nu al ons ervoor te laten inzetten om deze ervaring van het heilige, deze rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof door te vertalen naar de kerkelijke situatie van vandaag. Daarover wil ik nu tenslotte nog een paar dingen zeggen.

Ware en niet ware geloof

Naar gelang ik meer heb nagedacht over de dingen, die ons nu bezighouden, is het voor mij steeds duidelijker geworden, dat het tenslotte allemaal draait om de scheidingsgrens tussen het ware en het niet ware geloof. Het is al eeuwenlang erkend en herkend, dat die scheiding dwars door de kerk, en nu zeg ik, dwars door alle kerken heenloopt. En dat het dus ook steeds duidelijker wordt, dat de grens in onze tijd niet meer kerkelijk is vast te leggen.
In de Reformatie dacht men die nog wel te kunnen aangeven. Want als art. 29 van de Ned. Geloofsbelijdenis stelt dat het ‘lichtelijk’ te onderscheiden is, waar de valse kerk en de ware kerk zich bevinden, dan is duidelijk, dat de roomse kerk de valse kerk is met de Paus als antichrist aan het hoofd en dat de reformatorische kerk de ware kerk is. Maar dat is verleden tijd. En waar ligt nu de grens? Kan iemand die nog overtuigend aantonen? Ik zou aan vele voorbeelden kunnen duidelijk maken, hoe moeilijk en zelfs vrijwel onmogelijk dat is..

Toch één Kerk

Ik ga nu uit van art. 29 van de Ned. Geloofsbelijdenis, en dan met name van de dubbele gestalte van de kerk, namelijk als congregratio en als coetus, dus als de kerk van de leer en de prediking en de tucht èn de kerk zoals men die kan kennen uit de ‘merktekenen der christenen’, zoals dit door art. 29 wordt geformuleerd, waarbij dan wordt gewezen op het geloof in de enige zaligmaker Jezus Christus en op de uitleving ervan in de praktijk der godzaligheid. Het gaat in het kerk zijn van de kerk dus niet alleen om de ware leer (fides quae) maar ook om het ware geloven (fides qua) en geloofsleven.
Nu zie ik het zo, dat die tweede gestalte van de kerk in de toekomst steeds meer de grens zal gaan aangeven waar de kerk werkelijk is en waar ze niet is of niet meer is. Dus niet meer zozeer haar kerkelijk vastgestelde en geformuleerde leer of belijdenis of kerkorde zal bepalend zijn, maar of ze een kerk is, waarvan de leden delen in het ware geloof en in beleving en uitleving dat uitstralen naar elkaar toe en naar de wereld toe. En dan zal blijken, dat de feitelijke grens tussen kerk en niet kerk of niet meer kerk dwars door alle bestaande denominaties heenloopt.
Daar gaan we naar toe, verwacht ik. Eigenlijk zitten we al midden in dit proces. We krijgen een heel andere kerkelijke kaart in de toekomst. Ook de nu nog bestaande grenzen en tegenstellingen tussen het protestantisme en de rest van het christendom, niet alleen inclusief de evangelische kerken maar ook inclusief de rooms-katholieke kerk kunnen wel eens drastisch zich wijzigen en in hun kerkscheidende werking zelfs gaan verdwijnen. Zeker binnen de protestantse kerken zullen de grenzen steeds meer fictief worden en alleen nog met synodaal kunst en vliegwerk in stand gehouden kunnen worden.
Als er dus dringend behoefte is aan een nieuwe weg, waarlangs het protestantisme in de toekomst kan gaan, dan kom ik uiteindelijk, ik doe nu even een grote sprong vanwege de tijd, daar uit, dat ik zeg: voor de protestantse kerk in Nederland is alleen nog toekomst als er een vruchtbare, inhoudelijke en geestelijke integratie komt met de evangelische beweging, die in de meeste protestantse kerken nu al bezig is te ontstaan. Dat zie ik als de voorlopig eerste stap in de richting van een blijvende protestantse kerk. Een evangelisch-protestantse kerk in Nederland dus. Maar dat bedoel ik eigenlijk als een appèl: alle gelovigen, die kinderen van de ene Vader van onze heiland Jezus Christus mogen zijn, komt uit uw verouderde stellages tevoorschijn en verenig u tot Christus ware kerk op aarde.

En hoe ver dat dan zal gaan? Nu, ik zei het al: als ik merk, dat deze ontwakende geest van het evangelisch geloven ook in de Rooms-katholieke kerk zich steeds duidelijker meldt, een geest die ik trouwens ook bij de Grieks-orthodoxen heb ontmoet, dan hoop ik, dat ook in die richting de grenzen eenmaal zullen wegvallen, en het werkelijk gaat worden: één kudde, onder één Herder, onze Here en Heiland Jezus Christus.