Skip to main content

nr2 • 2003 • Laat ons de grote Naam bezingen!

november 2003 (18e jaargang nr. 2)

Laat ons de grote Naam bezingen!
De betekenis van het Liedboek voor de spiritualiteit van de gemeente

Prof.dr. M.J.G. van der Velden

Het Liedboek voor de Kerken is nu meer dan een kwart eeuw in gebruik. In vele gemeenten in Nederland wordt er wekelijks in de samenkomst uit gezongen. Er zijn ook gemeenten die  andere gezangbundels gebruiken, soms samen met het Liedboek. In veel gemeenten waar alleen psalmen gezongen worden, is het Liedboek voor de Kerken afgewezen. Toch wordt in sommige van deze gemeenten de vraag steeds sterker of in de samenkomst van de gemeente andere liederen dan alleen psalmen gezongen kunnen worden. Vooral het verlangen de naam van Christus in het lied van de gemeente te noemen speelt hierbij een rol. In deze bijdrage stel ik de vraag of en hoe het Liedboek gebruikt kan worden voor de verdieping van de spiritualiteit in deze gemeenten.

Karakteristiek

De afgelopen tientallen jaren zijn er in verschillende ons omringende landen ook nieuwe kerkelijke gezangboeken verschenen. Het heeft zin het Liedboek voor de Kerken met deze bundels te vergelijken om zo het eigene van deze Nederlandse bundel te ontdekken. Evenals de meeste buitenlandse liedboeken bevat het Liedboek voor de Kerken gezangen uit verschillende perioden van de geschiedenis van de kerk: de vroege kerk, de middeleeuwen, de Reformatie en de eeuwen daarna. Ook is geput uit liederen van andere kerken en geloofsgemeenschappen. Soms zijn deze liederen bekend omdat ze al in vroegere bundels waren opgenomen. Andere liederen zijn vertaald en bewerkt. Daarnaast bevatten hedendaagse liedboeken gezangen van contemporaine dichters en componisten.
In die zin lijkt het Liedboek voor de Kerken op buitenlandse gezangbundels. Toch zijn er aanmerkelijke verschillen waardoor het Liedboek voor de Kerken uniek is. Het is van belang dit te beseffen bij de overweging van de vraag naar spiritualiteit in het Liedboek voor de Kerken.
In de eerste plaats is karakteristiek dat het gehele Psalmboek berijmd is opgenomen als eerste deel van het Liedboek. Het staat in de traditie van de Nederlandse kerk sinds de Reformatie, die in het voetspoor van Calvijn koos voor het zingen van berijmde psalmen, terwijl Luther veel psalmen bewerkte in het licht van het Nieuwe Testament. Het Nederlandse Liedboek bevat de berijming die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw tot stand kwam. Een groep dichters was toen bereid gevonden zich in te zetten voor een nieuwe berijming van de Hebreeuwse psalmen. Deze groep dichters – soms Het Landvolk genoemd – bleek in staat zich te binden aan de tekst van de psalmen en aan de melodieën van het Psalter, die in de zestiende eeuw in Genève waren gecomponeerd. Zij moesten dus Hebreeuwse gedichten overzetten in strofische vorm op het ritme en de toon van de voorgegeven melodieën. De melodieën van de psalmen waren in de achterliggende tijd weer hersteld in hun oorspronkelijk ritme en ontdaan van in de loop van de tijd toegevoegde verhogingen. Met dit ritme hield de oude berijming uit 1773 geen rekening.

De betekenis van deze berijming is groot. Dat erkende dichters zich hiervoor lieten vinden, zich zo onder de tucht van teksten en melodieën lieten stellen is uniek, temeer omdat de vrucht van hun inspanningen eenvoudig en tegelijk van hoog poëtisch en literair niveau blijkt te zijn.
Een andere bijzonderheid van het Liedboek voor de Kerken is dat het eerste deel van de gezangenbundel gevormd wordt door bijbelliederen (Gezang 1 – 115). Dit deel bestaat uit schriftgezangen, berijmingen van bijbelgedeelten buiten het Psalmboek, terwijl andere van deze liederen meer parafraserend zijn, maar duidelijk geënt op herkenbare bijbelteksten. In dit eerste deel is een aantal liederen van Luther opgenomen die uitgaan van een bijbelgedeelte. Ze zijn vaak vertaald en bewerkt door dezelfde dichters die ook de psalmen hebben berijmd.Daarnaast vinden we berijmingen en bewerkingen van de hand van deze dichters. Als voorbeeld noem ik de berijming van Jesaja 25:6–8 van W. Barnard: “De Heer richt op zijn berg een maaltijd aan”. Het is geen gemakkelijk lied, maar het is vol perspectief en roept reminiscenties op aan andere bijbelgedeelten:

Wij treden aan het ontoeganklijk licht,
wij volkeren , wij heidenen, wij mensen;
wij zien het leven-zelf in het gezicht,
God haalt ons thuis van achter alle grenzen.

En Hij, het leven-zelf, verslindt de dood
tot overwinning en van alle ogen
wist Hij de tranen af. Het ochtendrood
gaat stralend op, een opgang uit den hoge.
(Gezang 27 : 4, 5)

In de jaren zestig leidde ik een jongerenkamp van de HGJB. De voor de synodale beoordeling gestencilde uitgave van de nieuwe gezangbundel was toen net gereed. In het kamp zongen we de berijming van Jeremia 29, de brief van de profeet aan de ballingen in Babel,  van W. Barnard. Dit lied zongen we elke dag. Het stempelde de spiritualiteit van deze kampweek:

Gij zult Mij zoeken, zult Mij vinden,
als gij van harte vraagt.
Zie, uw ellende loopt ten einde
en uw verlossing daagt.
Want Ik zal voor uw vrijheid strijden
en overal vandaan
zal Ik u voorgaan, u geleiden
naar huis, naar Kanaän.

Zo heeft de Heer tot ons gesproken,
de God van Israël;
die in het duister zijt gedoken
dit voorportaal der hel,
in deze wereld moet gij wonen
en huizen bij de tijd.
Hier zal Ik u mijn vrede tonen
en hier leid Ik u uit.
(Gezang 37 : 4, 5)

Een ander voorbeeld is het lied van T. Naastepad ‘David heeft de reus verslagen’, over Davids overwinning  op Goliath (1 Samuël 17), dat eindigt met een reminiscentie aan de verzoeking van Jezus in de woestijn en aan het lijden van Christus:

Veertig dagen duurt het tarten
op die heuvel van de hoon:
tel de wonden en de smarten
van de herder, Davids Zoon;
in zijn lichaam staat getekend
onze waan
die de sterren doet verbleken,
zon en maan!
(Gezang 10 :5)

Voor het Liedboek gaven de dichters van de psalmberijmijng vele vertalingen en bewerkingen van liederen uit de schat der eeuwen. Daarnaast maakten zij ook nieuwe liederen. Het kan niet anders dan dat de jarenlange intensieve omgang met de psalmen hun vertalingen, bewerkingen en eigen liederen hebben gestempeld. Dat blijkt al daaruit dat veel nieuwe liederen een melodie uit het Geneefse Psalter hebben gekregen. Ook liederen die later een andere, nieuwe melodie hebben gekregen zijn vaak gedicht terwijl de dichter een psalmmelodie in gedachten had. Zulke liederen zijn ontstaan, gegroeid op de psalmtoon die in de dichter zong.

We kunnen zeggen dat veel gezangen in het Liedboek voor de Kerken ontstaan zijn volgens de principes die in de eerste tijd van de Reformatie, zowel bij Luther als Calvijn,  golden voor kerkliederen die door de gemeente gezongen konden worden. Het ging daarbij om de gehoorzaamheid aan het Woord van God. De gemeente is geroepen om te antwoorden op het Woord. In dat antwoord bezingt zij de grote Naam van God. Dat doet ze biddend - Calvijn noemde zingen een vorm van bidden -, belijdend, ook schuldbelijdend, gelovend, verwachtend. Het lied van de gemeente is daardoor sterk aan de Heilige Schrift gebonden.  Al zingend laat zij zich aanspreken door het Woord, zij verkondigt de Waarheid van God aan elkaar, aan de wereld, ze draagt het Woord verder. De melodie staat in dienst, is ondergeschikt aan de woorden. Ze heeft geen eigen betekenis. Ze draagt en intensiveert de woorden, waardoor deze diep in de harten van mensen inzinken. Liederen in de tijd van de Reformatie hadden een zekere ‘zakelijkheid’, het zijn niet emoties die opbloeien uit de ziel van een dichter, het zijn antwoorden op wat naar ons toekomt in de Schrift als openbaring van God, de grote werken van God, ze spreken uit wat geweten wordt, bemiddelen kennis. De melodieën  hebben ook deze zakelijkheid.  

In het Liedboek wordt de gebondenheid aan de Schriften duidelijk in het eerste lied,  waarin  bezongen wordt dat God het eerste en het laatste woord heeft:

God heeft het eerste woord.
Hij heeft in den beginne
het licht doen overwinnen,
Hij spreekt nog altijd voort.

God heeft het eerste woord.
Voor wij ter wereld kwamen,
riep Hij ons reeds bij name,
zijn roep wordt nog gehoord.

God heeft het laatste woord.
Wat Hij van oudsher zeide,
wordt aan het eind der tijden
in heel zijn rijk gehoord.

God staat aan het begin
en Hij komt aan het einde.
Zijn woord is van het zijnde
oorsprong en doel en zin.
(Gezang 1)

Dit eerste lied, geschreven door J. Wit, kan gezien worden als thema van het Liedboek voor de Kerken. Van dezelfde dichter zijn nog meer liederen in het Liedboek te vinden die het naar ons toe komende Woord bezingen:    

(...........)
Als ’s Heren woord weerklinkt met macht
wordt aan het volk dat Hem verwacht
de ware troost gegeven...

O Heer, uw onweerstaanbaar woord
drijft rusteloos de eeuwen voort,
wat mensen ook verzinnen.
(..........)
(Gezang 305 : 1, 2)

Van J. Wit zijn ook de woorden:

Wij danken U, o liefde groot,
dat Christus is gekomen.
Wij hebben in zijn stervensnood
uw diepste woord vernomen.
(..........)
(Gezang 481 : 4)

In dit type liederen wordt de objectiviteit van het woord van God bezongen. Het komt naar de gemeente toe, ongevraagd, overweldigend. Het wordt in de mond van de gemeente gelegd, het wordt in het eigen hart geschreven. Zo gaat de gemeente al zingend de dienst van het Woord verrichten (zie bijvoorbeeld Gezang 7, 102, 329, 476, 478 ). We zouden kunnen spreken van de spiritualiteit van het Woord, een door de Geest van Christus bewerkte, opgeroepen beleving: het woord van God raakt de mensen, die het zingend zich toeëigenen en doorgeven.

Van Christus zingen

De vraag naar andere liederen naast de psalmen wordt meestal ingegeven door het verlangen om de naam van Christus in het lied van de gemeente te kunnen bezingen. We mogen dit verlangen niet onderschatten. Het Liedboek bevat vele liederen die de persoon en het werk van Christus bezingen. Daarbij behoren een aantal klassieke liederen, soms opnieuw vertaald of bewerkt door hedendaagse dichters. Er zijn ook nieuwe liederen, die het heil in de taal van onze tijd en tegelijk bepaald door de taal van de Schriften bezingen. Kenmerkend is het door C. Rijnsdorp gemaakte lied “Eeuwig Woord, U willen wij bezingen”. In vijf coupletten wordt het heilswerk van Christus bezongen, zijn menswording, zijn sterven voor de zonden van de wereld, zijn opstanding en hemelvaart, de uitstorting van de Heilige Geest. Het lied loopt uit in de verwachting van de Wederkomst:

Levensvorst, U loven de geslachten,
en tot uw verborgen tijd
blijft de bruid uw wederkomst verwachten,
’t einde van haar bange strijd.
Houd haar waakzaam; doe haar, ’t hoofd geheven,
uit die hoge heilsverwachting leven,
tot zij op de jongste dag,
met U triumferen mag.
(Gezang 476 : 5)

De hedendaagse dichters hebben verschillende liederen gegeven waarin Christus wordt beleden. We kunnen ze niet alle noemen. Ik denk aan het lied van Naastepad “In den beginne was het Woord”, een lied voor de Kersttijd, waarin de vernedering van Christus, die de scheppingsmiddelaar is, wordt beleden:

Hij werd geboren in de nacht
die al het licht heeft voortgebracht,
aan zon en maan zijn teugel legt,
Hij is de Heer, Hij werd een knecht.

Dat licht dat in het duister sliep
is God die ons bij name riep,
Hij roept totdat Hij wordt gehoord,
In den beginne was het woord.
(Gezang 150 : 2, 5)

Of ook het lied van A.C. den Besten: “O God die met ons zijt”, waarin de komst van Christus wordt bezongen vanuit een aangevochten, schuldig leven en iets uitgesproken wordt van het ongelooflijke van de vleeswording van het Woord:

Waarom hebt Gij uw macht,
Heer, uit de hand gegeven,
dat lijden werd uw leven,
zwakte uw een’ge kracht?
Waarom uw heerlijkheid
verhuld in scha en schande,
zozeer, dat Ge U niet van de
geringsten onderscheidt.

Om onze lotgenoot
te zijn waar wij versagen,
om onze nederlagen,
ons leed en onze dood;
om ons nabij te zijn,
van vader en van moeder
verlatenen, – o broeder
in nood, deelt Ge onze pijn.
(Gezang 149 : 2, 3)

We kunnen ook denken aan het lied: “Met de boom des levens”, geschreven door W. Barnard, waarin in het voetspoor van de eerste kerkvaders het kruis van Christus wordt bezongen als de boom des levens (vgl. Genesis 2 : 9, Spreuken 3 : 18, Openbaring 2 : 7)

Met de boom des levens
doodzwaar op zijn rug
droeg de Here Jezus
Gode goede vrucht.
Kyrie eleison,
wees met ons begaan,
doe ons weer verrijzen
uit de dood vandaan.
(Gezang 184 : 6)

Een dergelijk lied is typerend voor de bijdragen van Barnard in het Liedboek. Door het samenbrengen van bijbelse motieven worden nieuwe sprekende beelden opgeroepen van het heilswerk van Christus. Als voorbeeld noem ik een Paaslied van Barnard: “De aarde is vervuld van goedertierenheid”. Daarin wordt de goedheid van God gezien als zaad. Het beeld van het zaad dat in de aarde valt en sterft is een vaak terugkerend motief in de verzen van Barnard:

Zij daalt als vruchtbaar zaad
tot in de groeve af
omdat zij niet verlaat
wie toeven in het graf.

Het zaad der goedheid Gods,
het hoge woord, de Heer,
valt in de voor des doods,
valt in de aarde neer.

Al gij die God bemint
en op zijn goedheid wacht,
de oogst ruist in de wind
als psalmen in de nacht.
(Gezang 223 : 3, 6, 7)

In het Liedboek zijn talrijke voorbeelden te vinden van liederen, geschreven door hedendaagse dichters, die op een eigen wijze de grote daden van God in Christus bezingen,  gezangen die de opstanding van Christus bezingen, zijn hemelvaart, zijn wederkomst, verkondigend, biddend, belijdend.

Aanvechting

Het bovenstaande wil niet zeggen dat er in de liederen geen ruimte is voor de aanvechting van het geloof van de gemeente. In de Psalmen is er immers vele malen sprake van vragen, het klagen, de ervaring van de afwezigheid van God, van het gemis dat schreit naar de Heilige Geest (Gezang 250). De moderne dichters zijn mensen van hun tijd. Zij weten ook in eigen beleving van de aanvechting, die naar het woord van Luther het ware geloof begeleidt. Zij weten van wat ik vroeger wel genoemd heb de bevinding van het bestaan. Zij weten dat velen ook in de gemeente deze ervaringen delen. Zij weten zich geroepen deze bevinding te verwoorden maar ze doen dat in antwoord op het gehoorde Woord, dat zo dikwijls niet uit lijkt te komen. In verscheidene liederen wordt de aanvechting onder woorden gebracht. Zo wordt gezegd in een klacht naar God:

(........)
Uw licht, uw aangezicht
hebt Gij voor ons verduisterd,
de schuld heeft ons verbijsterd,
een last die op ons ligt.
(Gezang 129 : 3)

Ik denk hierbij aan het aangrijpende, zo herkenbare lied van Den Besten:

Waarom moest ik uw stem verstaan?
Waarom, Heer moest ik tot u gaan
zo ongewende paden?
Waarom bracht Gij
die onrust mij
in ’t bloed - is dat genade?

Gij maakt mij steeds meer vreemdeling.
Ontvreemdt Ge mij dan, ding voor ding,
al ’t oude en vertrouwde?
O blinde schrik,-
mijn God, mag ik
niet eens mijzelf behouden?

Want ik zie voor mij kruis na kruis
mijn weg langs en geen enkel huis
waar ik nog rust zou vinden.
Kom ik zo echt
bij U terecht,
ben ik wel uw beminde?
(Gezang 484 : 1, 2, 3)

Of de klacht:

God, is dan wie U verliet
uit uw hand gevallen?
Mist Gij onze wereld niet
bij uw duizendtallen?
(Gezang 483 : 3)

In de rubriek Bijbelliederen staat een bewerking van het gebed van Hizkia (Jesaja 38:10-19), waarin de aanvechting uiterst sprekend wordt verwoord:

Duister, Here, zijn uw wegen.
Ja, Gij dreef mij naar de grens
van het land, dat zonder zegen,
zonder hoop is voor de mens.
Eenzaam ben ik, mij vergaten
in dit oord de levenden;
waarom hebt Gij, God, verlaten
de verloorne die ik ben?

Deze aanvechting voert niet tot de laatste wanhoop:

Ja, Gij wilde mij beproeven
en ’t is mij tot heil geweest:
‘k mocht ontkomen aan de groeve
om te leven naar uw geest.
O genadig God, mijn zonden
zijn voor U verleden tijd;
Gij wierp ze in de ondoorgronde
diepten der vergetelheid.
(Gezang 29 : 3, 7)

Deze voorbeelden zijn te vermenigvuldigen. De dichters komen door deze liederen dichtbij de mensen van onze tijd. Zij benoemen de ervaringen en gevoelens. Zij kennen de werkelijkheid. Zij pogen zo onder woorden te brengen wat mensen beleven als het Woord Gods tot hen komt. Het Woord roept de bevinding op van overgave, vertrouwen, van vreugde en verwachting, maar ook van schuld en verlatenheid, van onmacht en aanvechting. Het lied van de gemeente brengt deze ervaringen onder woorden..

Andere liederen

In de achttiende en negentiende eeuw hebben enkele ontwikkelingen in het kerklied plaatsgehad. Er kwam in de liedteksten en de melodieën een subjectivistische, individualistische toon. Barok, romantiek, piëtisme bepaalden de smaak. Dat betekende in die periode dat bijvoorbeeld sommige klassieke melodieën werden gewijzigd. Het bekendst daarvan zijn wel de verhogingen die in de psalmwijzen werden aangebracht. Ook de teksten veranderden. Om het in de taal van de Nadere Reformatie te zeggen: de aandacht verplaatste zich van het voorwerpelijke naar het onderwerpelijke, de waarheid die bezongen wordt is een innerlijke waarheid, een beleefde bevindelijke waarheid. Op zichzelf is deze ontwikkeling te begrijpen in het kader van de culturele context van de tijd. Toch hebben deze liederen in zich dat het beleven van de innerlijke waarheid het een en al wordt waarom het in geloof en leven gaat. Het persoonlijke wordt sterk individualistisch en de grote werken Gods raken buiten het gezichtsveld. We kunnen als vrucht van deze ontwikkeling het ontstaan zien van vele zogenaamde opwekkingsliederen, die vooral pogen emoties op te roepen. De muziek speelt daarin een belangrijke rol. Ze is dan meer dan alleen maar dienstbaar aan de woorden, ze roept een sfeer op, soms een roes. In die zin leunen sommige melodieën aan tegen vormen van hedendaagse muziek, die door ritme en herhaling heel bepaalde emoties proberen op te wekken. Het zal duidelijk zijn dat we zo in een ander klimaat verkeren dan in de samenkomst van de gemeente onder het Woord, dat om antwoord roept .

Een aantal bekende en vanouds geliefde liederen behoren bij dit klimaat. In het Liedboek zijn een aantal van deze ‘klassieke’ liederen opgenomen. Soms is de melodie van deze liederen weer in haar oorspronkelijke vorm teruggebracht. Ik wees er al op dat de melodieën van de psalmen gezuiverd zijn van de latere verhogingen. Bij de verschijning van het Liedboek werden de samenstellers deze wijzigingen niet door ieder in dank afgenomen. Toch blijken ze duidelijk verbeteringen te zijn.
Een aantal van deze liederen is door hedendaagse dichters herdicht of in elk geval bewerkt. Het is opvallend hoeveel  ‘ík-liederen’ in deze categorie te vinden zijn.  Ze zijn vaak persoonlijk bedoeld. Als voorbeeld wijs ik op het lied van Christian Friedrich Richter, vertaald door J.W.Schulte Nordholt, ’Hoe glanst bij Gods kinderen het innerlijk leven’:

Hoe glanst bij Gods kindren het innerlijk leven,
al zijn ze door regen en zonlicht verweerd.
Wat hun door de Koning des lichts is gegeven,
dat houden zij teder naar binnen gekeerd.
Het hart van hun werken,
dat niemand kan merken,
verlicht hen met liefde
in leven en sterven
en doet hen de hemelse zaligheid erven.

Zij wandlen op aarde, zij zijn in de hemel,
hun zwakheid bewaart deze wereld voor God.
Zij smaken de vrede in  ’t aardse gewemel,
zijn arm en zij hebben het hoogste genot.
Zij hebben in lijden
bestendig verblijden
en liefelijk leven zij zuiver van zinnen,
zij hebben een blinkende wereld van binnen.

O Jezus, o schat die in ’t hart is geborgen,
o heimelijk sieraad dat glanst in de ziel,
laat ons met u meegaan op weg naar de morgen,
of ’t kruis met zijn schaduw ook over ons viel.
Hier leven terzijde
in smaadheid en lijden,
hier omgaan met Christus in stilte van binnen,
dáár eenmaal, zoals wij bemind zijn, beminnen.
(Gezang 439 :  1, 5, 7 )

Niemand zal ontkennen dat dit in vele opzichten een schitterend lied is, zuiver in zijn innerlijkheid. De vraag is wel of het een lied van de gemeente kan zijn, getuigend, biddend, verkondigend in de wereld de grote daden van God, die voor deze wereld bedoeld  zijn.
Van andere liederen in dit genre noem ik: ‘God enkel licht’ (Gezang 449), ‘De Heer is mijn Herder’ (Gezang 14), ‘Als Hij maar van mij is en ik ben van Hem’ (Gezang 455).

Conclusie

Uit de manier waarop ik over het Liedboek voor de kerken geschreven heb zal de lezer duidelijk zijn dat ik ervan overtuigd ben dat als een gemeente overweegt om naast de berijmde psalmen  ook andere liederen te zingen dit liedboek de enige aangewezen bundel is om daaruit te kiezen.
Het Liedboek heeft een gevarieerde inhoud. Niet alle liederen zullen door een gemeente die zich nadrukkelijk in de Gereformeerde traditie bewegen wil, gebruikt kunnen worden voor de verbreding en verdieping van haar spiritualiteit. De verschillende kerken voor wie de bundel  bestemd is hebben alle hun eigen inbreng gehad. Dat heeft voor het gebruik van deze bundel enkele consequenties. Ik pleit voor een zorgvuldig beleid, omdat de dreiging van wildgroei niet uit te sluiten is.

In de eerste plaats zullen de psalmen de bepalende factor blijven voor het lied van de gemeente. De nieuwe berijming geeft de mogelijkheid het aantal bekende psalmen uit te breiden, zodat vooral de psalmen de spiritualiteit van de gemeente voeden. De eventueel gezongen andere liederen zullen dan mede gestempeld worden door de spiritualiteit van de psalmen. Als we letten op de praktijk van sommige gemeenten zien we dat  dikwijls de gezangen en andere liederen de psalmen bijna verdrongen hebben. In heel wat kerkdiensten wordt maar één psalm gezongen en ik heb vele liturgieën onder ogen gehad waarop geen enkele psalm voorkwam. Deze ontwikkeling is te betreuren. Als naast de psalmbundel ook gezangen in de kerkdienst gebruikt gaan worden is het goed dat de kerkenraden daaraan zorgvuldig leiding geven, bijvoorbeeld door te bepalen hoeveel keer in een samenkomst een gezang gezongen wordt.

Daarnaast is het doorslaggevend voor de spiritualiteit van de gemeente welke gezangen dan gezongen zullen worden. Ook daarin zullen de kerkenraden een beleid dienen te hebben. Het zou te betreuren zijn als de keuze in de praktijk beperkt zou blijven tot de bekende gemakkelijke ‘meezingers’, vaak uit de romantische, piëtistische periode afkomstige liederen, die ook door de melodie vooral op het gevoel werken. Ik hoop in het bovenstaande aangetoond te hebben dat we in vele nieuwe liederen een in het Woord gegronde spiritualiteit hebben, die verdiepend kan werken en ligt in de lijn van de Reformatie. Daarnaast geeft het Liedboek bijvoorbeeld vele nog onbekende liederen van Luther, die het geestelijk leven kunnen verrijken.
Het zingen van deze liederen kost de gemeente inspanning om ze zich eigen te maken. De woorden zijn vaak meerdimensionaal. Daardoor zijn het niet altijd gemakkelijke in het gehoor en gevoel liggende meezingers. Zij moeten geleerd worden. Het christelijk geloof is ook een zaak van weten, verstandelijke kennis. (vergelijk 1 Corinthiërs 14 : 9). Deze inspanning is geestelijk vruchtbaar. Ik pleit daarom voor herhaling. Het is vruchtbaarder een beperkt aantal liederen steeds weer te zingen, zodat ze tenslotte uit het hoofd gekend worden. In het Engels is uit het hoofd leren ‘learning by heart’ in het Frans ‘apprendre par coeur’, leren met het hart. Een lied kan gaan wonen in ons hart, worden tot ons geestelijk bezit, dat met ons meegaat door de hoogten en de diepten van het leven, dat woorden geeft aan de geloofsbeleving. Deze zegen is de inspanning meer dan waard.
Er wordt wel eens gezegd dat  de nieuwe melodieën te moeilijk zijn voor de doornee-gemeente. Ik vind dit een onderschatting van de gemeente. Verreweg de meeste van deze nieuwe melodieën zijn niet moeilijker dan die van de psalmen. Bovendien is steeds weer gebleken dat de gemeente in staat is om te leren. Toen na het midden van de vorige eeuw het ritmisch zingen gewoonte werd, zei men ook dat de gemeente dat nooit zou leren. Men wees dan bijvoorbeeld op het ritme in de laatste regel van de coupletten van Psalm 89. In alle gemeenten wordt deze regel zonder probleem gezongen. Hetzelfde geldt van de verhogingen die in verreweg de meeste gemeenten niet meer gezongen worden. Ook de gewijzigde melodieën van sommige gezangen worden nu zonder moeite gezongen.

In het Liedboek voor de Kerken is ons een rijke schat van liederen geschonken die staan in de traditie van het reformatorische kerklied. Het kost inspanning om ze ons eigen te maken. De geestelijke zegen daarvan is groot.