Skip to main content

nr2 • 2003 • Botsende culturen

november 2003 (18e jaargang nr. 2)

Botsende culturen
De spiritualiteit van het Liedboek en de Opwekkingsbundel  

Drs. W. Dekker

Na de voorgaande artikelen in dit nummer gelezen te hebben, bleef ik enigszins in verwarring achter mijn bureau zitten. De meditatie vond ik boeiend en inspirerend. Echt een voorbeeld van spirituele omgang met het Liedboek voor de Kerken. Een voorbeeld ook hoe omgang met de Schrift en het Liedboek naadloos in elkaar overgaan en daarmee een voorbeeld van de stelling, dat het Liedboek bijbels en daarom gereformeerd is. Het artikel van M.J.G. van der Velden vond ik heel mooi qua opzet en was me uit het hart gegrepen. Het artikel geeft ook een duidelijk antwoord op de vraag waarom een gemeente, die staat in de gereformeerde traditie, wanneer ze naast de psalmen ook andere liederen wil zingen, zeer goed in het Liedboek terecht kan. Het Liedboek staat zeer dicht bij de Schrift, is geworteld in de traditie van de kerk van alle eeuwen en de menselijke ervaring, die erin ter sprake komt is ervaring van hedendaagse mensen, die door het horen van het Woord in het spanningsveld van belofte en werkelijkheid zijn gebracht.

Het artikel van ds. Johan Trouwborst laat zien dat het mogelijk is een gemeente zo te leiden, dat ze niet het gevoel heeft het Liedboek opgedrongen te krijgen, maar dat ze het zich langzamerhand eigen kan maken. Dit artikel kan collega’s en kerkenraden bemoedigen, die bang zijn voor onrust bij veranderingen. Het geheim van een goed beleid in deze is heel goed luisteren en duidelijk zijn over de eigen uitgangspunten, tevens bereidheid om die steeds weer opnieuw uit te leggen. Pastoraal en moedig, dacht ik, na het lezen van dit verhaal.
Maar toen las ik de twee andere verhalen, die van Arie de Fijter en de discussie tussen Tia Deij en Gerrit Dekker. Deze verhalen verstoorden mijn blijdschap over de eerste drie artikelen, ik werd er onrustig van en zo bleef ik enigszins in verwarring achter mijn bureau zitten. Ik heb er een dag overheen laten gaan, van alles in mij laten opborrelen en bezinken en nu zit ik achter mijn computer om een soort evaluatie te schrijven. Maar ik heb meer het idee dat het gesprek in de breedte van de kerk over deze zaken nog moet beginnen. In dit artikel wil ik proberen een paar aanzetten te geven.

Twee vernieuwingsbewegingen

Misschien is het de tragiek van het Liedboek voor de Kerken te noemen, dat het geboren werd als vrucht van een diep ingrijpende vernieuwingsbeweging in kerk en theologie, maar dat het al spoedig enkele zusjes kreeg die helemaal niet op hem leken, maar die wel als concurrenten gingen optreden. Ik zal uitleggen wat ik bedoel. Het Liedboek voor de Kerken zou er nooit gekomen zijn zonder de ingrijpende vernieuwingsbeweging in de kerk en de theologie van de twintigste eeuw, die aangeduid wordt met de dialectische theologie of de theologie van het Woord. Hieraan zijn de namen verbonden van mensen als Karl Barth, K.H. Miskotte, Hans Joachim Iwand en vele anderen. Toen Miskotte met de dichters van de nieuwe psalmberijming bijeenkwam op De Pietersberg in Oosterbeek had hij dan ook het gevoel in een soort nieuwe reformatie betrokken te zijn. Er was nieuw zicht geschonken op de vernieuwende kracht van het Woord, de openbaring van de Naam en de bijzondere blijvende betekenis van het Oude Testament. Daarom was de berijming van de psalmen een hartstochtelijk gebeuren, aangewakkerd door een nieuw geschonken bezieling vanwege de God van Israël. Alle dichters van de nieuwe psalmberijming en vele dichters van de nieuwe en bewerkte liederen in het Liedboek hadden iets van deze nieuwe bezieling ondergaan.

De tragiek is echter, dat het Liedboek verscheen, toen deze vernieuwingsbeweging feitelijk al over haar hoogtepunt heen was. In de jaren zestig was de kritiek op de Woordtheologie van Barth steeds heviger geworden. Men wilde liever de draad van de negentiende eeuw weer oppakken, waarin de mens en zijn religieuze ervaring centraal stonden. Bovendien was in de jaren zestig ook het proces van kerkelijke afkalving begonnen. Een grote teleurstelling voor de kerkelijke beleidsmakers, omdat ze juist in de jaren na de oorlog een nieuwe opbloei hadden verwacht.
Het Liedboek was dan ook nog geen twintig jaar oud of er klonken vanuit de linkervleugel van de kerken stemmen, die zeiden, dat het verouderd was. Nieuwe alternatieve bundels zagen het licht met veel verzen van Huub Oosterhuis en anderen waarin veel ruimte was voor algemeen menselijke en algemeen religieuze ervaringen. Een overbekend voorbeeld hiervan is het lied van Oosterhuis: Licht dat ons aanstoot in de morgen. Een lied met enkele bijbelse reminiscenties aan het licht in Johannes 1, maar dan uitwaaierend naar alle ervaringen van licht, die mensen maar kunnen hebben. In veel gemeenten ter linker zijde vindt men thans dan ook op zondagmorgen naast het vertrouwde Liedboek een andere bundel of losse blaadjes met heel ander soort liederen. Ik weet niet of ik deze beweging, die zo sterk terug wil naar de menselijke ervaring, een vernieuwingsbeweging moet noemen. Daarvoor is deze beweging me nog te diffuus en vrees ik soms ook, dat ze een doorgangshuis is naar onkerkelijkheid.

Het tweede zusje, dat snel na de geboorte van het Liedboek ter wereld kwam, was echter wel duidelijk vrucht van een vernieuwingsbeweging en wel de evangelische vernieuwingsbeweging, overgewaaid uit Amerika, maar ook wel uit Engeland en aanknopend bij enerzijds piëtistische stromingen, die in de traditionele kerken altijd aanwezig waren gebleven; anderzijds surfend op de golven van de nieuwe ervaringshausse, waar ook, cultureel gesproken, de bewegingen ter linker zijde  verband mee houden.

Kerk en cultuur

Uit het bovenstaande is duidelijk geworden, dat de vernieuwingsbewegingen, waaraan we de verschillende liedbundels te danken hebben, niet alleen theologische maar ook culturele wortels hebben. De theologische wortels van de nieuwe bundels ter linkerzijde hebben te maken met vernieuwde negentiende eeuwse ervaringstheologie. De theologische wortels van de evangelische liedbundels hebben te maken met vernieuwde theologie van de opwekkingsbewegingen. Dat ze beide kansen gekregen hebben in deze tijd heeft cultureel alles te maken met het postmodernisme, waarin de subjectieve ervaring alle nadruk krijgt.
De theologische wortels van het Liedboek liggen in de vernieuwing van de reformatorische theologie onder invloed van Barth. De culturele component hiervan is iets ingewikkelder te traceren. Enerzijds was er in de twintigste eeuw de ervaring van crisis wat betreft de cultuur en het gevestigde christendom. Dat besef wierp theologen en gelovigen terug op het Woord zelf, de openbaring van de levende God, die ons oordeelt en vrijspreekt aan gene zijde van al onze ervaring. Anderzijds speelde het existentialisme een rol: waar vindt de enkele mens in zijn ongeborgenheid een nieuw houvast? Het prachtige lied van Ad den Besten, ook door Van der Velden geciteerd: Waarom moest ik uw stem verstaan...waarom bracht Gij die onrust mij in ’t bloed, is dat genade?, is in zijn taal zonder het existentialisme toch nauwelijks denkbaar. Vandaar dat mijn generatie, nog steeds niet los van het existentialisme, zo’n lied ook als uiterst bevindelijk ervaart.

Wanneer we echter met behulp van een iets grovere schets stellen, dat het postmodernisme met zijn nadruk op de subjectieve ervaring en het ‘kleine verhaal’ het modernisme met zijn accent op de algemeen geldige waarheid en het ‘grote verhaal’ is opgevolgd, dan behoort het Liedboek nog typisch tot de moderne tijd, terwijl de bundels, die daarop gevolgd zijn behoren bij de postmoderne tijd. Nog ingewikkelder wordt het wanneer we bedenken, dat deze omslag in de cultuur niet alleen te maken heeft met de teksten, maar ook met de muziek. De muzikale traditie waarin het Liedboek staat hoort ook bij de moderne tijd, waarin helderheid, orde en doorzichtigheid de toon aangeven. Hieraan vooraf ging de middeleeuwse kerkmuziek, die een mystieke sfeer oproept, terwijl de hedendaagse muziek soms in mijn oren weer iets van dit mystieke oproept en dan vind ik het nog wat, maar meestal in mijn oren klinkt als muziek, die nergens begint en nergens op uitloopt. Maar dat zijn wel mijn oren  en die zijn heel anders afgestemd dan die van mijn kinderen en van de meeste van mijn tijdgenoten.
In ieder geval ben ik van mening, dat wij bereid moeten zijn in te zien, dat het in al deze vragen rond het kerklied en de kerkmuziek ook gaat om een omslag in de cultuur met daaraan gekoppeld de vraag hoe wij als kerk daar mee om willen gaan. Onze kerkmuzikale traditie is niet uit de hemel komen vallen, is zelfs niet afkomstig uit de synagoge, maar is een westerse muzikale traditie, gevormd in de bedding van een cultuur, die nu in veel opzichten in een radicaal veranderingsproces verkeert. Het is mij dus te gemakkelijk om te zeggen, dat de Geneefse melodieën de meest geëigende zijn voor de psalmzang. Dan verwaarloost men de culturele component. Ook het argument van Van der Velden, dat het goede is van de melodieën in het Liedboek, dat ze slechts dienen om de tekst te ondersteunen en dat de hedendaagse muziek veel te veel aandacht voor zichzelf opeist, lijkt me niet doorslaggevend, verwaarloost in ieder geval de culturele component. Veel melodieën in het Liedboek klinken in postmoderne oren zo tegendraads, dat ze aan de woorden van het lied helemaal niet meer toekomen. Of ik dat nu leuk vind of niet, doet er niet toe. Het is een feit. En wat doen wij als kerk met dit feit?

Op zoek naar nieuw beleid.

Hierboven hebben we gesproken over de omslag in de cultuur, die binnen de kerken aanleiding geeft tot heel verschillende keuzen qua liederen en muziek. Nog moeilijker wordt het, wanneer we de missionaire opdracht van de kerk erbij betrekken. Maar dat moet natuurlijk wel. Met name Gerrit Dekker stelt dit in zijn bijdrage aan de orde. Er zijn al hindernissen genoeg om het evangelie te aanvaarden, er zijn nog meer hindernissen om in deze anti-institutionele tijd toe te treden tot een kerk, moet daar dan ook nog de hindernis van de muzikale traditie bij komen? Ook van deze vraag kunnen we ons niet afmaken. Doen we dat wel, dan lijken we sterk op die gemeenten, die alles bij het oude houden en zeggen: het is voldoende, dat op zondagmorgen de kerkdeuren open staan.
Wat is in dit alles nu wijs beleid?
Nadenkend over de verschillende bijdragen kom ik tot het volgende. In drie bijdragen in dit nummer van Kontekstueel wordt uitgesproken hoe bijbels verantwoord en geloofsopbouwend het Liedboek is. In de andere bijdragen wordt dit niet ontkend. Er wordt wel gezegd, dat het Liedboek in traditionele gemeenten vaak nog onbekend is en er wordt gezegd, dat het voor die gemeenten in ieder geval al een verbetering zou zijn, wanneer niet meer de oude berijming en de oude gezangen gezongen werden, soms ook nog met de oude melodieën, die de oorspronkelijke kracht en schoonheid van de kerkmuziek hebben vertroebeld. Dat laatste wil ik zeer onderstrepen. Het kan in een aantal gevallen ook van pastorale wijsheid getuigen niet alle oude psalmen gelijk overboord te zetten.

Maar het getuigt absoluut niet van wijsheid nog steeds uitsluitend uit de oude berijming te zingen of de oude gezangen per se te willen handhaven. De generatie voor wie men dit doet wordt met de dag kleiner en de nieuwe generatie zingt ze voor een deel nog traditiegetrouw mee, maar het hart ligt al lang ergens anders, namelijk bij Opwekking, terwijl we haar nooit de kans gegeven hebben te ontdekken, dat er ook nog iets anders is, iets dat misschien wat moeilijker is, maar toch veel meer eigentijds dan de oude psalmen. Ik durf de stelling verdedigen, dat in de Gereformeerde Bond de opwekkingsliederen nooit zo’n grote ingang gevonden zouden hebben, wanneer men bijtijds was overgegaan tot een verantwoord gebruik van het Liedboek, daarbij gebruik makend van jongerenkoren, kinderkoren, een goede cantor en dergelijke. Dan hadden heel veel ouderen en jongeren iets kunnen proeven van de diepte en de schoonheid van wat zowel wat betreft de psalmen als wat betreft de gezangen in het Liedboek geboden wordt. Ik denk zelfs wel eens met enige pijn in het hart: de meest geschikte gemeenten om het Liedboek te laten landen zijn juist de gemeenten in de gereformeerde gezindte, omdat men daar nog bereid is iets dieper te spitten en omdat men daar nog gevoel heeft voor de taal van het Woord.Wanneer ik daarentegen preken hoor in de linkervleugel van de kerk, denk ik vaak: de preek is veel minder bijbelgetrouw dan het Liedboek, eigenlijk is hier nauwelijks meer een landingsplaats voor deze diepe liederen.

Verschillende culturen

Toch is dit nog niet het hele verhaal. Ook al leert men de gemeente de schoonheid en diepte van het Liedboek te verstaan – en dat is op zich al een hele aanpak, waarbij met name de predikant het ook echt moet zien zitten - , dan nog zal er vanwege de cultuuromslag vraag zijn naar andere liederen, ander soort diensten met andere instrumenten dan het orgel. Het getuigt ook hier van wijsheid, maar eveneens van pastorale zorg en missionaire bewogenheid te zoeken naar nieuwe wegen. Er zijn meer en meer gemeenten, waar eens per maand op zondagavond een lofprijzingsdienst gehouden wordt als derde dienst of als vervanging van de gebruikelijke tweede dienst. Wanneer daar vraag naar is en wanneer er jongeren zijn, die zelf goede muziek kunnen maken, dan is het verstandig daar ruimte voor te bieden. Het is niet wijs jongeren dan maar hun gang te laten gaan in eigen regionale samenkomsten of jeugdkerken. Die mogen er wel zijn, maar nooit als alibi om plaatselijk niets te doen. Voorlopig zullen we te maken hebben met verschillende culturen, die niet zomaar in elkaar op kunnen gaan. Diensten met oude psalmen, een lied van Johan de Heer, twee nummers Opwekking en een gezang uit het Liedboek bevallen me ook steeds minder. Ik heb me daar vroeger wel eens voor laten lenen, maar steeds vaker denk ik: dit is vlees noch vis.
Ik zal zelf nooit kunnen aarden in een kerk waar Bach is verbannen ten gunste van Michael W. Smith. Ik moet er niet aan denken. Maar ik mag echt niet alleen aan mezelf denken. Dat wordt me nu juist van zondag tot zondag voorgehouden: de ander uitnemender achten dan mijzelf. Dat betekent in dit geval heel concreet: de ander, kind van een andere cultuur, de ruimte geven, niet afgedwongen, met een bedrukt gelaat, maar blijmoedig. De Geest schrijft wegen in de tijd. Een prachtige regel van E.L. Smelik uit het Liedboek. Maar deze regel betekent, dat Hij ook andere wegen schrijft dan die van de Liedboek liederen.