Skip to main content

nr2 • 2005 • Missionair zijn. Maar wat is dan onze boodschap?

december 2005 (20e jaargang nr. 2)

Missionair zijn. Maar  wat is dan onze boodschap?
Naar aanleiding van de visie van prof. dr. A. van de Beek


Drs. Wim Dekker

Het gaat in de discussies over het missionair zijn van de kerk meestal over de methodes, de aanpak, de verpakking. Het gaat niet zo vaak over de boodschap. Die wordt algemeen bekend verondersteld. Toch merkt degene, die enige studie maakt van de geschiedenis van de zendingsprediking, dat er telkens heel verschillende accenten gelegd zijn. Soms pasten de zendelingen zich verregaand aan om de boodschap als relevant te doen overkomen. Een andere keer hakte Bonifatius een heilige eik om. Maar ook zo voorzag hij zijn boodschap van een bepaalde kleur: de God van het christendom is een God die machtiger is, niet helemaal vrij van geweld.

Hoe moet dat nu in onze context vandaag? Waarschuwingen dat de boodschap te veel wordt aangepast zijn er niet alleen richting Rick Warren en andere evangelische predikers, maar ze klinken af en toe ook in de richting van missionair werk binnen de protestantse kerken. Op 29 oktober 2005 belegde de IZB – voor zending in Nederland – een studiedag hierover. Wat is onze boodschap en hebben prof.dr. A. van de Beek en anderen gelijk, die zeggen dat we ons te veel aanpassen aan de wensen van de hedendaagse cultuur? Een onderwerp dat niet alleen van belang is voor de IZB, maar voor ieder die zich druk maakt over gereformeerd belijden nú.

Aansluiting of aanpassing

Tot tweemaal toe sprak prof. dr. A. van de Beek op een bijeenkomst die door de IZB was belegd over de vraag hoe we in onze huidige cultuur zending kunnen bedrijven. De eerste keer had dat te maken met het verschijnen van het boek ‘Uitgedaagd door de tijd’ (2000), waarin gepoogd wordt aansluiting te vinden bij de postmoderne cultuur. Verschillende keren wordt in dit boek de suggestie gewekt, dat de postmoderne cultuur openingen biedt voor de verkondiging van het evangelie, bijvoorbeeld vanwege het feit, dat de rede niet meer zo toonaangevend is als in het tijdperk van de moderniteit en vanwege het feit, dat mensen geïnteresseerd zijn in kleine verhalen van authentieke ervaringen. De verkondiging zou vandaag daarbij aan kunnen sluiten door het evangelie te brengen in de vorm van persoonlijk doorleefde getuigenissen, waarin de kracht van dit evangelie blijkt. Het oordeel van Van de Beek over dit boek was echter heel scherp. Wij zouden niet onderkennen, dat er een diepe kloof ligt tussen het evangelie en de postmoderne mens. De postmoderne mens moet sterven aan zichzelf. Religie is in, maar Christus de gekruisigde en opgestane is nog steeds een ergernis en een dwaasheid. De postmoderne mens is een egotripper, ook wanneer deze hunkert naar religieuze ervaring.

Velen binnen de IZB voelden zich door de reactie van Van de Beek niet begrepen. In de discussie viel op dat het lastig is het inhoudelijke, de boodschap, te scheiden van de wijze van communicatie. Van de Beek leek zich in het geheel niet te bekommeren om de communicatie en de daarbij behorende methodieken. Hing dit samen met wat hij inhoudelijk te berde bracht, zo vroegen sommigen zich af, of is wat hij inhoudelijk wil zeggen wel correct, maar lopen wij vooral aan tegen de vraag hoe deze inhoud te communiceren zou zijn?

Omdat we het gevoel hadden, dat we er nog lang niet uit waren gaven we onszelf en hem een herkansing in het voorjaar van 2005. Onder de titel: Is zending nog mogelijk? hield Van de Beek een lezing op de ledenvergadering van de IZB. Maar wie verwacht had, dat daar wat nuanceringen aangebracht zouden worden en de zaak van de verhouding tussen boodschap en communicatie opgehelderd zou worden, kwam bedrogen uit. Met enige humor zei Van de Beek aan het begin van de vergadering, dat hij tot zijn vreugde gemerkt had dat het medicijn, dat hij de vorige keer had uitgereikt langzaam begon te werken en dat hij daarom deze avond nog een extra dosis zou verstrekken. Opnieuw stelde hij, nu vooral tegenover een boodschap van de geborgenheid die mensen troost wil bieden zonder dat ze eerst aan zichzelf gestorven zijn, dat de enige boodschap, die wij te brengen hebben de boodschap van het oordeel is, dat zich in de dood van Christus heeft voltrokken. In zijn dood is heel de oude wereld geoordeeld en leven is slechts mogelijk door sterven aan jezelf, radicale bekering en alles van jezelf opgeven. En nu komen we op het punt waar communicatie en inhoud ook met elkaar blijken samen te hangen. Voor Van de Beek is het onmogelijk over zoiets te spreken als: evangelisatie als levensstijl. De boodschap is een vreemd en ergerniswekkend evangelie. Daarom legt hij nadruk op de ambtelijke verkondiging van de kerk. Het tegenover van het ambt en de vreemdheid van het evangelie horen bij elkaar. Letterlijk zegt hij: ’Misschien ligt daar wel een van de grootste risico’s van het hedendaagse kerk zijn: verlies van besef van het ambt, waardoor alles op de persoon van de prediker komt. Dan kunnen charismatische leiders zich nog handhaven. Dan verliezen zwakken en zondaars bij voorbaat. En dan zegt hij ten slotte: dat geldt ook voor het ambt van alle gelovigen: we spreken niet over onszelf maar over Gods daden. Dat is de basis van alle missionaire arbeid’.

Inhoud en communicatie

Ook op een andere manier blijken boodschap en communicatie nog samen te hangen. Dat viel vooral op in de discussie tijdens en na de jaarvergadering tussen Van de Beek en dr. P.J. Visser. Visser begon in zijn reactie op Van de Beek met te zeggen, dat hij het honderd procent eens was en honderd procent oneens. Honderd procent eens blijkt dan te slaan op de theologie, de boodschap. Honderd procent oneens lijkt bij Visser allereerst te slaan op de wijze van communicatie. Hij zegt: ‘Tegelijk ben ik het radicaal oneens met de staccato-achtige en antithetische wijze waarop Van de Beek dit evangelie gecommuniceerd wil zien’. Maar in de volgende zin blijkt Visser deze tegenstelling tussen theologie en communicatie al niet vol te kunnen houden, want dan zegt hij, dat deze weerbarstige, haakse wijze van communiceren ook samenhangt met de theologie van Van de Beek, waarin schepping en zonde zouden samenvallen.

Visser is het daar niet mee eens en daarom heeft hij ook meer ruimte voor een communicatie, waarin behalve het weerbarstige ook het gezamenlijk gedeelde aan de orde komt. Ieder mens, wie hij ook is, is een schepsel van God. We ontmoeten in de ander, die niet gelooft een schepsel van God, van wie God in ieder geval niet los is, integendeel met wie God op allerlei wijze bezig is. Het is belangrijk in de ontmoeting hier oog voor te hebben en dit te benutten. Ergens komt wel een moment, dat de radicaliteit van de bekering aan de orde moet komen, maar daar hoeven we zeker niet mee te beginnen. In het evangelisatiewerk is het belangrijk de door Gods reeds toebereide bodem te ontdekken om te voorkomen, dat het zaad van het Woord vaker tevergeefs gezaaid wordt dan nodig is
.
De conclusie is wat mij betreft, dat we niet kunnen zeggen: we zijn het wel helemaal met Van de Beek eens, maar het is alleen de vraag of het zo ook te communiceren is. Vorm en inhoud hangen in dit geval meer samen dan ons misschien lief is. Natuurlijk is geen enkele verkondiging gediend met botheid en lompheid. ‘Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend ‘, is in ieder geval ook een bijbeltekst. Maar ook in alle vriendelijkheid kan de boodschap van Van de Beek gebracht worden: ‘lieve mensen, het evangelie is helemaal geen plezierig verhaal voor ons mensen, die graag verwend willen worden. De eerlijkheid gebiedt mij dat meteen maar ronduit te zeggen. Wie van u vooral een feel good ervaring op wil doen met het evangelie, kan misschien beter nu naar huis gaan’. Voor sommigen zal dit dan misschien juist een uitdaging zijn om te blijven en verder te luisteren. Anderen zullen het meteen voor gezien houden.
Omgekeerd kan de boodschap van Visser ook communicatief verkeerd uitpakken, in die zin, dat mensen zozeer gezien worden als mensen van God, ook als ze dat zelf op geen enkele wijze zo ervaren, dat ze zich in hun a -religiositeit bijvoorbeeld ook niet serieus genomen voelen. Duidelijk is dat de theologie van Visser leidt tot een andere vorm van communicatie dan van Van de Beek. Maar dat wil niet zeggen, dat we met van de Beek alleen maar kortsluiting kunnen verwachten en met Visser een grote toeloop van belangstellenden. Dat zal nog weer van heel andere, meer psychologische factoren afhangen. Wel is het mogelijk, dat Visser veel langer in gesprek blijft met mensen en veel meer interesse toont in wie ze feitelijk zijn dan Van de Beek. Maar misschien lukt het evangelisten in de lijn van Van de Beek ook mensen zo nabij te zijn, dat ze interesse krijgen in het evangelie zelf, terwijl de vreemdheid van dit evangelie van meet af aan duidelijk is. De interesse in de ander is dan echter niet het ontginnen van de akker met het doel, dat het evangeliezaad er beter in zal kunnen ontkiemen, maar die interesse is er puur vanwege het feit, dat een christen, die aan zichzelf gestorven is, niet anders dan dienend in de wereld kan staan. Zoals Luther dat zo prachtig zegt in ‘De vrijheid van een christenmens’, dat wij voor anderen een Christus zullen zijn, omdat Hij in ons woont. Dat gaat dan vanzelf en dient geen enkel nevendoel, zelfs niet het doel om zo te zorgen voor een toebereide aarde voor het evangelie.

Leven met een missie

Wanneer we nu gezien hebben dat communicatie vooral een kwestie is van psychologie enerzijds en dienend christen zijn anderzijds wordt het des te belangrijker nog eens te kijken naar de boodschap, die we willen communiceren. Zelf sta ik daarin dichtbij Van de Beek, wanneer het gaat om zijn afwijzing van de aansluiting bij het postmoderne levensgevoel. Ook ben ik het eens met de kern van zijn boodschap, dat wij met Christus sterven en opstaan. Alleen moet die boodschap geplaatst worden in de grote bijbelse verbanden van het verhaal van God met zijn mensen. De bijbel begint immers niet met het kruis en de opstanding van Christus. Waar waren die voor nodig en op welk moment in een mensenleven gaat dit gebeuren een cruciale betekenis krijgen? Ik denk, dat die vragen heel belangrijk zijn.

Om duidelijk te maken wat ik bedoel wil ik beginnen met te vertellen wat mij afgelopen zondag trof, toen ik om twaalf uur de radio aanzette om te luisteren naar het programma ‘Het klooster’. Het was afgelopen zondag in de R.K.Kerk missiezondag. Daar werd in de mis, die via de radio uitgezonden werd ook uitvoerig aandacht aan besteed. De mis werd uitgezonden vanuit Den Bosch en geleid door monseigneur Muskens. In het programma ’Het Klooster’, dat erop volgde ging Kitty Mul in Den Bosch de straat op om willekeurige voorbijgangers te vragen of zij ook iets van een missie kenden in hun leven. Meestal moest ze de vraag verduidelijken door te zeggen, dat het ging om iets wat mensen zagen als hun levensroeping. Heb je iets waar je helemaal voor gaat in het leven, wat je drijft en wat je ziet als je levensopdracht? De antwoorden waren onthutsend. De meeste mensen bleken absoluut niet over zoiets nagedacht te hebben. Hun antwoorden kwamen neer op: we zien wel. Sommigen hadden het over de staatsloterij of kwamen niet verder dan: zo lang mogelijk gezond proberen te blijven.Bij het merendeel in ieder geval geen levensdoel dat verder lag dan hun eigen belangen of dat van hun gezinsleden. Eindelijk kwam ze bij een oude vrouw, die in het bejaardenhuis truien breide voor Roemenië. Dat was in al de vraaggesprekken de grote uitzondering. Daarna ging het weer over mensen, die hun leven hadden gegeven in de missie van de kerk. Hun hele leven leek gericht geweest te zijn op iets van Gods Koninkrijk. Dit was zo’n schril contrast, dat ik opnieuw besefte: wat is het bijzonder wanneer je christen bent. Het is sowieso al triest, dat zo weinig mensen echt ergens voor gaan in het leven. Het is dubbel triest, dat zo weinig mensen gaan voor het Koninkrijk.

Het is blijkbaar heel bijzonder om te doen wat Jezus zegt: ‘Zoek eerst het koninkrijk van God...’ Dat had ik waarschijnlijk al wel kunnen weten, maar het trof me opnieuw diep. Ik bedacht er ook nog dit bij, dat dit alom verbreide ’niet echt ergens meer voor gaan’, wellicht ook typisch postmodern is. In vroeger dagen kon je nog echte socialisten tegenkomen of humanisten met grote idealen. Maar wie heeft dit soort idealen thans nog? Wie kijkt vandaag nog verder dan zijn eigen kleine leventje, waar hij ook niet iets bijzonders van verwacht, maar dan in ieder geval het daar zo leuk mogelijk probeert te hebben? Af en toe wordt dan even bij een aardbeving, een tsunami of een vorm van zinloos geweld een latent schuldgevoel aangesproken, maar zelfs dat slijt en even later gaat ieder weer over tot de orde van de dag. Dat is onze situatie vandaag hier in het westen en in die wereld staan christenen met hun geloof in de God van de bijbel.
Zijn christenen anders? Ze voelen de zuigkracht van deze wereld ook in hun eigen leven. Daarom zien ze ook niet neer op de mensen om hen heen. Ze voelen in zichzelf de neiging ook de knusheid op te zoeken van een geriefelijk bestaan, aangevuld met religie, die behalve een goed gevoel hier dan ook nog zorgt voor een goed gevoel voor straks en af en toe een beleving, die je even brengt bij diepere lagen van het menszijn, die helaas in de drukte van elke dag ondergesneeuwd raken. Maar christenen weten tegelijk:dit is niet goed. Het gaat nog om iets heel anders in het leven. De rust in het egocentrische leven van elke dag is hen opgezegd en ook de rust in een godsdienstig gevoel, waarin het uiteindelijk eveneens om henzelf draait. Het kenmerkende woord voor het leven van een christen is: roeping. De kern van mijn menszijn is, dat ik een geroepene ben. Mens zoals God het bedoeld heeft ben je niet zomaar vanuit jezelf, maar zo’n mens mag je met vallen en opstaan worden door te luisteren naar de vreemde en toch zo vertrouwde stem van Hem, die zegt: jouw levensbestemming is God lief te hebben bovenal en je naaste als jezelf. Aan deze twee geboden hangen alle andere opdrachten en ze bevatten tegelijk de belofte: dat is echt leven. Dat is leven, waarin je zult merken, dat je niet alleen bent, maar dat die Stem, die je geroepen heeft je ook steeds nabij is: ‘Ik zal er telkens weer bij zijn’. ‘Ik ben’ heeft je geroepen. En gaandeweg wordt ontdekt, dat dit leven ook een kwaliteit van leven in zich draagt als belofte voor een grotere toekomst, die gerealiseerd zal zijn in de opstanding der doden, de nieuwe wereld, die wij verwachten.

Geroepen zijn

Omdat de bijbel zelf begint met de roeping moet ook elke missionaire verkondiging beginnen met de roeping. ‘Wat zou ik aan het geloof kunnen hebben, wat zou het toevoegen aan mijn leven?’, vragen mensen. Het antwoord is: die vraag getuigt er alleen maar van hoever je bij je levensbestemming vandaan bent, zoals daarover in het christelijk geloof gesproken wordt.Want in het christelijk geloof wordt gezegd, dat je pas echt begint te leven, wanneer je de stem van de ander en van de Ander gaat horen. Het verhaal van Adam en Eva is het verhaal van mensen, die de Stem horen in de hof en die communiceren met die Stem, die er mogen zijn voor de ander: het is niet goed, dat de mens alleen is. Het is het verhaal van het gebod God lief te hebben boven al en naar vreemde stemmen, die aandacht vragen voor het geluk van het eigen ik los van die eerste Stem die riep, niet te luisteren, op straffe van dat leven dan geen leven meer zal zijn. Het verhaal van Kaïn en Abel is het verhaal van de stem van de broeder op wie ik aangewezen ben en die op mij is aangewezen. Het verhaal van Abraham is het verhaal van het weggeroepen worden uit de cirkelgang van het bestaan, het feel good gevoel in Ur, waar hij leefde luisterend naar die ene Stem. Voor alle andere stemmen doof. Op weg met een opdracht en een belofte.

Leven zal er zijn, wanneer je alles loslaat en je aan deze belofte en aan dit gebod prijsgeeft. De roeping van Israël als volk van God is de roeping van Abraham en telkens weer roepen profeten het volk terug tot deze oorspronkelijke roeping. Negatief: geen afgoden dienen en niet de arme en de weduwe verdrukken. Positief: de Ene en Enige gehoorzamen en recht doen en gerechtigheid liefhebben. De inzet van het Nieuwe Testament is niet anders. Zowel Johannes als Jezus beginnen hun prediking met de proclamatie en het appel: ‘Bekeert u want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Daarin gaat het om niets anders dan waar het al in de hele bijbel om ging: de liefde tot God en de naaste, ontdaan van alle eigenbelang en allerlei godsdienstige praktijken, die uiteindelijk ook het eigenbelang veilig stellen.

Boodschap van Gods liefde?

In de christelijke verkondiging vandaag moeten we nergens anders inzetten dan hier, omdat de bijbel daar ook in steeds wisselende contexten telkens weer inzet. Wie meteen met Jezus begint, begint een brug te ver. Dan komt Jezus namelijk als het grote bewijs van Gods liefde terecht in de context van menselijke behoeften aan liefde, veiligheid en geborgenheid, zonder dat de bijbelse verbanden van het optreden en de zending van Jezus duidelijk worden en eenmaal geland in deze context van behoefte aan liefde en geborgenheid, komt Hij daar ook maar heel moeilijk meer uit weg. Jezus kwam wel als bewijs van Gods liefde, maar zo presenteerde Hij zich vooral aan de schare, die gebukt ging onder geboden, die ze niet konden houden en zo presenteerde Hij zich aan mensen, die op allerlei andere wijzen er buiten vielen.

Zijn zulke mensen er niet ook in onze samenleving? Jawel? Maar het zijn alleen de gemarginaliseerden, die het Leger des Heils tegenkomt en die een IZB evangelist in een inloophuis ontmoet. Hen mag de onvoorwaardelijke boodschap van Gods liefde in Jezus gebracht worden. Maar dit zijn niet de doorsnee mensen in onze westerse samenleving. Dat zijn de mensen van de straatinterviews in Den Bosch. Zij zijn niet de zwakken, maar de sterken, die zoveel zouden kunnen betekenen voor een wereld in nood, maar het niet doen. Zij zijn de dienaren van de afgoden van onze tijd, vervreemd van de Stem van de Roepende (waar is God? Ik merk niets van Hem. Nee, logisch wanneer je je afsluit voor zijn woorden), vervreemd van de levensopdracht de aarde te bebouwen en te bewaren tot Gods eer, vervreemd van het luisteren naar de stem van zoveel mensen om hen heen, die hen nodig hebben en daarom vervreemd van het echte leven. Dit laatste zeggen ze ook zelf, wanneer ze het antwoord op de vraag naar de zin van het leven schuldig blijven.

Zijn oordeel is genade

Nu klinkt dit allemaal heel streng en veroordelend. Zo bedoel ik het niet. Want wanneer zij en wij geroepen worden tot bekering zit daar zoveel genade in. Niet minder dan de genade om de vreugde van de levensbestemming te vinden, die God aan ieder mens gunt.
Intussen kom ik zo wel bij de kern van het verhaal van Van de Beek. Pas door het sterven heen ontvangen we het leven. Maar ik zou meer dan hij het positieve ervan willen benadrukken. Het sterven aan al onze waanideeën over wat gelukkig leven is, is heerlijk.We komen in een niet eerder gekende vrijheid en vreugde te staan: de vrijheid van een christen, zoals Luther daar zo prachtig over schrijft: een christen is een vrij heer over alle dingen en niemands onderdaan – van alle vervreemdende machten verlost, heerlijk echt leven - en tegelijk: een christen is een dienaar van allen en ieders onderdaan. En dat laatste is niet zwaar, ook geen moeizaam gebeuren wat steeds niet slaagt, maar het gebeurt eenvoudig ,omdat na de doop Christus ons niet aan ons lot overlaat, maar door zijn Geest in ons komt wonen. Zo zijn wij voor anderen een Christus. En uiteindelijk ging het in de schepping, de roeping van Abraham en Israël al om niets anders. Christus die in ons woont heeft God de Vader van harte lief en de naaste als zichzelf.

Voor de missionaire verkondiging vandaag is allereerst een gemeente nodig, die zelf leeft uit deze vrijheid van de christen, geen andere heer erkennend dan Christus, geen slaaf meer van de machten van onze bedrieglijke welvaartswaan, voor anderen levend als een Christus. Is dat vanzelf wel zo’n doorschijnend leven dat anderen dan automatisch wel de betekenis van het christelijk geloof zullen ontdekken? Nee, het verhaal erbij zal steeds verteld moeten worden. Bovendien zijn christenen ook zelf nog steeds onderweg. Ze hebben het volmaakte nog niet bereikt. Maar het verhaal, dat verteld moet worden is dus het verhaal van de bekering. Het verhaal van wat echt leven is en hoe diep de vervreemding is, het verhaal van het leven met een missie.
Kunnen we met dit verhaal nu ook nog zoeken naar aanknopingspunten of is het gewoon de bittere pil van het christelijk geloof, die slechts geslikt zal worden wanneer God een mens krachtdadig bekeert? Dat laatste zal nodig blijven, want de vervreemding van wat echt leven is zit heel diep. Toch zijn er signalen, die erop wijzen, dat het besef van wat werkelijk de bedoeling is van de Schepper niet helemaal is verdwenen. Mensen zeggen in allerlei omstandigheden: maar het moet toch ook anders kunnen of : moet dit echt zo doorgaan of: zou dit nu werkelijk alles zijn? Dat is geen aanknopingspunt in die zin, dat mensen daarmee ook openstaan voor het evangelie. Het geeft wel aan, dat het Woord van God, de boodschap in de missionaire verkondiging alles te maken heeft met de grote verlegenheden en diepe verlangens, die dit concrete bestaan oproept. Gods Woord zegt: het kan anders, het wordt ook anders, want het Koninkrijk komt en in Jezus is het al zichtbaar geworden. Maar jij zult daar alleen maar deel aan hebben, wanneer je je bekeert en in de Stem, die je daartoe roept ligt ook de mogelijkheid en de kracht.