Skip to main content

nr2 • 2005 • Kroniek

december 2005 (20e jaargang nr. 2)

Kroniek
Leren leven van de verwondering


Drs. P.J. Verhagen

In mijn kroniek van november 2003 kwam ter sprake dat de scriba van de toen bijna Protestantse Kerk in Nederland aan de vooravond van 12 december 2003  bij de opening van het academisch jaar in Kampen had gepleit voor een ‘belijdend geschrift’, met een missionair karakter, voor het gehele Nederlandse volk. In een paar A-4tjes zou aangegeven moeten worden wat het christelijk geloof is en waarvoor protestanten staan. Meer een ‘elementaire verwoording voor ongelovigen en onwetenden’ dan een ‘intern kerkelijk geschrift’. En: ‘die uitdaging zou de eerste Generale Synode van de Protestantse Kerk in Nederland moeten aangaan’. Ik was enthousiast over dit idee. Het leek me zo voor de hand liggend gezien wat er stond te gebeuren.

Onlangs kwam er een visiedocument getiteld ‘Leren leven van de verwondering’ in de openbaarheid. Een pretentieus dagblad besteedde er enige aandacht aan onder de kop ‘Verdeelde reacties op visiedocument PKN’. Ik heb me afgevraagd of dit stuk, dat aan de orde is geweest in de synode, opgevat moet worden als een poging om tot een belijdend geschrift in een paar A-4tjes te komen. Ik weet ook niet of anderen een link hebben gelegd met de uitspraken van de scriba indertijd, zoals ik deed. Het antwoord op de vraag of het visiedocument zo opgevat kan of zelfs mag worden, is niet moeilijk. Het antwoord luidt: neen. Om allerlei redenen niet. Mijn indruk is dat de opstellers, onder andere in het begeleidende schrijven, zelfs van alles doen om te voorkomen dat het als een belijdend geschrift opgevat zou kunnen worden. Dus formeel en inhoudelijk moet het antwoord kennelijk ontkennend zijn. Maar ik wil het er toch in zien: een belijdend geschrift. Althans, in elk geval de vraag opwerpen en niet op voorhand genoegen nemen met een onmiddellijk neen. Maar afgezien van de vraag of het een belijdend geschrift mag heten, het is niet het door de scriba bepleite belijdende geschrift voor heel het volk met een elementaire verwoording van het christelijk geloof. Het is toch veel meer een intern kerkelijk geschrift; over, voor en door de kerk - met de blik naar buiten, dat wel. Ik vrees dat het taalgebruik ook kerkelijk is. Een zinsnede als ‘het heeft de regering niet onberoerd gelaten’ schijnt het overgrote deel van het volk niet te kunnen snappen. Ik kan het bijna niet geloven, maar toch. Dit visiestuk van de kerk is wat dat betreft een stuk voor insiders geworden.

Liever geen heisa?

Ik begrijp natuurlijk wel dat om allerlei kerkpolitieke redenen een aanduiding als een belijdend geschrift - trouwens wat is dat precies? – een hoop heisa zou geven. Dat was indertijd met de woorden van de scriba al zo. Niet aan iedereen is de nuancering die hij zocht en verwoordde besteed, zeker niet aan de pers. Neem nu het staaltje vuilbekkerij onlangs naar aanleiding van een persoonlijke reflectie van prof.dr. De Lange, hoogleraar te Kampen, waarvan onder meer in dat door mij gelezen pretentieuze dagblad verslag werd gedaan (‘God, maar dan anders; 17 sept. ’05).  ‘Kampen veegt gereformeerd belijden van tafel’, kopte een ander, zeg gedegen dagblad (27 sept. ’05). Onzinnige kop. Dat is natuurlijk alleen maar koren op de molen van… ja, van wie eigenlijk? Want anders zou je daar toch helemaal geen woorden aan vuil willen maken, dat vinden ze in die achterban toch al lang? Onkies dus, en ik begrijp niet dat de auteur zich ervoor leende. Er was van de reflectie van De Lange heel wat meer en ook wel wat anders te maken geweest; maar ja dat moet je willen en aandurven. Hoe dan ook, eenkennigheid in de academische theologie willen wij niet, ik moet er niet aan denken dat het ook maar een moment die kant zou opgaan in de Protestantse Kerk. Maar ondertussen, de pers is niet je beste vriend, geen spreekbuis, geen handlanger, maar partij met eigen belangen. Dat lijkt me een aandachtspunt voor professionele theologen; training gewenst? Ter illustratie: in diezelfde pretentieuze krant, zo kreeg ik de indruk, was de notitie van de kerkrentmeesters over de tekorten - ‘Hoogste tijd voor een financiële waakhond’ (13 okt. ’05) – heel wat interessanter dan het visiedocument.

Belijdend document?

Waarom is het stuk ‘Leren leven van de verwondering’ geen belijdend document te noemen? Wel, het wordt nergens zo genoemd. Het heet een rapport, het is een visie, die in een notitie verwoord wordt. In de begeleidende brief aan de leden van de synode heet het een nota, een visiedocument, dat beleidsbepalend zou moeten zijn, in ieder geval voor de dienstenorganisatie. Er waren al de nodige beleidsnota’s en dus was er de vraag naar een samenhangend perspectief. En dat is deze nota geworden. Het document wil iets zeggen over wie we zijn, welke richtingen we uit willen en welke prioriteiten we voor het kerkelijk leven en werken zien.
Een paar opmerkingen. Deze presentatie en woordkeus doen inderdaad erg beleidsplanachtig aan. Daar is op zichzelf niets mis mee. Beleidsplannen kunnen buitengewoon functioneel zijn. Toen wij in de gemeente waartoe ik behoorde een tamelijk uitgebreid en intensief traject opgezet hadden, om zoveel mogelijk geledingen in de gemeente mee te laten denken en praten over het nieuwe beleidsplan, leidde dat op tal van plekken en momenten tot zinnige overwegingen en tot substantieel beleid. Maar daar moet je dan wel voor willen gaan en je moet het beleid(splan) vervolgens actief bij de uitvoering van je plannen en evaluaties bij de hand (letterlijk) willen houden; maar dat terzijde. Dit document moet gemeenten gaan helpen bij de verwoording van het beleid, zo staat in de begeleidende brief.
Wie in het register van de uitgave van de ‘Kerkorde en ordinanties’ van de Protestantse Kerk kijkt, ziet dat in het register ‘beleidsplan’ en ‘belijden’ dicht bij elkaar staan, op elkaar volgen zelfs. Een kwestie van alfabet natuurlijk. Maar dat grijp ik dan even aan voor mijn vraag of dit beleidsvisiedocument ook een belijdend document zou mogen heten. Ik verwijs daarom naar ordinantie 1, artikel 3 en 4. Die artikelen gaan over ‘het spreken van de kerk’ en ‘uitdrukking van het belijden van de kerk’. Artikel 4, lid 1 en 2 temperen overigens al te enthousiaste verwachtingen en neiging tot doordraverij. Wil een uiting van de kerk als uitdrukking van belijden door de generale synode worden aangenomen, dan moet eerst iedereen kunnen considereren. Overleg met andere kerken is zelfs aangewezen. En uiteindelijk moet er een tweederde meerderheid zijn. Dus daar heeft de Geest een onmogelijke hoop werk aan. Bij een belijdend document of belijdend spreken gaan we dat wat allemaal in artikel 4 procedureel voorgeschreven staat niet overhoop halen. Is dat dus het verschil tussen een belijdend document en een belijdenisdocument? Bij een belijdenisdocument kun je nooit om artikel 4 heen. Bij een belijdend document wel, tot op zekere hoogte dan?

Wij spreken van de kerk

Wat zegt artikel 3 van ordinantie 1 over het spreken van de kerk? Dit, dat de kerk door haar belijden oproept tot vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat. Dat de kerk de meningsvorming van de gemeenten bevordert over maatschappelijke vragen. De kerk kan zich uitspreken over maatschappelijke vragen en een getuigenis doen uitgaan. De ambtelijke vergaderingen kunnen dat ook doen in vragen betreffende hun ressort. En de kerk zoekt in zo’n geval overleg met deskundigen en met andere kerken.          
Hoe dicht ligt dit visiedocument tegen het aldus gekwalificeerde spreken van de kerk aan? Ik zou graag zeggen: heel dicht. Want dit document gaat ondertussen wel degelijk over deze punten uit artikel 3. Dat zit om te beginnen meteen al heel nadrukkelijk in de definitie van wat protestanten zijn: mensen die ‘een publiek getuigenis afleggen’, en die ‘in alle openheid en openbaarheid staan voor de verkondiging van het evangelie van Jezus Christus’! Nu dat lijkt me een niet mis te verstane, overigens wellicht wat pretentieuze aanduiding. Maar zo zijn protestanten (soms). Ondertussen zit hier een overgang. De vraag in het licht van artikel 3 van ordinantie 1 is of in het visiedocument expres gesproken wordt over het getuigenis door protestanten en niet over het getuigenis, het spreken van de kerk? Is dat met opzet, waarom dan? Of is dat onderscheid kunstmatig omdat wij protestanten deze kerk zijn, omdat het spreken van de kerk ons spreken is? En ligt op de achtergrond van deze keuze wellicht de gedachte dat het toch de plaatselijke gemeenten zijn die het moeten doen of in dit geval moeten zeggen? Nu daar spreekt het document zich wel over uit. Het had uit bezorgdheid kunnen zijn, maar er wordt gesproken over de ‘rijkdom en uitdaging’ van de veelkleurige verscheidenheid. Rijkdom, vanwege de hoogte, diepte, breedte en lengte van het evangelie van de liefde van Christus. Uitdaging, om niet in vrijblijvendheid, onverschilligheid en isolement te vervallen, want het gaat om de ene Naam.
Indertijd schreef Verhoeven (Kerk en Theologie, juli 2003) over de rijkdom en de gebrokenheid van de verscheidenheid, die twee dingen belangrijk doet zijn: ‘basale eenheid op het punt van het belijden en een kerkelijke structuur die de eenheid bevordert. De structuur kan gemeenten bij elkaar houden en in gesprek brengen, maar gemeenten dienen bereid te zijn die eenheid ook te aanvaarden om te kunnen komen tot een nieuwe gezamenlijke traditie’. Het is duidelijk, lijkt me, dat het visiedocument daarvoor kiest. ‘Wij’ - dat zijn de protestanten, die een publiek getuigenis afleggen – aanvaarden dankbaar de vereniging in de Protestantse Kerk. In de aanduiding ‘wij als protestanten’ lijkt een verwijzing te liggen naar bereidheid om (een protestantse) eenheid te aanvaarden; een eenheid qua protestantse identiteit. Maar dat vat ik meteen ook persoonlijk op. Wij, voortdurend ‘wij’ in de openingsparagraaf van het visiedocument is eerste persoon. Pas later in het stuk in de paragraaf ‘Kerk zijn in eenheid en verscheidenheid’ komt de identiteit van de kerk met verwijzing naar artikel I van de kerkorde ter sprake. Maar voorop gaat: wij als protestanten, die getuigenis afleggen. Dat valt mij erg op. Is dat inderdaad bedoeld om een persoonlijk accent te leggen? Wij zijn dankbaar, wij willen, wij geloven stellig, wij zijn ervan overtuigd, wij zetten ons in. Is dat bedoeld om ons persoonlijk commitment te belijden? Dat kan haast geen vraag zijn. Natuurlijk is dat zo.
Ik las een zin bij Noordmans (VW III, blz. 361) van Gunning (ik weet niets van Gunning en lees af en toe in Noordmans), die mij trof om de verhouding tussen grondvlak (zeg locale gemeente) en top (zeg generale synode) te typeren: ‘Met diepe blik en praktische schranderheid is het zó geordend dat telkens de uitnemendste krachten uit de lagere kringen geroepen worden om de hogere te schragen, gelijk wederkerig die hogere in schone concentratie van het geheel het lager verband omvatten en steunen’. Mij treft de fraai verwoorde spanning als het gaat om de zelfstandigheid van de locale gemeente ten opzichte van de landelijke kerk. Het beste wordt naar boven gehaald (in het dienen van Christus, zo gaat het bij Gunning verder). Maar treffend is ook het commentaar van Noordmans in de erop volgende zin, namelijk dat het persoonlijke van een kerkorde er op die manier zo mooi in uitkomt. Het is lang geleden dat ik iets hoorde of las over het persoonlijke van een kerkorde, maar nu ik het lees, denk ik: wij protestanten, wij zijn toch ook degenen die de dingen van het geloof graag persoonlijk (nu niet bedoeld als individualistisch, maar in eerste persoon meervoud) opvatten! Dus ook de kerk, dus ook de gemeente, dus ook de kerkorde. Daar staan we voor. Dat is ons commitment! De tweede paragraaf bevestigt dat. Wij vormen een gemeenschap rond het Woord en de locale gemeente moet er als ‘het kloppend hart van de kerk’ zijn en spreken.

Weten wie we zijn

Het is vooral een kerkelijk stuk geworden. Dat is natuurlijk dubbelzinnig, positief en negatief, dat bedoel ik ook. Maar protestanten hebben nu eenmaal iets met hun kerk, en terecht. Het gaat me er nu even om dat die protestanten kennelijk iets te zeggen hebben over hoe zij de kerk willen positioneren in cultuur, maatschappij en staat. De titels van de verschillende paragrafen geven dat ook duidelijk aan: Protestantse Kerk in Nederland, Kerk zijn in eenheid en verscheidenheid, Kerk zijn in een veranderende cultuur, Kerk zijn als gestalte van verwachting. Wie die paragrafen op zich laat inwerken komt toch al gauw bij wat we in artikel 3 van ordinantie 1 vonden, te weten de meningsvorming van de gemeenten en het zich uitspreken. Hoe stel ik me dat dan voor? Ik heb een casus. Die casus betreft, alweer uit dat dagblad dat ik lees, de reactie van krantenlezers op het nieuws. Het gaat om een rubriek waarin wijsgeren iets zeggen over of en hoe het nieuws lezers bezighoudt. Bijvoorbeeld of aardbevingen, orkanen, tsunami’s mensen meer schokken dan vroeger. Zeggen zulke rampen iets over God? Bijvoorbeeld een ramp als straf. Of bewijzen rampen juist dat God niet bestaat? Of zeggen rampen vooral iets over de mens die middels de techniek tot grote hoogte weet te stijgen, maar die door diezelfde techniek zichzelf ook in grote diepten stort? Natuurrampen en hun gevolgen zijn immers niet alleen maar een kwestie van natuurgeweld, maar zijn verstrengeld met de technologie van vandaag. Is het erger om gestraft te worden door God, of is het juist erger om de ontdekken dat we de kracht van onze technologie niet kunnen beheersen?        
Is de kerk nu een plaats waar deze vragen aan bod kunnen komen? Dat kan toch niet anders? Protestantisme heeft beslist iets met theïsme en evenzeer iets met het dagelijks leven (daar had het gesprek met De Lange beter over kunnen gaan). Er is het godsgeloof en er is de toewending tot de wereld: op je post blijven staan. Daar staat tegenover de wereld van de techniek, die tragisch genoeg moet besluiten tot de uiteindelijke vergankelijkheid, eindigheid van alles. En wat is dan nog de zin van dit alles? Nu heeft de Duitse theoloog Schwöbel een advies op het punt van het te voeren gesprek. Vooronderstelling bij een gesprek met mensen met andere ideeën en verbonden aan andere dan kerkelijke instituties is dat de identiteit, van maar ook de verschillen tussen, de gesprekspartners erkend en geaccepteerd worden. Daarin is men dan ook afhankelijk van elkaar, van elkaars erkenning, zoals dat nu eenmaal, nee gelukkig in relaties is (daarom dus geen eenkennigheid). Het schept een band. Maar dat veronderstelt dat de kerk, wil ze waardevolle gesprekpartner zijn, haar identiteit zo formuleert dat duidelijk is wie zij is en waarin ze zich onderscheid van anderen. Want dan is ze te herkennen en aan te spreken, en kan er gereageerd worden. En verdeelde reacties (identiteitsproblemen?) op het visiedocument of niet, beslissend voor de identiteit van de kerk is de verkondiging van het evangelie en de viering van de sacramenten in de tussentijd, tot het komen van het Rijk van God. Het evangelie heeft de hele wereld op het oog. De sacramenten wijzen heen naar het doel van de schepping. Daarmee is de hoop van de kerk op God en niet op allerlei zelfhulp. Ja, protestanten hebben nogal sterke overtuigingen. En daar zullen we desgevraagd dus ook gaarne verantwoording van afleggen. Voor de draad ermee dan.