Skip to main content

nr2 • 2005 • Dr. Ad Verbrugge over de emotiecultuur

december 2005 (20e jaargang nr. 2)

Dr. Ad Verbrugge over de emotiecultuur
Een impressie

Drs. W.M. Dekker

Wat zijn de kenmerken van onze emotiecultuur, hoe is deze ontstaan en hoe kan zij wijsgerig geduid worden in relatie tot de religie en haar verschijnselen? Dat waren de vragen die Verbrugge op de Lezersdag van Kontekstueel aan de orde stelde. De emotiecultuur openbaart zich onder andere in begrafenissen, zoals die van André Hazes en Pim Fortuyn, en in stille tochten naar aanleiding van zinloos geweld. De begrafenis is vanouds ook een verschijnsel waar de religieuze ziel van een cultuur zich manifesteert. Maar wat zijn dan de overeenkomsten en verschillen tussen onze emotiecultuur met haar religieuze trekken en de traditionele (christelijke) cultuur en religie?

In zijn boek Tijd van onbehagen, waarmee Verbrugge bekend is geworden bij een relatief groot publiek, gaat hij eveneens in op de rol van de religie en de samenhang van religie en cultuur.1 Critici hebben hem naar aanleiding van dit boek verweten, dat hij terug wil naar de tijd waarin het christendom de leidinggevende rol had in de cultuur. In het bijzonder denken sommigen aan de zeventiende eeuw, waarin de Nederlandse cultuur beheerst werd door het protestantisme (calvinisme). Verbrugge gaf echter aan, dat hij niet terug wil of kan, maar in zijn boek bezig is met een analyse van de immanente betekenis van religie binnen de (huidige) cultuur. Het belang van religie voor een cultuur is volgens hem de laatste decennia in hoge mate onderschat. In zijn boek heeft hij geprobeerd duidelijk te maken hoezeer onze cultuurgeschiedenis met religie is verbonden; dat betekent niet dat je terug wilt naar vroeger – dat kan ook niet. Maar alleen langs die weg kan zichtbaar worden in welke zin onze huidige maatschappelijke problemen ook een religieuze dimensie hebben. Dat zicht krijg je niet wanneer je op voorhand religie als een vergissing begrijpt en de vroegere manifestaties als dom van de hand doet.  

De wortels

Het gaat Verbrugge dus niet om de wetenschappelijke verificatie of falsificatie van een religie: is het wel waar wat zij beweert, en kan dat ook wetenschappelijk onderbouwd worden? Religie is geen wetenschap en wetenschappelijke toetsbaarheid is niet het criterium waarmee men het volle wezen van religie kan begrijpen. Ook gaat het hem in Tijd van onbehagen niet om een analyse van de verschillende voorstellingen binnen een religie, zoals het leven na de dood of de zondeval. Het gaat hem erom wijsgerig de religieuze gerichtheid van onze cultuurgeschiedenis in kaart te brengen. Door deze cultuurfilosofische insteek kan hij zowel met religieuze mensen als atheïsten het gesprek aangaan. De atheïsten moeten dan echter wel bereid zijn om überhaupt over het fenomeen religie na te denken in haar culturele betekenis  – hier ligt Verbrugges debat met mensen als Herman Philipse.
Om de wortels van de huidige emotiecultuur op het spoor te komen, refereerde Verbrugge aan twee cruciale stromingen in de Europese geschiedenis van de laatste eeuwen: Verlichting en Romantiek. Ze worden door sommigen als twee losse bewegingen begrepen, maar volgens Verbrugge hangen zij ten nauwste samen en zijn zij twee kanten van dezelfde medaille. De Verlichting schetste hij als een proces van rationalistische subjectivering, de Romantiek als een proces van gevoelsmatige subjectivering. Het is niet zonder meer zo dat het individu in de Verlichting centraal staat – hoewel dat tegenwoordig nogal eens wordt beweerd. Universaliteit van de menselijke rede en de gelijkwaardigheid van mensen zijn veeleer de uitgangspunten. De Verlichting zal van daaruit inderdaad de grondrechten van mensen als gelijkwaardige individuen formuleren, maar zij probeert in haar sociale en ethische denken dit individu juist binnen de orde van de gemeenschap te plaatsen. Hij verwees hierbij onder anderen naar Immanuel Kant en Jeremy Bentham. In de ethiek van Kant staat weliswaar de menselijke autonomie centraal. Daarmee is een spanning tussen ‘individu’ en ‘gemeenschap’ gegeven. Kant lost deze spanning echter zo op, dat het individu alleen goed handelt, wanneer hij zich richt op de gemeenschap. De individuele vrijheid voltrekt zich in het gehoorzamen aan de plicht, dat wil zeggen door in het handelen een wet te volgen die voor alle mensen geldt. Zo zien we bij Kant dat het menselijke individu en zijn vrijheid ingebed blijven in de grotere gemeenschap van het ‘rijk der doelen’. Datzelfde geldt voor het utilitarisme van Bentham waar het individu zijn handelen moet afstemmen op het grootste geluk voor het grootste aantal.
In de Romantiek zet de individualisering zo sterk door – in zekere zin voorbereid door de Verlichting, dat men beter kan spreken van gevoelsmatige ‘subjectivering’. Pas nu, in de Romantiek, komt het individu in zijn individuele emoties en fantasie centraal te staan. Het vorm geven aan het subjectieve gevoel wordt de hoogste vorm van authenticiteit, waarin de mens zijn ‘oorspronkelijke zelf’ kan vinden. Alleen in zijn gevoel en in het uiten van zijn gevoel is de mens zichzelf.
Wat gaat dan vrijheid betekenen? De menselijke vrijheid kan men nu niet langer verbinden met de algemene wet of het doen van je plicht, maar wordt verbonden met het subjectieve gevoel en de fantasie. Vrij zijn is: jezelf zijn. En jezelf zijn is: naar je gevoelens (kunnen) luisteren en je verbeeldingsvermogen benutten. En doordat dit tegenover het ‘doen wat je plicht is’ gezet wordt, kan ‘vrij handelen’ bij ons uiteindelijk gaan betekenen: doen waar je zin in hebt. De mens en zijn vrijheid raken mede door deze ontaarde vorm van Romantiek los van de zedelijke orde zoals die in een gemeenschap bestaat. Het laatste houvast van het losgeslagen individu is zijn gesubjectiveerde gevoelsleven. Dit gevoel is niet meer ingebed in een bovenindividuele ‘orde’ en gemeenschap, waarbinnen de gevoelens objectieve betekenis hebben, maar is puur subjectief geworden.

Het kwaad

Heden ten dage beschouwen velen onze cultuur als een voortzetting van de Verlichting en de jaren zestig, de ‘tweede Franse revolutie’, als de definitieve doorbraak van dit gedachtegoed. De Verlichting wordt daarbij beschouwd als een bevrijdingsbeweging: Emancipatie van de instituties, zeker ook de kerk, die als dom en onderdrukkend beschouwd worden, het individu beknellen en het individuele gevoel geen ruimte laten. De hedendaagse Verlichters zijn vanzelfsprekend het tegenovergestelde: slim, bevrijdend, het individu in zijn emoties de ruimte gevend.    
Verbrugge wees er met zijn historische terugblik echter op, dat onze tijd niet zozeer de vrucht is van de moraal van de Verlichting, omdat daarin het individu juist op het algemene is gericht, maar veeleer van een ontaarde Romantiek, waarin het individu geheel op zichzelf komt te staan met zijn gevoelsbeleving. Ook daarin wordt vervolgens de ‘losse’ gemeenschap gezocht in massa-evenementen en spektakels. Het is zijns inziens een vergissing, wanneer men, zoals de hedendaagse ‘Verlichters’, meent dat onze huidige westerse cultuur zich met de bevrijding van het individu ook werkelijk bevrijd heeft van de bovenindividuele dimensie in ons leven. Deze bovenindividuele dimensie is ook in onze cultuur aanwijsbaar. Verbrugge verwees hier onder meer naar het kwaad. Hedendaagse Verlichters willen ook de sfeer van het kwaad reduceren tot de individuele daad en verantwoordelijkheid. Sommige gestalten van het kwaad kunnen hierdoor niet begrepen worden, aldus Verbrugge. Te denken valt bijvoorbeeld aan de genocide in voormalig Joegoslavië en Rwanda, en de groepsverkrachtingen door minderjarige Antillianen recent in Rotterdam. Dit kwaad kan men alleen denkend een plaats geven, wanneer men het kwaad opvat als een bovenindividuele sfeer die een samenleving doortrekt, die het individu in zijn macht kan krijgen en houden.

De commercie

Ook het zogenaamde individuele gevoel is doortrokken van een bovenpersoonlijke sfeer: de mens heeft niet alleen macht over zijn gevoelens, waardoor hij ‘zichzelf kan worden’, maar hij wordt ook meegesleept door zijn gevoelens waardoor hij zichzelf juist verliest, en dat kan naar richtingen gaan die zijn zelfwording juist in de weg staan. Voor dit gezichtspunt, dat in de Oudheid en Middeleeuwen voorop stond, is in onze cultuur momenteel weinig ruimte. De gevolgen daarvan zijn volgens Verbrugge aanwijsbaar in onze cultuur. De mens lijkt in zijn gevoelens wel authentiek, maar in feite worden onze gevoelens veelal geproduceerd en bepaald door een leefwereld waarin een mateloze commercie dominant is geworden. Authenticiteit en vrijheid worden gesuggereerd, maar zijn in feite ver te zoeken.
Religie heeft vanouds bepaald hoe een cultuur zich tot deze bovenindividuele sferen verhoudt. Wanneer een cultuur, zoals de onze, de religie niet meer aanvaardt als haar ziel, dan kan zij ook niet meer met deze sferen uit de voeten, terwijl ze er wel van doortrokken is, maar nu onbewust. Bovendien kan de cultuur wel ontkennen, dat zij wezenlijk religieus is, maar dat betekent alleen dat de plaats van de religie is ingenomen door een pseudo-religieuze ideologie zoals bot nationalisme, of ideologieën als communisme, nazisme of misschien zelfs ook het overal ‘heilbrengende’ neoliberalisme.

Rituelen

Wat zou in dit alles de rol van de kerk vandaag kunnen zijn? Verbrugge wees erop, dat er in onze tijd ook contrastbewegingen te zien zijn, die tegen de geschetste subjectivering ingaan. Mensen zoeken nieuwe vormen van concrete gemeenschap en hebben behoefte aan rituelen, die deze gemeenschap gestalte geven. De kerk zou een van deze nieuwe gemeenschappen kunnen zijn, mits zij daarvoor de bezielende vorm kan vinden. Verbrugge ziet de aantrekkingskracht van de evangelische beweging ook daarin, dat zij mensen zo’n nieuwe concrete gemeenschap biedt. Bovendien merkte Verbrugge op, dat de kerk wel wat meer lef zou mogen tonen in het huidige debat over de cultuur. Zij hoeft zich niet in zichzelf terug te trekken of zich voortdurend te verdedigen tegen de dominante liberale cultuurstroom, maar heeft genoeg in huis om ‘in de aanval’ te gaan. Dit zou niet zozeer betekenen dat de kerk de sterkte van haar eigen overtuiging moet gaan aanwijzen – hoewel dat natuurlijk ook haar taak is, als wel dat zij de zwakte in de liberale positie, die zich op de Verlichting beroept, zou aantonen. Ontmaskering van de dominante (neo)liberale cultuur: daarin zouden theologen en cultuurfilosofen schouder aan schouder kunnen staan.

Dr. Ad Verbrugge is filosoof en hoofddocent aan de Vrije Universiteit
Willem Maarten Dekker is promovendus systematische theologie aan de Universiteit Utrecht 

Noot:

A. Verbrugge, Tijd van onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift, Amsterdam 2004