Skip to main content

nr1 • 2005 • Waarom het zonder Jezus niet gaat

oktober 2005 (20e jaargang nr. 1)

Waarom het zonder Jezus niet gaat
God is weer in maar Jezus is uit

Dr. G. van den Brink

Op de een of andere manier verwoordt ds. Fredrikze een gevoelen dat onderhuids tamelijk breed leeft, en daardoor ook herkenning oproept. Het gaat in kerk en cultuur weer meer over God, maar steeds minder over Jezus. Inderdaad. In de zestiger jaren van de vorige eeuw was God uit en Jezus in. Christelijk geloof had niets te maken met een pie in the sky; met het bovennatuurlijke konden we niks meer, dat had voor moderne mensen voorgoed afgedaan. Wilden we nog iets van het geloof overhouden, dan moesten we op zoek naar ‘de seculiere betekenis van het evangelie’ (Paul van Buren), en die bestond erin dat we toch altijd nog Jezus konden navolgen.

Vandaag liggen de zaken precies omgekeerd: God is weer in, maar nu is Jezus uit. Het bovennatuurlijke bleek toch niet zo definitief afgedaan te hebben als wel gedacht. Toonaangevende godsdienstsociologen als Peter Berger herriepen de secularisatiethese. Uit de allang atheïstisch geworden grachtengordel kwam voorzichtig het ‘ietsisme’ op. Wie de kerkmuziek tijdens de begrafenis van een vriend tot zich door laat dringen, schreef Ger Groot in NRC-Handelsblad, kan het gevoel dat er ‘wel iets moet zijn’ toch niet zomaar van zich afschudden. Die religieuze ontroering, die te maken heeft met transcendentie, met datgene wat onze zichtbare werkelijkheid overstijgt, moet veeleer serieus genomen worden. Het kwam hem wel op een stevige uitbrander van Rudy Kousbroek te staan, maar het was dan toch maar gezegd.
En net nu God of in elk geval het goddelijke (‘ik noem het liever niet God’, zeggen geïnterviewden bijna steevast) weer mag, raakt Jezus buiten beeld. Jezus is voor velen in ons land ‘een steeds kleiner wordende stip in de achteruitkijkspiegel’ aan het worden, formuleerde Okke Jager overigens indertijd al treffend. We herinneren ons Hem nog van vroeger, maar ongemerkt glijden we steeds verder bij Hem vandaan het moderne leven in. Van Christus kunnen we eventueel nog iets kosmisch-sp[iritueels maken, een astraal principe of zo iets; de concrete, aardse Jezus van Nazareth daarentegen wordt  Nederlanders almaar vreemder. Zo ligt het in de cultuur. Maar dan kan het natuurlijk niet uitblijven, of vroeg of laat doet zich dat klimaat ook in de kerk gevoelen. Dat is wat ds. Fredrikze nu registreert. Dat hij gelijk heeft, merk ik aan Leidse studenten met een vrijzinnige achtergrond, die zich tegen het einde van hun studie met enige schrik realiseren dat ze, als ze in de kerk aan het werk willen, toch ook iets ‘met Jezus moeten’. Maar ik merkte het niet minder tijdens het pastoraat in rechtzinnige gemeenten, waar het gesprek zelden of nooit spontaan op Jezus kwam. Hoezeer Jezus er in de preken ook altijd centraal stond.

Definitief?

Het is goed om eerst even stil te staan bij de ‘positieve’ kant van deze omslag. Het feit dat het bovennatuurlijke weer terug is laat zien, dat omslagen in de cultuur kennelijk niet altijd zo definitief zijn als vaak gedacht wordt. Voor mensen als mijn promotor Brümmer was het indertijd een enorme geestelijke en intellectuele uitdaging om de zwakke plekken aan te wijzen in het logisch positivisme, dat voor God en goddelijke zaken geen enkele ruimte liet. Vandaag wordt het logisch positivisme algemeen als achterhaald beschouwd, en is spiritualiteit weer een tamelijk algemeen erkende kant van ons mens zijn. We moeten dus kennelijk niet overdrijven en onnodig dramatiseren als het om dit soort verschuivingen gaat. Van enige afstand gezien blijken het vaak eerder golfbewegingen dan echte omslagen.
Zo geloof ik, dat Jezus zich ook zomaar weer kan melden in onze cultuur. Misschien hebben over een jaar of vijf Europeanen als gevolg van terroristische aanslagen wel weer een echte Redder nodig - eentje die niet zoals Mohammed met één been zelf ook in het geweld staat. Niet dat we heimelijk op zo’n soort scenario moeten hopen natuurlijk. Maar juist als het over Jezus gaat moeten we er ook niet zomaar van uitgaan, dat zijn rol in een cultuur per definitie uitgespeeld is wanneer Hij uit beeld raakt. Dat neemt niet weg dat er natuurlijk wel aanleiding is tot bezinning. Want wat maakt dat Jezus juist nú uit beeld raakt? En gebeurt het overal, of zijn er vrijplaatsen, zoals Frederikze die bij de evangelischen vermoedt? Trouwens, hoe erg is het eigenlijk precies? En wat is een adequate reactie, kerkelijk en theologisch? Het oude dilemma doet zich weer voor: aansluiting zoeken of haaks erop gaan staan. In theologentermen: volgen we de weg van Dingemans’ pneuma-theologie of die van Van de Beeks christo-theologie? Of biedt de ‘trinitarische spreiding’ hier een gulden middenweg?

Waarom juist nu

Wat maakt dat de vervreemding van Jezus juist nú over de kerkdrempels heen sijpelt, is denk ik (zoals zovaak) een combinatie van factoren. Frederikze wijst op de scherpe kanten van het kruisevangelie. De Knecht des Heren is een puntige pijl, en zoiets ligt vandaag niet goed in de markt. Dat zal waar zijn. Tegelijk denk ik: was het ooit anders? Op dit punt kunnen we leren van de bevindelijken: Jezus ligt nooit goed in de markt. Geen mens, geen cultuur en zelfs geen kerk is van huis uit van Hem gediend. Want de aanvaarding van Zijn evangelie houdt onherroepelijk een oordeel in over onszelf. Elk hart moet dan ook door Hem worden genomen (De Mérode). En zaken als zelfverloochening en kruisdragen, die Jezus ons leert, staan in geen enkele cultuurperiode hoog genoteerd.
Wel denk ik dat de gestaag toegenomen welvaart een fatale rol speelt. Jezus is nu eenmaal typisch iemand in Wie je alleen iets kunt zien wanneer je jezelf niet kunt redden. Hij gaf zelf al aan niet gekomen te zijn voor mensen die het allemaal prima voor elkaar hebben, maar voor mensen bij wie het allemaal hopeloos is misgegaan. Hij is dus niet zozeer iemand voor mensen met bubbelbaden en DVD-spelers. De teksten waarin staat hoe moeilijk het is dat een rijke behouden wordt, gelden ons doorsnee-christenen inmiddels zo ongeveer zonder uitzondering. Maar ik heb niet de indruk dat dat ons door de bank genomen erg verontrust, of dat we ons die teksten sterker aantrekken dan vroeger.
En het omgekeerde – dat Jezus er wel is voor de onderkant, geldt dat vandaag ook nog? Dat geloof ik inderdaad. Ik zag enige tijd geleden voor de NCRV-televisie een indrukwekkende reportage over een jonge, extreem evangelische en sterk allochtone gemeente-annex-opvangcentrum in Rotterdam. Die gemeente bestond grotendeels uit ex-drugsverslaafden, die zeiden door Jezus te zijn bevrijd van hun verslaving, en die nu de sloppen ingingen omdat ze anderen datzelfde gunden. Begonnen in 1995, heeft deze gemeente inmiddels al dochtergemeentes gesticht in Heerlen en op Aruba, zo lees ik op haar website (http://rotterdam.victoryoutreach.nl). Het werkt dus! Of misschien moet ik zeggen: Hij werkt. Ik ben inderdaad geneigd dat laatste te doen, omdat Jezus voor dezen mensen zo overduidelijk een echte Verlosser is, en omdat het ook precies klopt met het evangelie dat Jezus juist zulke mensen zoekt. Ik vermoed dat deze voormalige drugsverslaafden van de thematiek van dit nummer maar weinig zouden begrijpen – hoezo, Jezus uit beeld? Hoewel ik me om allerlei redenen nogal ongemakkelijk verhoudt tot evangelische christenen, ben ik geneigd Frederikze bij te vallen als deze opmerkt dat zíj in elk geval nog met warmte en overtuiging over Jezus spreken, en daarom de gemakkelijke kritiek die hen van kerkelijke zijde vaak ten deel valt niet verdienen.
Naast de toegenomen welvaart spelen intussen ook andere factoren een rol. Ik denk aan de overgang naar het postmodernisme met zijn afkeer van elke absoluutheidsaanspraak, en aan de opkomst van de islam. Die laatste reduceert in de ogen van velen Jezus tot een soort concurrent van Mohammed, die het dan dus wel geen van beiden bij het rechte eind gehad zullen hebben. Omgekeerd wordt het godsbesef door de islam juist versterkt, want dat is iets wat christenen en moslims met elkaar gemeen hebben. Dáár zal dus wel iets van waar zijn… Maar dat godsbesef moet natuurlijk weer niet te geprononceerd worden ingevuld. Het resultaat is een ongedefinieerd, pantheïserend, en sterk onpersoonlijk godsbegrip.

Hoe erg is het eigenlijk?

Maar is het dan erg als Jezus buiten beeld raakt? Een mens kan toch ook zonder Jezus wel in God geloven? Het kan nuttig zijn om dat laatste niet al te reflexmatig te ontkennen. Dat doet de bijbel namelijk ook niet zonder meer. In dit verband was het voor mij persoonlijk een ontdekking, dat Jezus Zélf het eigenlijk slechts over God had en nauwelijks over zichzelf. Hij preekte bijvoorbeeld niet zichzelf, maar het Evangelie van het Koninkrijk Góds (Mark.1:14,15). Zijn hele optreden was daarop gericht. En als iemand soms ineens ontdekte: jamaar u bent zelf de Messias, de Zoon van God – dan zei Hij steevast: vertel dat alsjeblieft niet verder (Mark. 3:11v.; 8:30) Soms verbood Hij zelfs dat men over Zijn wonderen sprak (Mark.1:44 etc.). Want ‘Ik zoek Mijn eer niet, maar Ik eer Mijn Vader’ (Joh. 8:49v.). Alles wat Jezus zei (zelfs het bekende ‘Ik ben de weg’) was erop gericht dat we tot God komen. Als we dat doen is Hij blijkbaar tevreden. Dat de Heilige Geest van zichzelf afwijst en Jezus in het volle licht stelt, valt rond Pinksteren in elke orthodoxe preek te horen. Maar dat Jezus hetzelfde deed ten opzichte van de Vader, las ik pas voor het eerst bij Pannenberg en bij H.J. de Jonge. Hoewel ik het natuurlijk vanuit Van Ruler had kunnen weten: het mag in het NT dan om Jezus draaien, het gáát om God.
Vandaar dat het ook wel begrijpelijk is wanneer sommigen pleiten voor een meer trinitarische benadering in kerk en theologie als alternatief voor de klassiek-barthiaanse ‘christomonistische’ insteek. Als Jezus Zichzelf niet centraal stelde maar de Vader, moeten wij dan niet hetzelfde doen? En waait bovendien Gods Geest niet waarheen Hij wil, in plaats van zich zo strikt aan Jezus te binden? Toch kan deze ‘oplossing’ niet bevredigen, en wel om twee redenen. Allereerst is het misbruik van de triniteitsleer om deze zo tegen de christologie uit te spelen. De triniteitsleer is immers juist bedoeld om een hoge christologie te waarborgen. Ook in de triniteitsleer staat Jezus centraal. De pointe ervan is juist, dat Jezus ook niet maar het minste of geringste ‘lager’ dan de Vader wordt ingeschaald, omdat Hij volkomen één met Hem is. Juist volgens de triniteitsleer is God niet denkbaar zonder Jezus. In de tweede plaats geldt, dat ook als Jezus zichzelf niet centraal stelde, daarmee nog niet gezegd is dat wij dat ook niet moeten doen. Het ‘Messiasgeheimenis’ waar ik zojuist op duidde, gold immers slechts tijdelijk. Na de opstanding, en zeker na Pinksteren spraken de leerlingen wél voluit en vrijuit over Jezus, geïnspireerd door diens eigen woord: ‘Gij zult Mijn getuigen zijn.’
Hier komen we verder met de benadering van Noordmans, die gewezen heeft op de sterke cesuur tussen de evangeliën en de Handelingen-plus-brieven in het NT. In de kerk hebben we bij uitstek met die laatste te maken, omdat we niet achter Pinksteren terug kunnen. Petrus, die Jezus naar het vlees gekend heeft, gáát – met de aardse Jezus hebben we strikt genomen niet langer te maken. En Paulus (‘als we Jezus al naar het vlees gekend hebben, dan nú niet meer!’) komt. Het tijdperk van de Geest en van de zending is aangebroken. Daarin staat de verkondigde Christus centraal. Want voor dit tijdperk heeft de kerk toevertrouwd gekregen, dat slechts diens naam onder de hemel gegeven is tot behoud (Hand. 4:12). Daarom is het dus bij nader inzien wel erg als Jezus buiten beeld raakt, en zal de kerk zich daar ook niet via enigerlei theologische redenering tevreden mee kunnen stellen.

Waarom het zonder Jezus niet gaat

Uiteindelijk is met Jezus de identiteit van de kerk en van het christelijk geloof in het geding. Wie Jezus buiten beschouwing laat kan het best nog breedvoerig over God hebben, maar dat kun je dan, hoe religieus en spiritueel het ook mag zijn, niet christelijk meer noemen. Hoewel het notoir moeilijk is precies te definiëren wat nog wel en wat niet meer onder ‘christelijk geloof’valt, maakt alleen al de aanduiding ‘christelijk’ duidelijk dat de persoon van Jezus Christus daarbij doorslaggevend is. Het behoort dus tot de identiteit van de kerk om Jezus Christus centraal te stellen, zoals het, plastisch uitgedrukt, tot de identiteit van een slager behoort om vlees te verkopen.
Maar dat is natuurlijk nog een tamelijk formeel argument. Wat er inhoudelijk achter zit, is minstens dit: in Jezus leren we God naar christelijk besef pas werkelijk kennen, krijgt God een gezicht. Niet dat Hij dat in het OT niet had, maar dat was toch nog ambivalent, kon nog uiteenlopende kanten opgaan. In Christus legt God definitief en beslissend Zijn hart voor ons open. Dat blijkt een hart vol bewogenheid. Want in het lijden en de dood van Christus draagt God onze schuld en nood weg. Jezus is immers, zoals het NT uit en te na vertelt, gestorven ‘voor onze zonden’. En wat meer is: Hij is ook opgestaan om ons op onze voeten te kunnen zetten en toekomst te geven bij God.
Van dat alles kunnen we nooit meer zeker zijn als Jezus uit onze relatie met God wegvalt. Er is dan zelfs weinig aanleiding meer om het te geloven. Weliswaar lijkt de schade in eerste instantie mee te vallen, doordat we onbewust de erfenis van het christendom met ons meedragen, zodat ons godsbeeld nog christelijk gekleurd blijft. Maar op den duur kunnen we ons bij een God-zonder-Jezus nooit veilig weten. Zo’n hogere macht kan ons maken en breken, en je weet nooit welke kant het uitvalt. Bovendien gaan we onvermijdelijk ons eigen wensdenken en/of angstdromen op Hem projecteren. Dat had Barth goed gezien. De enige uitzondering is hier wellicht het jodendom. Dat heeft vanuit het OT zoveel concreets van God meegekregen, dat het zich aan Hem kan toevertrouwen, zoals Abraham en Izak dat konden. Maar wanneer momenteel bij christenen Jezus uit beeld verdwijnt, is dat niet omdat het OT meer voor hen gaat leven. Het is veeleer doordat alle concreetheid van de heilsgeschiedenis (dus Jezus én Israël) haar relevantie verliest – een proces dat, dat moet gezegd worden, ook sterk gestimuleerd wordt door veel hedendaagse predikanten met die concreetheid verlegen zijn geraakt. Terwijl we het daar toch echt van moeten hebben. Ook de God die Jezus centraal stelde was natuurlijk wel de concrete God van Israël, en niet een vaag soort transcendent geheimenis.

Wat is nodig?

Misschien moet de kerk zich allereerst weer eens goed bewust worden van het onvanzelfsprekende van haar Jezus-geloof. Veel mensen vinden het een bizarre gedachte dat juist die in die éne joodse man God zich lijfelijk onder ons heeft gemeld. En daarin hebben zij gelijk, want dat is het ook. Een schandaal noemde Paulus het, een aanstoot. Het kan soms al helpen om dat gewoon eerlijk uit te spreken. In die zin kan de door Frederikze verwoorde nood wel eens heilzaam werken. Alle vanzelfheid is hier nu eenmaal de dood in de pot. Zó vanzelfsprekend is Jezus niet. Misschien dat juist door ons dat bewust te worden we gaandeweg ook weer gaan ontdekken hoe bevoorrecht we met Hem zijn, hoe bijzonder Hij is, hoe goed we met Jezus af zijn.
Hoe dan ook, het zal er inderdaad op aankomen, dat vond ik heel treffend verwoord bij Frederikze, dat de kerk de schatten van Christus die haar zijn toevertrouwd bewaart, ook wanneer ze ze nog maar half zou begrijpen. Tijdens de grote volksverhuizing werd de schat van het evangelie ook in afgelegen kloosters bewaard door monniken die trouw hun getijden hielden, om vervolgens in de Middeleeuwen weer bovengronds te komen. Zo kan het ook op het huidige breukvlak gaan. En als het niet zo gaat, laat de Zoon des Mensen dan in elk geval gelóóf mogen vinden als Hij komt – geloof dat het stug op Jezus houdt.

Dr. G. van den Brink is docent dogmatiek aan de theologische faculteit in Leiden