Skip to main content

nr1 • 2005 • Laatst geboekt

oktober 2005 (20e jaargang nr. 1)

Laatst geboekt

Drs. P.A. Verbaan


Ziek zijn en God

Als predikant ben je wekelijks met zieken in gesprek. Het is in elke pastorale relatie weer zoeken en aftasten, hoe - en of ! - je iemand pastoraal kunt bijstaan. Lang niet altijd rijzen er bij een zieke bijvoorbeeld geloofsvragen. ‘Waarom zou bij alles wat er in het leven en de wereld al is gepasseerd, nu ineens mijn geloof op de helling gaan?’ Tegelijk komen er in een serie gesprekken vaak heel wat zinvragen en geloofsissues langs. De relatie tussen ziek zijn en God intrigeert mij. Elke preek over een bijbels wonder van genezing confronteert je ermee. Alle reden om deze zomer het gelijknamige boek van een collega te lezen, die over deze thematiek veel heeft nagedacht. Ooit zat ik met hem in de terugkomweken op het seminarium en toen wij daar als pas begonnen collega’s op onze eerste ambtelijke schreden reflecteerden, lag hij op een zeker moment in het ziekenhuis. Want, zoals hij dat noemde, hij had in zijn eerste gemeente ‘een Crohn op zijn werk’ gekregen.

Wit

Voordat ik op zijn boek inga, vraag ik eerst aandacht voor een verhaal, dat zich laat lezen vanaf de Bühne, het screen of de beeldbuis: dat van de 48-jarige Vivian Bearing. In het toneelstuk Wit van Margaret Edson, inmiddels prachtig verfilmd, wordt op indringende wijze in beeld gebracht hoe een agressieve baarmoederkanker en een dito chemotherapie niet alleen het uiterlijk van een mens veranderen, maar ook iemands innerlijk raken. Niet voor niets betekent de titel, het lastig te vertalen Engelse woord ‘wit’, zoiets als spirit of esprit of ‘ze allemaal goed op een rijtje hebben’.
Professor Vivian Bearing is een gerenommeerd hoogleraar Engelse letterkunde van de 17de eeuw. De Holy sonnets van John Donne zijn haar specialisme. Als briljante leerlinge van de al even gelauwerde letterkundige Ashford heeft ze geleerd om van de oud-engelse woorden en gedichten de nieren te proeven. Neem nu Donnes sonnet over de dood, waarvan de beginwoorden zijn: Death, be not proud (Dood, wees niet trots). In een flashback zien we de jonge studente Vivian die haar paper over deze sonnet over moet doen, omdat ze een verkeerde uitgave heeft gebruikt en een komma (weer een komma!) niet op waarde heeft geschat. Ze heeft in filologisch opzicht veel waardevols over het sonnet opgemerkt, maar de, natuurlijk op het evangelie geïnspireerde, woorden van Donne ‘and death will be no more, death thou shalt die’ (de dood zal niet meer zijn, dood, u zult sterven’) niet op waarde geschat. Als een rode draad lopen die woorden door het stuk.

Aan het ziekbed

Eerst zien we, hoe onderweg, als de zware kuren maar blijven terugkomen en doorwerken, stukje bij beetje de kille, verstandelijke wijze van benadering van haar behandelend arts en collega hoogleraar oncologie – een wijze van benaderen waarvan zij overigens tot voor kort in de ogen van alle studenten zelf het toonbeeld was – haar opbreekt. Bij een van de vele keren dat ze moet overgeven, schreeuwt ze: ‘Ik braak mijn hersens uit!’ Ze geven precies weer wat ziekte is: niet alleen een aanslag op je lichaam, maar op al je vermogens. De ziekte zit niet alleen in je baarmoeder, je buik of je brein, het raakt je hele bestaan!
Verder wordt er, zij het misschien wat al te karikaturaal, in Wit in beeld gebracht hoe er in het ziekenhuis tegenstrijdige belangen spelen tussen de menselijke en medisch-wetenschappelijke benadering. Aan de ene kant is er een verpleegster, die haar vertelt wat de doktoren eigenlijk al hadden moeten zeggen en Vivian voorvoelt: dat ze sterven gaat en dat ze moet nadenken over reanimatie. Vervolgens eten ze samen een ijsje. Als Vivian al in coma is, worden haar handen op tedere wijze door de verpleegster met handcrème ingewreven. Als even later de assistent-arts binnenkomt en constateert dat ze niet meer ademt en vervolgens op brute wijze een reanimatie inzet, is het diezelfde verpleegster die dat verhoedt: de keuze van de patiënte, haar bekend, dient gerespecteerd te worden en ze bedekt vervolgens het ontblote, gestorven lichaam en geeft Vivian zo haar menswaardigheid terug.
De mooiste scène is die waarin de inmiddels hoogbejaarde professor Ashford langskomt om afscheid te nemen. Als ze merkt dat haar woorden nauwelijks respons opleveren, neemt ze plaats op het bed van de zieke en neemt haar in de armen. Als een moeder ontfermt ze zich over deze pupil, die zo vroeg de eigen ouders moest verliezen en haar leven gaf voor de wetenschap. En dan komt er, althans voor mij, een onvergetelijk maar ook leerzaam moment. Professor Ashford denkt de doodzieke Vivian geen groter plezier te kunnen doen dan nog één keer het gedicht van John Donne te declameren. Die woorden, die al zo vroeg in hun vriendschap de zielsverwantschap stempelden en de onderlinge verhouding en beider levensweg bepaalden, zullen nu ook de laatste ontmoeting, als een inclusio, omlijsten. En als theoloog denk je: nergens kunnen die woorden toch dieper zin krijgen en meer op waarde worden geschat dan juist hier, in het aangezicht van de dood? Je zou er zelf op willen komen: Death, be not proud….. death thou shalt die….
Maar dan de wending. Vivian geeft, zo ziek als ze is, te kennen John Donne niet te appreciëren. Ashford is verbouwereerd, zij het maar voor even. Ze pakt uit haar tas een boekje dat ze even tevoren nog haar kleinzoon heeft voorgelezen, over Run-away Bunny, een konijn dat wil weglopen van huis, maar uiteindelijk thuis blijft. Tijdens het lezen beleeft Vivian een intens moment van geluk. En wanneer Ashford niet veel later de kamer verlaat, glijdt zij weg in een coma en sluit voorgoed haar ogen.

Pastoraat

Wat voor verschil in beleving komt hier aan de oppervlakte tussen een zieke patiënte en een bevriende, gezonde bezoekster, of toegespitst, een zieke pastorant en een gezonde pastor? Op welke wijze en met welke woorden kun je nu het meest adequaat aan een ziekbed de nabijheid en de vriendschap – beide woorden die zowel kunnen staan voor de relatie tussen God en mens als voor intermenselijke relaties – uitzeggen en belichamen? Wat leert mij deze scène? Opnieuw lijkt het ziekteproces een concentratie op de kern van het leven, beter, het overleven te zijn. Vivian spreekt in haar ziekteproces van een terugkeer naar ‘simplicity’. En dat bij haar volle verstand en terwijl de doktoren haar blijven aanspreken en beschouwen als professor Bearing. 
Nu is er geen grotere valkuil dan de eenvoud des levens te simplificeren. Moeten we hier, in het spoor van Ricoeur, in plaats van de eerste en de tweede, misschien gaan spreken van een laatste naïviteit? De vraag die rijst is: houden we in het pastoraat daarmee voldoende rekening? Wat zegt het ons dat een letterkundige, een woordminnaar van professie uiteindelijk op het ziekbed liever iets à la Beatrix Potter hoort voordragen dan iets van Donne? Natuurlijk, we zouden als theologen dat verhaal van het konijn dat ‘eindelijk thuis’ komt best diepzinnig kunnen uitvergroten. Maar is er zoiets als een beleving van een zieke, die niet helemaal past bij onze ‘gezonde’ woordtheologie? Zijn onze woorden de zieken geregeld te ver van het bed?

Het gaat niet over mij

Op dit punt ga ik in de leer bij de 46-jarige Dick Stap, theoloog en ervaringsdeskundige. Heel treffend geeft hij het boek als motto mee Job 19:26,27 – deze dominee bezondigt zich tenminste niet aan het isoleren van Job 19:25 - ‘Al ben ik nog zo geschonden, ik zal God zien vanuit dit lijf. Aan mijn zijde zal ik Hem zien, met eigen ogen; ik sterf haast van verlangen’. Met die woorden begint zijn zoektocht naar wat hij noemt de spiritualiteit van het niet meer beter worden. Een eerste ervaring onderweg is dat hij sinds de diagnose naar eigen zeggen wel veel goede preken heeft gehoord, maar ‘er ging er niet één over wat ik meemaakte. Ik voelde op den duur, dat ik door het ziek zijn … een vreemde eend in de bijt van mijn eigen traditie was geworden’ (11). Zo’n opmerking raakt me. Hij is niet de enige mens in de crisis die je dat zegt. Wat is dat toch?
Wel borrelt er, wanneer ik zoiets lees of hoor, direct ook van alles in me naar boven. Een van de dingen is: Ziekte werpt mensen terug op hun allerindividueelste ervaring. Dan is het wel makkelijk roepen: ‘het gaat niet over mij’, of ‘wat heb ik aan die traditie’? Het gaat er toch ook om hóe je als hoorder in de kerk zit, als je daar nog zitten kunt, hóe je een preek luistert, of jij met hulp van de heilige Geest jouw verhaal kunt verbinden met Gods verhaal? Of begint dan al, door die innerlijke irritatie, de kortsluiting tussen ziek en gezond zijn? Wordt de roep om nabijheid, het appèl op de ervaring misschien soms al te snel gepareerd door de pool van de openbaring te betrekken, je te beroepen op - of te verschuilen achter - het Woord en de Geest? Zeker een dominee die de hedendaagse cultuur beschouwt als een cultuur van gevoelsexhibitionisme, loopt het gevaar onbewust zoveel innerlijke distantie op te bouwen bij zo’n opmerking dat luisteren al bijna niet meer mogelijk is. Maar deze hoorder maakt zelf deel uit van het predikantengilde, kent de tegenwerpingen en bestijgt geregeld de kansel. Laat hij maar even model staan voor de zieke, die in reactie op onze (goede?!) preken roept: ‘het gaat niet over mij’.

Kranken-Optik

Dat heeft ook een reden, volgens Stap. Wie de leessleutel van de bevrijdingstheologie gebruikt bij ziekte en gezondheid, ontdekt het. James Cone zei vanuit de zwarte ervaring: ‘zonde is het verlangen blank te zijn’. Het is vervreemding en scheiding van God, jezelf op te geven, je volk te verloochenen en de verkeerde dromen te dromen. En dat gebruikt Stap als analogie voor wat hij noemt de zonde van de gezondheid: ‘voor mensen die niet meer beter worden, is zonde het verlangen naar gezondheid. Dat is hun scheiding van God’ (13). Heel veel kerkelijke theologie - ontworpen vanuit het gezichtspunt van gezondheid! - is gericht op de droom van de gezondheid, heelheid. Neem de hoop op het wonder, als een uitvloeisel van verlangen naar genezing en gezondheid. Als zieke, maar ook als pastor kun je, vanuit de ervaring van machteloosheid, God om een wonder vragen. Door het gebed doe je tenminste nog iets. Dat maakt minder machteloos. Maar een zieke kan niet eindeloos blijven zitten wachten op het wonder dat niet komt. Mijn ervaring is ook, dat je op een gegeven moment ophoudt om daarvoor te bidden.
Maar dan? Dat verlangen naar gezondheid zit diep, in ieder mens en tot in het hart van de christelijke traditie, die voor de zieke vaak ‘een geleende spiritualiteit is die wordt vormgegeven met de geloofsvoorstellingen van gezonden’. Bovendien brengt de ziekte dikwijls een ‘trivialisering van het dagelijkse leven’ met zich mee. Kleine dingen – naar de wc gaan – worden grote wapenfeiten. Je wordt meer dan ooit bepaald bij het lichamelijke. Waardoor het verschil tussen de verkeerde droom van de gezondheid en de bittere lichamelijke werkelijkheid nog groter wordt.
Is er dan nog iets te zeggen? Meer dan de platitude ‘je moet er maar mee leren leven’, of bijbelser gesproken - maar ook dat kan een cliché worden - ‘toch val je niet uit Gods hand’?
Gezondheid wordt door de meeste mensen als een van de belangrijkste waarden in het leven gezien, zo niet dé belangrijkste. Uitsluitend vanuit die waarde wordt ziekte meestal beoordeeld. Maar is er ook een waarde in het ziek zijn, tegen het ‘gezonde’ perspectief van de meerderheid en cultuur en de samenleving in? Wat te denken van de woorden van Friedrich Nietzsche in Ecce Homo: ‘Midden in de folteringen - die een ononderbroken, drie dagen lange hoofdpijn samen met een moeizaam slijm braken met zich mee brengt – bezat ik de helderheid van een dialecticus par excellence en dacht de dingen zeer koelbloedig door, waarvoor ik in gezondere omstandigheden niet voldoende klauteraar, niet geraffineerd, niet koel genoeg ben’. Er bestaat volgens Nietzsche zoiets als een Kranken-optik, een scherpe blik op het leven die juist wordt bepaald door de omstandigheden van niet meer beter worden.
De waarde van het leven en de zin ervan is niet enkel gegeven met gezondheid en vitaliteit. De Kranken-optik doet het leven zelf anders verstaan! Het is het zoeken van een subtiele balans tussen de aanvallen die het ziek zijn op het leven doet – en die soms niet anders dan gelaten kunnen worden ondergaan – en anderzijds de wil om te overleven met een hartstochtelijke dankbaarheid (29). Nu is bekend dat Nietzsche wel een groot denker was, maar geen christen. Zou Nietzsches wisseling van perspectief iets kunnen betekenen voor het geloof van zieken? Is er een nieuwe spiritualiteit te vinden, vanuit deze Kranken-optik?

Ziekte en zonde

Vanuit die onderzoeksvraag leest en vertelt Stap enkele bijbelverhalen opnieuw. Uitvoerig komt de auteur ook te spreken over het verband tussen ziekte en zonde. Het heeft me verbaasd, dat hij zoveel woorden nodig heeft om van die metafoor afscheid te nemen. Hij zegt zelf dat iemand die in het persoonlijk geloof met die metafoor is opgevoed, daar niet zomaar mee afrekent (157). Het staat er toch maar. Spannend wordt dat in zijn bespreking van Jesaja 53 en Filippenzen.2. Enerzijds is er hier een lotsverbondenheid tussen zieken die niet meer beter worden en de lijdende Knecht: ‘het gemeden en geminacht worden door gezonden die niet begrijpen wat je meemaakt, de behoefte om je gezicht in schaamte te verbergen als dat weer eens gebeurt, het hebben van een uiterlijk dat niet om aan te zien is, zodat je ook niet meer wordt begeerd, terwijl je eigen begeerte door de ziekte niet wordt gedoofd’(82). Jezus blijkt een bondgenoot die meevecht tegen de leegte van het isolement waarin een chronisch zieke dreigt te verdwijnen.
Maar daar houdt de herkenning dan ook wel op. Want de woorden die in Jesaja 53 over ziekte en genezing staan, betreffen niet ziekte in onze zin van het woord. De ziekte van de lijdende Knecht is een vergeestelijkte lichamelijkheid. Het zijn de zonden van anderen, overgedragen op Hem. Ziekte en zonde worden ook hier rechtstreeks verbonden. Maar wat doet dat met een zieke, die niet meer beter wordt? Er is voor hem of haar geen Lam dat iets wegdraagt (90). Of het moeten zijn zonden zijn die zijn verzoend – maar wordt de blijvende ziekte dan in de lijn van Jesaja 53 niet toch weer een gevolg van de (onverzoende) zonde?
Later keert het terug in de bespreking van Filippenzen 2. Ik citeer: ‘Een kruisiging is bepaald iets anders dan een chronische ziekte. In de wonderverhalen is Jezus niet de gewonde maar de gezonde Genezer. In de algemeen geldende, maar abstracte geloofsvoorstelling, waarin het lijden van Christus en het lijden aan een chronische ziekte aan elkaar gelijk worden gesteld, vermindert de neiging om het lijden van de ziekte ten diepste te verstaan. Het kruis zegt immers alles al. Dat verhoogt het isolement van de zieke. Wie trouw wil blijven aan de eigen concrete levenservaring van het niet meer beter worden, zal niet zo snel naar hoge spirituele abstracties grijpen, die daar onvermijdelijk bij vandaan leiden.’ (133-134).
Na bovenstaande woorden zal het niet verbazen, dat de auteur de woorden dat Jezus onze zonden én onze ziekten op zich nam niet meer na kan zeggen. Hij geeft aan in zijn ziek zijn veel beter uit de voeten te kunnen met de negatieve theologie, een theologische stroming met oude papieren. Ook daarin is er een rol voor het kruis van Christus weggelegd, het kruis betekent een niet weten van God én de lotsverbondenheid mét God. Hij werkt dat verder niet meer uit. Hij heeft ook niet de behoefte het rond te krijgen. Het is vooral een ‘mystieke geborgenheid’.

Koninkrijk

Heeft onze eigen verlegenheid als ambtsdrager aan het ziekbed ook niet te maken met wat hier, vanuit de Kranken-optik, allemaal wordt opgemerkt? Hoe vaak heb je niet als voorganger met Psalm 103 in één adem gelezen: ‘die al uw ongerechtigheid vergeeft en al uw krankheden geneest’, alsof het over dezelfde dingen gaat en alsof dat ook voor een zieke zo ligt! Hoe veel mensen ervaren, ademend in evangelische kringen waarin gebedsgenezing vaak ter sprake komt, niet dat er geen ruimte is voor een andere spiritualiteit van ziek zijn en ziek blijven? Toch vraag ik me af of Staps ‘spiritualiteit van het niet meer beter worden’ - de ondertitel van zijn boek - zieke mensen wel echt bemoedigt en troosten kan. Waarom is zijn beleving, zijn ervaring normatief? Waarom wordt door de leessleutel van de bevrijdingstheologie alle klassieke theologie als gezond en dus onderdrukkend voor zieken ervaren? Stap weet toch ook dat duizenden chronisch zieken in verleden en heden daarin wel troost hebben gevonden en nog dagelijks vinden? Hoeveel theologen – om slechts een klassieke theoloog te noemen, Johannes Calvijn – hebben niet juist heel hun leven en tot in het hart van hun theologisch denken met eigen chronische ziekten en kwalen geworsteld?
We kunnen zeker van hem leren nog zorgvuldiger te onderscheiden tussen genezing en vergeving. En we kunnen en willen die metafoor van ziekte als zonde en zonde als ziekte, voor zover we die in de schrift teruglezen, niet meer zo nazeggen. Maar moet daarmee de hele klassieke theologie eraan geloven? Ik mag toch aannemen dat Stap ook weet dat de evangeliën spreken van het Koninkrijk der hemelen, en dat die notie ook in de gereformeerde theologie steeds meer terrein heeft gewonnen. Als die ergens ter sprake dient te komen, dan wel in het verband van ziek zijn en God. Dan schuift er een belangrijke schakel tussen dat verband van ziekte en zonde, namelijk die van het kwaad en de machten. Dan wordt duidelijk dat de wereld nog bezet gebied is, dat we ook na Goede Vrijdag en Pasen van het kruis-dragen nog niet verlost zijn en dat  er nog wat te verwachten is, al duurt het ons nog zo lang.
Maar waarom lees ik daar bij Stap niet over? Rekent de auteur niet af met een karikatuur van een bepaalde theologie, die hij heeft geïnterneerd vanuit zijn (Gereformeerde Bonds)opvoeding? Terwijl nog maar weinigen die zó voor hun rekening nemen? Inderdaad, Jezus was niet chronisch ziek, was niet verstandelijk of lichamelijk of dubbel gehandicapt of vult u maar aan. Jezus heeft ook niet alle zieken in Palestina genezen. Maar leert het evangelie niet dat alle wonderen die Jezus wel deed, een teken-karakter hadden, verwezen naar de komst van het Rijk, dat met Hem gekomen is en waarvan de voltooiing nog uitstaat?
Ik krijg het plaatje van God en het kwaad net zo min rond als collega Stap. Maar bij Stap lijkt alle eschatologie – Pasen dus - weggevallen. Hoezeer ziekte ook trivialiseert, zoals Stap terecht schrijft, dat hoeft toch nog niet te betekenen dat alle spreken over de toekomst des Heren spiritualisering is? Schreef collega Van der Werf vijf en twintig jaar geleden in soortgelijke omstandigheden niet juist daarom over ziek zijn en God onder de titel ‘Afgaande op het Koninkrijk?’ Loopt Stap niet in de boobytrap van de bevrijdingtheologie, die uiteindelijk toch een binnenwereldse lezing is van het evangelie? Maar ja, je zult als ambtsdrager maar geregeld in gesprek zijn met een zieke die in een wonder niet meer gelooft, voor wie het Koninkrijk ver weg is en inslapen een uitkomst is. Je zult maar zitten bij een stervende, wiens hele lichaam iets ander getuigt dan death thou shalt die……

Naar aanleiding van:

Dick Stap, Ziek zijn en God – een spiritualiteit van het niet meer beter worden, Tielt (Lannoo) 2005.
Wit – a play by  Margaret Edson (New York 1999), verfilmd door Mike Nichols, DVD mei 2005