Skip to main content

nr6 • 2005 • Kroniek

   

juni 2005 (19e jaargang nr. 6)

 

Kroniek
Bevindelijkheid in literatuur

Ds. Jan Maasland


Lezen is leren. Soms ook hoe het niet moet. Ik schaarde me de voorbije maanden in de rij van lezers van Knielen op een bed violen van Jan Siebelink. Sinds ik hem een aantal jaren geleden ontmoette in het kader van een interview, won hij mijn sympathie. Zelf ontgroeid aan het geloof der vaderen, blijft hij er met respect over spreken en schrijven. Jan Wolkers en Maarten ’t Hart hebben er zich jaren lang tegen afgezet. Hun boeken zijn in zekere zin protestliteratuur: tegen geloofsdwang, irrationeel dogmatisme. Ze hebben er zelf helemaal niets meer mee. Integendeel, ze keren er zich heftig en vaak ongenuanceerd tegen. Maar Siebelink blijft door zijn opvoeding geobsedeerd. Hij kan de wonderlijke geloofsbeleving van zijn vader maar niet achter zich laten. Wie zijn oeuvre kent, herinnert zich de vele toespelingen er op. Het is niet mijn bedoeling Siebelinks laatste boek te recenseren in deze kroniek. Ik heb dat elders al gedaan. Het gaat me om de weergave van de al genoemde geloofsbeleving. Wie zelf gepokt en gemazeld is geraakt in de bevindelijke cultuur van de gereformeerde orthodoxie, heeft soms maar een paar woorden, gezegden en er bij passende gezichten nodig om er als het ware opnieuw bij betrokken te geraken. Als Jozef Mieras (alleen die naam al!) contact zoekt met de jonge Hans Sievez en zijn gladde vrome praatjes zoekt te slijten bij wat zoiets als zijn prooi lijkt te zijn, voel je de weerzin bijna fysiek bij je boven komen. En als er later in het boek nog een aantal van zulke naar het lijkt zwakbegaafde mannenbroeders bij komen, haalt Siebelink al zijn verteltalent uit de kast om ze zo onsympathiek mogelijk neer te zetten. Dat is de macht van de romancier. Hij beschikt over de taal. Taal is macht. Je kunt er je medemens mee manipuleren. Ook dat laat Siebelink zien in de manier waarop zijn vader steeds weer en almaar meer onder druk wordt gezet om zich te onderwerpen aan een bepaalde visie op wat bijbelse geloofsbeleving hoort te zijn. Althans, in de ogen van de hier beschreven groep.
Ik heb veel loffelijke besprekingen en jubelende recensies gelezen over Knielen op een bed violen. De liefde tussen vader Hans en moeder Marrigje wordt dan genoemd. De vertelkracht waarmee Siebelink de sfeer tekent in het gezin van Sievez. Ik heb daar niets tegen in te brengen. Het is een heerlijk boek om te lezen. Maar wat mij het meest aangreep is wat sommige recensenten noemden: de meest zwarte vorm van het calvinisme. Nu is op die kwalificatie wel het een en ander af te dingen. Calvijn en zijn isme lijken in veler ogen een brede rug te hebben. Je kunt daar zo ongeveer alles kwijt wat je als modern mens ouderwets, benepen, traditioneel, hard en zo nog wat vindt. Maar ik schrok ook van de intimidatie en manipulatie die in vormen van bevindelijkheid voorkomen. Wie geen vreemde is in dit kerkelijk Jeruzalem kent de bizarre verhalen en voorvallen intussen wel. Toch doet het wat met je als het een overheersende plaats krijgt in een langgerekte roman. Het bederf van het beste is het slechtste, is een bekende volkswijsheid. Dat geldt ook voor de ontsporingen van wat in gelovig rechtzinnige kringen altijd met bevinding is bedoeld. Abraham Kuyper en zijn nazaten hadden er nooit zoveel mee op. Ze vonden het een glibberig veld. De gelovige kon er wegzakken in het moeras van het subjectivisme. Helemaal ongelijk hebben ze niet gehad. In het boek van Siebelink is het aandoenlijk te zien hoe een zachtaardige man een geloofsweg krijgt opgelegd die hem vervreemdt van zijn vrouw en kinderen. De sterfbedscène is bevindelijke horror van het zuiverste soort. Ik heb er trouwens nooit eerder van gehoord dat een stervend mens , bekommerd om zijn eeuwige toekomst, de blik van zijn onbekeerd geachte vrouw en kinderen moet zien te mijden om zijn eeuwig heil niet alsnog te verspelen. Waar dit vandaan komt, is wat mij betreft niet te achterhalen. De schrijver beweert bij hoog en bij laag dat het niet door hem verzonnen is, maar op de werkelijke feiten berust. Bevindelijkheid zoals in deze roman weergegeven heeft nog nauwelijks iets met bijbels geloven en beleven te maken. Religie verwordt hier tot macht. Macht over elkaar. Macht die reikt tot in de eeuwige bestemming van de medemens.

Tussen God en gekte

Met een studie die deze titel droeg promoveerde een aantal jaren geleden Sytze Ypma , toen predikant in Midsland (Terschelling) , aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Hij onderzocht in zijn studie de overeenkomsten en de verschillen tussen de waandenkbeelden van een psychoticus en de beelden die een gelovige heeft ten opzichte van het geloof. Nu gaat het me hier niet over de inhoud van deze studie. Het is een terrein waar ik te weinig van af weet. De schoenmaker dient zich bij zijn eigen leest te houden immers. Maar die titel intrigeert me na het lezen van Siebelinks roman. In zijn nieuwste boek (Hetzelfde anders zien) verwijst H.M. Kuitert naar Ypma. Kuitert heeft gelijk als hij zegt dat er soms maar een klein duwtje nodig is om van God tot gekte te vervallen. Op het terrein van de Geest en de geest dreigt er nogal eens het een en ander mis te gaan. In het pastoraat kom je soms tot de overweging : wat is hier theologie en wat is er psychologie? Tijdens een gezamenlijk optreden in een boekhandel in Leiden werd aan de dichter Rutger Kopland (pseudoniem van R.H.van den Hoofdakker, emeritus hoogleraar biologische psychiatrie en psychiater) gevraagd wat zijn mening was over de Godsontmoeting van Siebelinks vader. Kopland hoefde niet lang na te denken: een vorm van psychopathologie. Je vader had op tijd medicijnen moeten hebben, dan was die bizarre ervaring hem bespaard gebleven en jullie als gezin heel veel ellende. Siebelink voelde zich niet begrepen en zijn vader tekort gedaan. Hoe het ook zij, opmerkelijk is wel dat de kleine Hans Sievez zijn vader ooit ook aantrof met bebloed gelaat na een wonderlijke ontmoeting met God. Je denkt dan: is het erfelijk om gevoelig te zijn voor bijzondere ervaringen? Recent schreef drs. M.Burggraaf in het Reformatorisch Dagblad (11 mei 2005) in de rubriek Focus een bijdrage getiteld Psyche en Geloof. Hij constateert dat het jarenlang traditie was bij psycho-wetenschappers om religieuze ervaringen niet als authentiek te zien maar ze te beschouwen als ziekelijke symptomen. Maar, aldus Burggraaf, de laatste decennia is er in wetenschappelijke kring meer oog gekomen voor het eigen bestaansrecht van geloofservaringen. Hij schenkt aandacht aan een themanummer van het tijdschrift Psyche & Geloof over deze kwestie. Ik citeer: “Het gaat om het onderscheiden van enerzijds een authentieke religieuze ervaring die als verschijnsel lijkt op een psychiatrisch symptoom en anderzijds psychotische symptomen die werkelijk pathologisch zijn. Er bestaan in verschijningsvorm frappante overeenkomsten tussen spirituele en psychotische ervaringen.Als fenomeen is er nauwelijks onderscheid”. Om de verschillen vast te stellen worden criteria aangereikt. Ik noem er een: bij spirituele ervaringen is sprake van een geestelijke inhoud en bij de psychose van lichamelijke verschijnselen. Toegepast op de ervaring van de vader in de roman van Siebelink is de conclusie gerechtvaardigd dat er een combinatie aanwijsbaar is van een geestelijke ervaring en een psychose.

Godservaring

Ik heb me er over verbaasd dat Knielen op een bed violen zoveel christelijke lezers heeft gekregen. Wekenlang stond en staat het nog steeds genoteerd in de boekentoptien van het CLK. Je komt daar eigenlijk zelden een literaire titel tegen, zij het dat nu ook Willem Jan Otten met zijn Specht en zoon er te vinden is. Ik begrijp het ook weer wel: het leest als een trein, Siebelink is geen elitaire schrijver, de inhoud van zijn roman raakt christenlezers in hun eigen ervaringen met het geloof. Toch: waar kom je vandaag deze bijzondere, ik zou bijna zeggen extreme geloofservaringen nog tegen?  Waarom willen wij dat dan toch lezen? Om nog weer eens onder ogen te krijgen waar we intussen zelf afstand van hebben genomen? Of is het omdat er toch met een bepaalde sympathie over geschreven wordt? Is het herkenbaar in eigen leven of in dat van onze vrienden of verwanten die worstelen met een overspannen bevindelijke opvoeding en er op latere leeftijd geen raad meer mee weten?  
Wat wel een punt is: onze tijd kenmerkt zich door brede aandacht voor ervaring, al besef ik een open deur in te trappen met deze opmerking. Juist in kringen waarin voorheen alles wat maar leek op bevinding of ervaring gemeden werd, waar zelfs vanaf kansels tegen gewaarschuwd werd, daar lijkt het net of het nu alleen maar moet gaan over de Geest en zijn werken in gaven en vruchten. Maandenlang durende discussies bijvoorbeeld in het Nederlands Dagblad over de betekenis van de Geest en zijn werk in de gemeente. Nu is dat inhoudelijk wel weer een andere lijn dan die van de bevindelijkheid van de gereformeerde orthodoxie. Toch tref je bij beide een sterke nadruk aan op de persoonlijke ervaring van God in het eigen leven. Kennelijk zijn veel gelovigen vandaag met die vragen bezig: hoe ervaar ik God in mijn leven en hoe geef ik aan die ervaring vorm. Dat heeft ook zijn uitwerking naar het verlangen om in de samenkomst van de gemeente te komen tot lofprijzing en aanbidding. Gemeenten waar daar ruimte voor geschapen wordt, hebben aantrekkingskracht op vooral jongeren en jongvolwassenen. Kuitert merkt vanuit de context van zijn recente studie (‘religie is verbeelding’) ergens op dat ‘waarheden niets doen met mensen’. Heeft hij daar niet gelijk in? Ik weet wel: we betreuren recent een heftige kerkscheuring in hervormd-gereformeerde gelederen naar gezegd werd over ‘de waarheid’ . Maar speelde ook hier in wezen niet toch ook een bepaalde visie op bevinding een rol? Niet zonder reden is de beweging van Het Gekrookte Riet overheersend aanwezig binnen de gevormde HHK. Waarheden doen in deze context alleen wat met mensen omdat ze met een bevindelijke gloed worden gebracht. Ze hebben de schijn van bevindelijkheid, maar het zijn meestal gesystematiseerde vormen van wat ooit bevinding was. Zelfs de bekering is in bevindelijke kring aan allerlei regels gebonden, merkte de schrijver Robert Haasnoot onlangs in een interview in het Reformatorisch Dagblad op(18 mei 2005). De Geest mag dan bijbels gesproken waaien waarheen Hij wil. Maar het komt er vaak op neer: waarheen onze vaderen het wilden en wij het in hun navolging nog steeds willen. Je kunt tegenwerpen: waarom trekken behoudende kerken en gemeenten dan toch altijd nog zoveel kerkgangers? Je kunt je daar soms inderdaad over verbazen als je in een dorp woont waar dat nog steeds het geval is. Ik wil dat in eerste instantie positief honoreren: een bijbelse prediking bindt mensen. In mijn jeugd werd vaak tegen me gezegd: als je zus en zo preekt, dan heb je de gewetens van de mensen mee. Misschien zit daar iets in. Maar er zijn ook streken en oorden in ons land waar niet minder trouw en oprecht gepreekt is en gewerkt wordt in de kerk en het lijkt toch niet meer echt te gaan. Kerken lopen leeg, predikantsplaatsen worden gehalveerd of opgeheven. Waarom is kerkgang op de Veluwe nog vaak een massaal gebeuren en wordt het in het Gooi al minder? In genoemd interview vraagt journalist Rudy Ligtenberg aan Robert Haasnoot (recent verscheen van zijn hand de lezenswaardige roman De heugling) waarom hij in zijn boek kritiek uit op wezenlijke onderdelen van het geloof van de bevindelijk gereformeerden. Haasnoot nam zelf afstand van genoemd geloof. Zijn antwoord komt hier op neer dat ieder mens, hoe streng gereformeerd ook, verplicht is na te denken over de inhoud van zijn geloof. Ik citeer de regel waar het me hier om gaat : “Soms denk ik wel eens dat het geloof in Katwijk vooral in culturele zin het geloof der vaderen is. Hele gezinnen gaan erin mee, van kindsbeen af zijn ze ermee opgevoed. Het geloof is dan iets dat bij de familie of bij het dorp hoort”. Dat is misschien iets te cru geformuleerd, maar er is wel het een en ander van waar. Maar wat ‘cultuur’ is, gaat voorbij. Het valt me regelmatig op dat door leidinggevenden van kerken en gemeenten waar men het schriftuurlijk-bevindelijk leven als hoogste scopus van het eigen kerkelijk leven opvoert, de meest sombere klachten worden geuit over het geestelijk gehalte. De schuld wordt soms bij de Geest neergelegd. Hij zou zich hebben teruggetrokken. Zou het waar zijn? Het terrein van de Geest en de geest is breed, maar wordt vanuit dogmatische overwegingen sterk ingekort. Zo wordt juist de Geest aan banden gelegd. Bevinding raakt verstrikt in menselijke schema’s. Daarom blijft deze veelal steken in woorden en gedragspatronen waar alle leven uit verdwenen is. Aan de andere kant van het christelijk spectrum, onder de evangelicalen, wordt aan de Geest ruim baan gegeven. Toch valt niet aan de indruk te ontkomen dat ook daar de vrijheid van de Geest wordt ingeperkt. Wie door de Geest geleid wordt, moet namelijk zoveel .

Ik begon met de regel : lezen is leren. Siebelinks roman heeft me indringend geconfronteerd met de tamelijk smalle wand die God soms van gekte scheidt. Ik moest denken aan het verhaal dat een bevriende huisarts me eens vertelde. Een vrouwelijk patiënt in zijn praktijk was een ernstig psychiatrisch geval. Maar in de uiterst behoudende kerkelijke gemeente waartoe ze behoorde, was ze een zichtbaar bewijs dat de Heere met zijn Geest nog niet van de gemeente geweken was. Wordt er maar eens wijs uit. Laten we het Evangelie doorgeven. Een bevrijdende boodschap voor wie gelooft, inderdaad. En we hebben er verder met onze vingers van af te blijven wat de Geest er mee doet. Manipuleren is mensenwerk. In de vrijheid zetten is Geesteswerk.