Skip to main content

nr6 • 2005 • Dominees schrijven elkaar (2)

   

juni 2005 (19e jaargang nr. 6)

Ik vind het een verleiding mensen enkel te bevestigen
Dominees schrijven elkaar (2)

drs. W.F. Schormans en dr. L. Westland

Wat verheugt, irriteert of verbijstert een beginnende predikant? En hoe reageert een oudere door de wol geverfde dominee hier op? In dit nummer aflevering 2 van hun briefwisseling. Over de preek elke week en de beleving van het ambt. Hun adressen staan ook achter in dit nummer. Bemoeit u zich eventueel vrijmoedig met hen.

Beste Bert,

Dank je wel voor je brief. Je beschrijft de gang die je zelf hebt gemaakt in je werk in de kerk. Uiteindelijk kom je (weer) uit bij het Sola Scriptura. Een klassiek reformatorisch adagium. En je vertrouwt op de doorwerking van de Geest. Hoewel de vragen daarmee wat mij betreft niet zijn opgelost, deel ik dat adagium met je. Die nadruk op de verkondiging van het Woord legt wel een grote verantwoordelijkheid bij mij als predikant en dat vind ik spannend. Want ik ben degene die iedere zondag dat woord mag verkondigen. En nou geloof ik ook wel, dat de Geest dat woord in dienst neemt en dat Hij het tot leven moet wekken, maar toch heb ik de taak dat woord zo te vertolken dat het de kans loopt te landen in de levens van mensen. Ik weet niet hoe het jou vergaat, maar ik vind dat iedere week weer een opgave. Een opgave waar ik veel vreugde en voldoening aan beleef, maar toch.

Wij wonen hier naast de kerk en als op zondagmorgen de klok begint te luiden en ik de parkeerplaats zie volstromen met auto's, en mensen zich langs mijn raam naar de kerk zie spoeden - hele gezinnen, fris gedoucht en vol verwachting - dan kijk ik soms nog eens naar mijn preek waar ik tot diep in de nacht aan heb zitten werken en denk: Oh heden, hier zullen ze het mee moeten doen. Als op zo'n moment iemand zou langskomen en zeggen: ‘Zal ik het doen?’, dan zou ik dat zo accepteren. Ook na de dienst ben ik er vaak nog lang mee bezig. Alle woorden passeren opnieuw de revue. Toen ik als kandidaat wat rond preekte, had ik dat veel minder. Je vertrok weer en als het een keer wat minder was gegaan dan was daar altijd de geruststellende gedachte, dat een ander het wel weer recht zou breien. Maar nu ben ik degene die (samen met de kerkenraad) verantwoordelijk is voor de woordverkondiging. Ik blijf preken een waagstuk vinden. Temeer omdat mensen - terecht - veel van de preek verwachten. We leven in een belevingscultuur. Mensen willen geraakt worden, willen emotie en dat geldt ook voor de preek. Nu kun je met je neus in de lucht aan dat verlangen voorbijgaan met een beroep op het Woord Dat Geschiedt, maar hoe je het wendt of keert, beleving is belangrijk. Het evangelie moet ergens raken aan de werkelijkheid van mensen. De kerk heeft trouwens altijd zoiets als bevinding gekend, het beleefde geloof. Ik hoor in de gemeente regelmatig de vraag: ‘Wat kan ik er mee, doet het iets met me?’ En de verleiding is groot die vraag ook als leidraad te nemen bij de preekvoorbereiding: Kunnen ze hier iets mee? Het risico is dan wel dat je alleen die teksten aan de orde stelt, waarvan je denkt dat mensen 'er iets mee kunnen', zodat de meer weerbarstige teksten blijven liggen.

Ik vind het een verleiding om mensen enkel te bevestigen in wat ze al geloven. Want ik weet als dominee best wat goed landt in de gemeente. Maar wat goed landt is niet per definitie heilzaam. Je voelt als predikant soms ook wel dat er dingen taboe zijn, dingen die mensen liever niet horen, jezelf inclusief, maar die wel gezegd moeten worden. Simpel voorbeeld: hier op de Veluwe kom ik regelmatig mensen tegen die bijzondere Godservaringen hebben gehad die gerelateerd zijn aan de natuur. Een zon die zomaar doorbreekt op een bepaald moment wordt bijvoorbeeld geduid als Gods hand die iets wil duidelijk maken. De toevalligheden van elke dag worden gezien als tekens van Hem. Op zichzelf heel mooi, maar een kritische bijbelse toetsing hoort daarbij en die ontbreekt wel eens. Als ik zoiets aan de orde stel, weet ik dat dat weerstand oproept. Sommige teksten staan zó haaks op onze belevingswereld dat ik me als predikant soms de explosievenopruimingsdienst voel. Je bent opgeleid om vakkundig de ontsteking eruit te halen, zodat de bom wel blijft liggen - die willen we ook niet kwijt - maar niet langer af kan gaan. Preek bijvoorbeeld eens over: verzamelt u geen schatten op aarde. Of noem dit leven eens 'slechts een voorspel voor de eeuwigheid'. In een tijd die gericht is op het hier en nu vraagt dat een bepaalde moed. Ons voedsel schijnt steeds zoeter te worden, omdat de meer gecompliceerde smaken zuur, zout en bitter steeds minder gewaardeerd worden. Preken worden volgens mij ook zoeter omdat het bittere, het zoute en het zure dat ook in de bijbel zit er vaak wordt uitgefilterd. We hebben het dan wel over God en genade, maar die is zo vanzelfsprekend geworden dat alle spankracht verdwijnt. Met andere woorden: je schrijft in je brief dat het Woord centraal dient te staan, maar zit je daar niet met hetzelfde verschijnsel als bij bijzondere diensten: de spanning tussen behoefte aan beleving en laagdrempeligheid enerzijds en de opdracht integer het Woord te bedienen anderzijds? Daar hoeft geen tegenstelling tussen te zijn, maar hoe houd je het juiste evenwicht? Een heel andere vraag. Je hoort de laatste tijd veel over de personalisering van het ambt. Droeg vroeger het ambt de persoon, tegenwoordig schijnt dat andersom te zijn en is het de persoon die het ambt draagt. Er schijnt ook steeds meer van de predikant als persoon verwacht: hij moet een charismatische inspirator en motivator zijn, een organisator en deemoedig leider, kortom hij moet steeds meer kunnen. Ik ervaar dat eigenlijk niet zo in de context waarin ik werk. Ik moest wel erg wennen aan de overgang van studentenbestaan naar een publieke functie als het predikantschap (prangende vragen als: welke kleding draag je als dominee, is het in strijd met de waardigheid van het ambt om met losse handen door het dorp te fietsen, koop je bier in de plaatselijke supermarkt of liever elders), maar ik heb niet het idee dat ik het ambt tors. De eerste maanden was ik oprecht verbaasd over het vertrouwen dat mensen je als pas begonnen dominee geven, enkel en alleen omdat je in het ambt staat. De omgang met gemeenteleden is denk ik minder formeel dan toen jij begon, maar als het er op aan komt, ben je ook voor gemeenteleden die me in informele setting bij de voornaam noemen, opeens de dominee. En mensen kennen gewicht toe aan je woorden, enkel omdat je in het ambt staat. Hoe ervaar jij dat? Draagt het ambt jou of draag jij het ambt? En is daar verandering in opgetreden in de loop der tijd?

Hartelijke groeten,

Giel Schormans

 

Beste Giel,

In deze brief stel je twee kernpunten aan de orde: 1. het bezig zijn met de zondagse prediking en 2. hoe ik het ambt beleef. Voor ik er op inga eerst nog een opmerking over de vorige brief. Ik had het er over dat we reformatorisch terug bij af zijn. Dat is geen terugtocht naar een vanzelfsprekend, veilig uitgangspunt. Maar het is een kritische notie voor ons bezig zijn in het kerkelijk werk. Steeds weer die vraag: Klinkt het Evangelie van Jezus Christus, de gekruisigde en opgestane Heer nog door? Komt het over? Ik ben dan al bij het eerste punt uit je brief: het van zondag tot zondag dat evangelie door te geven aan de gemeente. Je vraagt hoe het mij in de loop der jaren vergaan is. Best een indringende vraag. Als ik terugkijk, besef ik dat ik gewerkt heb in het vertrouwen dat de Here God mij wil gebruiken, met mijn mogelijkheden en mijn beperkingen. Dat vertrouwen is de geestelijke kracht van het werk. Het is de ondergrond. Niet altijd beleef ik dat zo bewust. Maar als ik er over denk, omdat je er naar vraagt, wil ik het zo zeggen. Dat vertrouwen zorgt er bij mij voor dat ik met vreugde en enthousiasme kan doorgaan met de prediking van zondag tot zondag. En hoe werkt dat dan in de praktijk voor de gemeente? Dat is niet altijd direct aan te geven. Een recent voorbeeld: in mei heb ik zeven kerkdiensten in Elburg geleid, met elke keer een ander thema. Nu zullen er weinig gemeenteleden zijn, die alle zeven diensten hebben bijgewoond. Zouden ze alle zeven keer door het telkens andere thema zijn aangesproken? Ik hoop het wel en vertrouw erop dat de Here God dat wil bewerken. En ik denk ook dat het zeven verschillende kerkdiensten zijn geweest. Maar of dat zo in de gemeente beleefd wordt? Als ik het wel eens probeer na te gaan, blijkt dat thema's na een korte tijd vergeten zijn....

Dan het andere punt uit je brief, over de persoon van de dominee en het ambt. Ik ben in 1970 bevestigd in het ambt van ‘dienaar des Woords’. Zo is dat in onze kerk geregeld. Dat gaat samen met het besef dat ik door de Here God ertoe geroepen ben. Dat heb ik, denk ik, in het begin intenser beleefd dan nu na jaren. Bij de wisseling van standplaats wordt dat besef vernieuwd, een nieuwe roeping, maar wel als een vervolg. Dat gaat met je mee in je leven. En in de gemeenten ervaren de gemeenteleden dat je het werk kunt doen. Dat verwachten ze ook, want jij bent de dominee. En je kunt het ook; wat een voorrecht. Je merkt wel: ik spreek niet zo over ˋhet ambt’ als een positie, maar als een roeping met veel gaven van Gods Geest. Gods gaven zijn onze mogelijkheden. En andersom. In verband met het ambt van predikant vraag je ook hoe het met mezelf is. Hoe ik mezelf ervaar. Ik ben predikant, dominee…, maar ik ben ook de man van mijn vrouw, de vader van mijn kinderen, de buurman in de straat, de klant in de supermarkt enz. In die vele relaties en situaties ben ik niet de dominee, maar ik blijf het wel. In de supermarkt word ik door gemeenteleden zo gegroet. En ik begrijp dat jij dat ook zo ondervindt. Die tweeheid blijft er: het ambtelijke en het persoonlijke. Het persoonlijke moet volop de ruimte krijgen: mens zijn voor Gods aangezicht op zoveel manieren. En toch blijf ik dominee en komt dat tevoorschijn. Niet alleen als ik bezig ben met mijn taken als predikant. Ook in het persoonlijk blijft het ambtelijke aanwezig. Soms is het zeer verborgen, helemaal niet op te merken, en dan weer wel. Soms vind ik dat lastig: ˋze hoeven niet te weten dat ik dominee ben’, op de camping en dergelijke. Maar het is geen last. Ik ben gewoon mezelf, mens op de wereld, dat mag ik zijn. Maar toch…

Een hartelijk groet,

Bert Westland

Drs. Giel Schormans (1974) is predikant in de hervormde Eben-Haëzerkerk in Nijkerkeverveen. Dr. Bert Westland (1944) is predikant in de hervormde gemeente van Elburg.