Skip to main content

nr4 • 2005 • Pluraliteit als ecclesiologisch begrip

april 2005 (19e jaargang nr. 4)

   

Pluraliteit als ecclesiologisch begrip

Prof. dr. W. van ‘t Spijker

Met zijn bijdrage over de eenheid van de kerk, die op te vatten is als keerzijde van de pluraliteit van de kerk, heeft dr. R. de Reuver een prikkelende bijdrage geleverd aan het gesprek over de mogelijkheid om kerk in meervoud te zijn. De opbouw van het werk zelf is eenvoudig en tegelijk pluraal. De drie hoofddelen worden gevormd door een overzicht van bijbelse gegevens binnen het Nieuwe Testament, met daarop volgend een blik op de christelijke gemeente in een hellenistische context, waarna twee twintigste-eeuwse theologen als typische vertegenwoordigers van een theologische verwerking van de pluraliteit worden opgevoerd.
Voor het Nieuwe Testament komen drie pericopen aan de orde: 1 Corinthe 12, Efeze 3:14-21 en Handelingen 15. De Reuver ontleent aan deze drie teksten met hun contrapunt (Paulus, Johannes en de brieven uit de Openbaring aan Johannes) de hoofdargumenten, die hem dienen om zijn opvatting van de pluraliteit te staven. Voor de vroege kerk treden Justinus Martyr en Cyprianus van Carthago op als getuigen van de pluraliteit die in de kerk aanwezig was. Ook de laatste twee theologen die genoemd worden, prof.dr. G.D.J. Dingemans en J.E.L. Newbigin, hebben een stem in het kapittel. Het derde en laatste onderdeel biedt een weergave van hun gedachten.

Te smalle basis?

Men kan niet zeggen dat de gegevens van het Nieuwe Testament all round naar voren komen. Daarvoor is de keus van de drie pericopen te beperkt. Wel is de exegese ervan grondig. De Reuver meent er genoeg materiaal aan te kunnen ontlenen om zijn these van een grondslag te voorzien. Nog sterker geldt dit van de twee theologen die uit de vroege kerk worden opgeroepen. Justinus Martyr was een befaamd apologeet, maar zijn gedachten waren niet primair op de ecclesia gericht. Zijn platoonse ideeënwereld leverde daarvoor ook geen bouwstenen. Anders staat het met Cyprianus, die inderdaad een ecclesioloog mag heten. Zijn denkbeelden inzake de kerk hebben invloed uitgeoefend. Maar naast hem hadden, wanneer het om de kerk gaat, zeker ook anderen aan het woord mogen komen. De twee theologen die onze eigen tijd moeten vertegenwoordigen, Dingemans en Newbigin, hebben met elkaar gemeen dat zij inderdaad representanten van onze snel voorbijgaande tijd zijn, hoewel het ook hier een vrij willekeurige keus lijkt te zijn. Ook nu hadden andere namen genoemd kunnen worden, bij wie het denken over pluraliteit een duidelijker plaats inneemt.
Dit laatste begrip wil De Reuver scherp onderscheiden van het door Kuyper gehanteerde spreken over pluriformiteit. Schilder uitte er kritiek op, waarin anderen zich konden vinden. Het begrip is een belemmering van het zoeken naar kerkelijke eenheid. Het verbloemt de schadelijke en schuldige kant van de verdeeldheid onder christenen, en kan derhalve niet positief gewaardeerd worden. De Reuver vat ‘pluraliteit’ op als meervoudigheid. Hij ziet daarin een aansluiting bij een wezenlijk kenmerk van de huidige cultuur die pluraal is geworden, gedifferentieerd en gespecialiseerd, multicultureel. Andere denkvormen worden vandaag gevraagd zowel voor de samenleving als voor de ecclesiologie.

Buiten beschouwing

Het is opvallend dat in deze studie de gehele periode van de middeleeuwen met de daarop volgende eeuw van de Reformatie buiten beschouwing blijft. De middeleeuwen gingen niet zonder scheuren over in de Reformatie, maar de laatste betekende geen wezenlijke breuk met de eerste. Een zeer wezenlijke periode van de geschiedenis van de kerk blijft volkomen buiten beschouwing. Dat is te meer opmerkelijk, omdat de auteur in het laatste hoofdstuk mikt op een toetsend vergelijk met de PKN. Hoe men het ook keert of wendt, de Protestantse Kerk heeft haar wortels in de tijd van de Reformatie. Al haar bronnen zijn oorspronkelijk, om met Psalm 87 te spreken, fundamenteel in de context van de Reformatie gelegen. Nu de Reformatie is weggelaten, zou men de indruk kunnen krijgen dat de PKN simpelweg een product is van de context van deze 21e eeuw.
Men kan vanzelf voor deze curieuze omissie redenen opgeven, zoals de auteur ook metterdaad doet (blz. 22v.): 1. De context van de Reformatie is bepaald door een kerk die scheurt, de context van het onderzoek is kerkelijke en culturele pluraliteit; 2. De Verlichting betekent een breuk in de cultuur, waardoor de contextuele situatie nu bepaald wordt door pluralisme en veelheid; 3. Het onderzoek is systematisch en niet historisch van aard.
Wellicht had bij deze redenen ook nog genoemd kunnen worden, dat onze eigen context vandaag meer gemeen heeft met die van het voor-Constantijnse tijdperk, waarin de kerk een wereld binnentrad die haar in geen enkel opzicht gunstig gezind was. Terugkeer naar de Nadere Reformatie, of zelfs naar de Reformatie, biedt minder soelaas dan een oriëntatie op de vroege kerk, waaraan de kerk zich vandaag doeltreffender spiegelen kan.
En nog een ander argument zou kunnen zijn, dat de Reformatie weinig anders is geweest, of pretendeerde te zijn, dan een herstelling van het ideaal van de oude kerk. De beweging wilde volgens haar woordvoerders niet iets nieuws zijn. Het ging haar om het oude geloof (Bullinger), niet om iets nieuws (Bucer en Melanchthon). De patristiek kwam in de tijd van de Reformatie voor het eerst pas goed van de grond. Daarom had het op zichzelf genomen misschien voldoende kunnen zijn, wanneer twee representanten uit de vroege kerk aan het woord kwamen. Men zou dan voor Justinus een ander, meer kerkelijk georiënteerd theoloog kunnen kiezen.
Niettemin blijft het weglaten van de Reformatie op zichzelf een verzuim. Wie de grote stap moet doen van Justinus en Cyprianus naar onze tijd, stapt zich licht een breuk, ook al heeft hij nieuwtestamentische teksten op zak. Het is veiliger voor een hervormd, gereformeerd of protestants theoloog om onderweg naar het heden de Reformatie niet te laten liggen, maar er de tijd voor te nemen om tot die wortels van ons eigen bestaan door te dringen die voor een hedendaags theologisch-ecclesiologisch ‘Selbstverständnis’ noodzakelijk zijn. Zo zouden we tot inzichten kunnen komen die ons helpen om onze eigen positie te verstaan in een gepluraliseerde wereld. Zou het boek er dan anders uit gezien hebben? Zou het laatste hoofdstuk ánders getoonzet zijn, en andere perspectieven bieden? En zouden ‘de aanzetten voor één kerk in meervoud’, een sterk gewijzigd karakter dragen?
De Reuver wijst vier theologische noties aan, waaromheen zich het materiaal groepeert, dat hij bij zijn getuigen heeft aangetroffen: 1. contextualiteit; 2. eenheid; 3. pluraliteit of meervormigheid; 4. afbakening van de pluraliteit. Op deze punten is een vergelijking met de Reformatie zelf bijzonder zinvol.

Context van de Reformatie

Het loont de moeite om te zien welke invloed de context van de Reformatie heeft gehad op haar wezen en ontwikkeling. In welke context hebben de hervormers uit de zestiende eeuw getheologiseerd? We beschikken over voldoende materiaal om op deze vraag in te gaan. Een centrale vraag daarbij was de kwestie van de zekerheid van het heil. Melanchthon heeft in zijn presentatie van het corpus doctrina op dit punt de ontstaansgrond van de Reformatie aangegeven. Mensen zochten naar vastheid voor hun gewetensnood. Luther heeft zich op dezelfde manier uitgelaten over de oorsprong van de nieuwe kennis, die hij opdeed in de ontmoeting met God. Calvijn raakt hetzelfde thema aan, wanneer hij in zijn brief aan Sadoleto de mens ter sprake brengt die werkelijk voor God komt te staan. Hij schrijft voor hen die ‘enige smaak van de ware vroomheid te pakken hebben gekregen’. Men zou kunnen zeggen dat we hier staan voor de grote vraag, die ook vanuit de cultuur van die dagen, op de grens van middeleeuwen en nieuwe tijd, aan de orde was. Ten diepste stond achter die cultuur de religieuze vraag naar zingeving van een tijdelijk leven, onder de koepel van de eeuwigheid, die vreemd en dreigend boven de mensheid hing. De grote themata van de Reformatie zijn niet te verstaan dan alleen tegen deze achtergrond. Het ging om de grond van de zekerheid: de Schrift. En niet minder om de weg van de zekerheid: de genade. Terwijl in de derde plaats de ruimte waarbinnen de zekerheid gevonden wordt zich aandient in de kerk. De contextualiteit die zich hier een parcours zoekt, is niet die van de kerk die breekt en scheurt. Dát de Reformatie een nieuw kerkmodel opleverde is duidelijk. Maar de ecclesiologische opzet was niet het schisma. De scopus was vernieuwing van de kerk ter wille van de contextualiteit, die daarom vroeg. En deze laatste werd bepaald door vragen, die vanuit de totaliteit van het leven gesteld werden. Daarop wijst in ieder geval de opmerkelijke realiteit dat de Reformatie geen kwestie was van Wittenberg, Genève, Straatsburg, of Cambridge. Er was, zo kan men stellen een soort ‘Gemeingeist’, die in Europa werkzaam was en die ook niet simpel verklaard kan worden door het aanwijzen van netwerken, relaties, verbindingen die er natuurlijk wel bestonden, maar die om zo te zeggen draadloos functioneerden, omdat de tijd er voor ‘vervuld’ was. Hoe is het anders te verklaren, dat de synchronie der ontwikkeling, de gelijktijdigheid van gebeurtenissen in het Westen zich zo duidelijk kon manifesteren? De Europese context vroeg om een andere koers, een ander zoeken zelfs. En de Reformatie was in die zin contextueel, dat zij een antwoord gaf dat aansloot bij de positieve gegevens van de middeleeuwen, en dat zij tevens over die middeleeuwen heen op een overtuigende manier teruggreep naar de vroege kerk. Het was een beweging die op gang werd gebracht door de context waarin een veelheid van motieven meespeelde, die niet alle een katalyserende werking hadden. Sommige ervan werkten echter door en zo werd de Reformatie gekenmerkt door de ontdekking van het Woord, van de genade en opnieuw van de kerk, die naar de uitspraak van Bern (1528) geboren is uit het Woord en geen andere stem gehoorzaamt dan die van haar eigen Herder, Jezus Christus.

Invloed van de Verlichting

De context werkt als een katalysator, meer ook niet. Zij kan in de kerk zaken op gang brengen, ze kan ook ontwikkelingen stimuleren, waardoor vergeten facetten van de ecclesiologie weer van kracht worden en opnieuw gaan werken. Vanuit deze gezichtshoek is het ook jammer dat de Reformatie als zodanig niet in het boek voorkomt. De argumentatie daarvoor voldoet niet (blz. 22). Volgens De Reuver is de Verlichting er de oorzaak van dat ‘de huidige vraag naar de ecclesiologische legitimiteit van pluraliteit een nieuwe vraag is, die zich niet eerder heeft voorgedaan in de geschiedenis van de kerk’. Aan de culturele breuk in de geschiedenis, die gevormd wordt door de Verlichting, wordt op deze manier een al te grote betekenis toegekend. De Verlichting betekent geen nieuw spoor in de geschiedenis, zij vertegenwoordigt een ánder spoor, dat er sinds Hellas altijd geweest is. Maar naast Hellas of Athene is er het spoor waarin de genade naar de Schriften zich een baan zoekt. Hierbij valt te denken aan Paulus of Augustinus. Daarom is niet in te zien, dat de Reformatie met haar themata van Schrift, genade en kerk niet een correctief zou kunnen blijven bij het beoordelen van hedendaagse ecclesiologische ontwikkelingen.
We denken in dit verband onmiddellijk aan hetgeen de Reformatie te berde bracht inzake de eenheid van de kerk, juist in verband met de pluraliteit. Wat Luther, Zwingli en Bucer en Calvijn over de eenheid van de kerk hebben beleden, gaat terug op de bijbelse gedachten, zoals die vertolkt zijn in het Nieuwe Testament, en met name in de werkelijkheid van het Lichaam van Christus. De eenheid van dit Lichaam berust op een wezenlijke participatie aan Hem die het Hoofd van de gemeente is. Het zijn vooral gereformeerde theologen geweest die de brief aan Efese hebben gelezen als een document waarin het diepst over de genade wordt gesproken, en waarin tegelijk de volheid van de gemeente als Lichaam van Christus wordt vertolkt. Hij is het Hoofd en de gemeente is het lichaam, waarin verscheidenheid, pluraliteit, geen afbreuk doet aan de eenheid. Hier valt te spreken over de mystieke unie met Christus, als het centrale punt in de theologie van Bucer en Calvijn. Déze theologen hebben ook alles gedaan om de eenheid in de pluraliteit te zoeken en te bevorderen. Het kan bijzonder inspirerend werken, wanneer men ziet, hoe juist zij open stonden voor de schakeringen die binnen de eenheid van de kerken present waren, terwijl zij tegelijk hun visie op de verbondenheid in Christus daardoor in geen enkel opzicht verminderd zagen. Het is leerrijk om juist hier aan het begin van de gereformeerde traditie op te merken hoe de verschillen, bijvoorbeeld tussen Zürich en Genève, tussen Straatsburg en Bazel en nog vele andere ‘voorbeeldkerken’ niet frustrerend, maar bevruchtend hebben gewerkt. De variëteit was een zeer wezenlijk kenmerk van de gereformeerde traditie. Nimmer zijn deze er in geslaagd om, zoals de Lutheranen deden, een Konkordienbuch (1580) samen te stellen. Zij kwamen niet verder dan een Harmonia confessionum (1581), een synopsis van een groot aantal confessies, waaronder ook de Augustana.

Gereformeerde pluraliteit

De pluraliteit hoort wezenlijk bij de gereformeerde ecclesiologie. Bij alle variatie die er gevonden wordt, is er tegelijk een diepere eenheid, die niet in de confessionele formules gezocht moet worden maar in de overeenstemming in hetgeen wezenlijk is voor die eenheid: de gemeenschap met Christus, door het geloof dat rechtvaardigt en dat daarom in de vrijheid stelt. Die vrijheid is voorwaarde voor de aanvaarding van elkander in de gemeente van Christus. Zij vormt mede de grond voor de eenheid, waarvan De Reuver terecht zegt, dat zij aan de pluraliteit vooraf gaat.
Het kerkmodel dat bij deze ecclesiologie past wordt ook in onze eeuw op een nog steeds wezenlijke manier gevormd en tot uitdrukking gebracht in een presbyteriaal-synodale structuur. Dat de kerkelijke kaart van ons land daarvan in geen enkel opzicht het bewijs kan vormen, doet aan de waarheid van deze these niets af. De kerkelijke verdeeldheid waaraan de kerken van gereformeerde signatuur ten prooi zijn gevallen is volkomen in strijd met wat in de eeuw van de Reformatie werd verstaan onder eenheid in verscheidenheid, en verscheidenheid in eenheid. Het sectarisme dat aan die verdeeldheid ten grondslag ligt berust op factoren die met een gezonde ecclesiologie in strijd zijn. Men zou ze wellicht kunnen beschouwen als een wrange vrucht van de huidige culturele context, met haar tendensen van individualisatie en fragmentatie. Maar daarvoor liggen de wortels ervan reeds te diep in de geschiedenis van de laatste twee eeuwen. We zouden op onze hoede moeten zijn voor een al te sterke nadruk op een pluraliteit die zich voedt met de moderne cultuurpatronen. Moderne contextualisatie kan dan in ieder geval een krachtige remedie vinden in wat de Reformatie inzake de eenheid en de verscheidenheid van de kerk in haar geschriften heeft beleden en in haar praxis heeft voorgestaan.

Prof. dr. W. van 't Spijker is emeritushoogleraar aan de Theologische Universiteit van Apeldoorn